vervalsen van documenten. Vanwege een door hem vervalst testament moest hij naar Messina vluchten. Hier maakte hij kennis met een zekere Altothas met wie hij reizen maakte door Klein-Azië, Arabië en Egypte. Zij bezochten o.a. Mekka, Jeruzalem en Alexandrië. Cagliostro leerde daarbij Arabisch en andere Oosterse talen.
In 1766 kwamen zij op het eiland Malta. Hier bleek dat de Grootmeester der Maltezer ridders, Don Manuel de Pinto, een oud-leerling in alchemie en geheime wetenschappen van de grijze Altothas was. Zij werden door hem zeer gastvrij ontvangen. Toen kort daarop Altothas overleed, vertrok Cagliostro met de Maltezer ridder baron de Brenteville, met wie hij bevriend was geraakt, naar Napels en Rome.
Te Rome wist Cagliostro, dank zij de hem door de Pinto meegegeven introductie-brieven, toegang te verkrijgen tot de hoogste kringen. Hij werd ontvangen door kardinaal Orsini en de kardinaal van York. Ook had hij verschillende malen een onderhoud met paus Clemens XIV.
In 1770 trad hij te Rome in het huwelijk met de beeldschone Lorenza Feliciani. Zij was afkomstig uit het dorpje St.-Juan de Pelligrini en te Rome als dienstmeisje werkzaam. Zij vergezelde hem op zijn avontuurlijke reizen. Nu eens leefden zij als markies en markiezin Pelligrini op grote voet, dan weer moesten zij, vermomd als pelgrims op weg naar Santiago de Compostella, met bedelen in hun onderhoud voorzien. Zij trokken door Italië, Spanje en Portugal, levend van oplichterijen, steeds opgejaagd door politie en schuldeisers. In 1771 verbleef het echtpaar in Londen, waar Cagliostro wegens bedriegerijen verschillende malen in de gevangenis belandde. Hier werd hij voor het eerst lid van een vrijmetselaars-loge.
Cagliostro blijkt de schoonheid van zijn echtgenote vaak op grove wijze te hebben misbruikt. Hij dwong haar betrekkingen aan te knopen met welgestelde heren, die een rendez-vous met de knappe Lorenza gaarne met goud betaalden. Toen zij tenslotte hiervan genoeg kreeg en haar man in de steek liet, liet hij haar enige maanden in de Parijse strafgevangenis St. Pelagi opsluiten.
In november 1771 was zijn financiële toestand zo kritiek geworden,