Minnerij, misdaad en magie
(1978)–Jef Leunissen– Auteursrechtelijk beschermdMerkwaardige zaken uit Maastricht's onbekende verleden
[pagina 54]
| |
dienstboden met bed en al op de mansarde werden opgetild: aan de Bourgognestraat, waar vaak de geest van een melkmeisje verscheen, dat met de maat van de melk had geknoeid; aan de Hoge Brugstraat, waar het vee van een melkboer door een spook werd mishandeld; aan de St.-Pieterstraat, waar de geest van een dame ronddwaalde. Op het St.-Servaasklooster waren er zelfs twee huizen, in het ene waarde de geest rond van een vroegere belasting-inspecteur, die gefraudeerd zou hebben en in het andere van een rechter, die eens een onrechtvaardig vonnis had uitgesproken. Tenslotte zou er aan de Scharnerweg nog een huis zijn geweest, waarin de geest van iemand, die zich daar had verhangen rondwaardde. Een paar andere spookverhalen vinden wij in een reisverhaal in briefvorm van de Parijse advocaat en letterkundige A.J. Havé, dat onder de titel ‘L'Homme sans façon’ in 1786 verscheen. Havé verbleef in 1784 enige tijd in Maastricht. Zijn schrijftrant was libertijns, cynisch en anti-klericaal. De brieven zijn gericht aan een niet met name genoemde markies. Hij vertelt in de over Maastricht handelende brieven op spottende en badinerende wijze over een paar spookgevallen uit deze stad. Hij schrijft: ‘Houdt U van geesten, waarde markies? Neen, ik scherts niet. Houdt U ervan? Hier bevindt zich in de Bogaardenstraat een onbewoond huis, dat naar men zegt onbewoonbaar is en ziehier waarom: het komt omdat, wanneer iemand erin verblijft, de geesten hem om middernacht aan de deur zetten. In de winter is dit niet erg aangenaam, vooral als het vriest; in de zomer kan men, om de geesten een plezier te doen, desnoods op straat slapen. Dit moeten wel erg onbeleefde geesten zijn, die niemand dulden. Zij zouden zich gelukkig mogen prijzen, dat zij zelf worden geduld. Ik heb het huis gezien, maar de geesten heb ik niet gezien. Deze heren vertonen zich alleen te middernacht en op dat uur lig ik gewoonlijk in mijn bed. Het huis is inderdaad onbewoond en lijkt enigzins op een voor verkoop in beslag genomen huis. Daar het naast het klooster van de Capucijnen ligt, moest de eigenaar het maar aan die “heren” geven, niets is meer geschikt om geesten op de vlucht te jagen dan ‘langbaardigen’ (in het origineel staat Mentons-à-long-poil!). | |
[pagina 55]
| |
Dan volgt een gedichtje, waarin hij zegt: ‘Om geesten bang te maken, leve de capucijnen! Het is de heerlijke geur die zij verspreiden, waaraan men dit verrassend effect te danken heeft’. Havé vervolgt: ‘Nog een andere spookgeschiedenis. Ongeveer twaalf jaar geleden kwam een dronkaard, vreselijk vloekend, zijn kamer binnen. Ongelukkig voor hem hield de geest niet van vloeken. Hij pakt de dronkaard en smijt hem het raam uit. Dit is beslist geen kletspraatje: ik heb het raam gezien. Onder dit raam staat altijd een schildwacht. De soldaat, die de avond waarop dit gebeurde, op wacht stond, zag de man voor zijn voeten neervallen. Gij hoeft er niet aan te twijfelen, dat hij na een dergelijke sprong niet in staat was opnieuw te beginnen. Het was voor hem niet enkel de dodensprong (salto-mortale) maar tegelijkertijd de dodelijke sprong! Hij leefde nog twintig uren na het ongeval. Wanneer een dronkaard uit het raam springt en zijn nek breekt, zie ik hierin niets wonderbaarlijks. Wat mij verbaast is, dat men durft te zeggen, dat het raam voorzien was van ijzeren tralies en dat deze door de kracht van de sprong werden gebroken. Met het hoofd van een mens zou geen geest en zelfs geen tien geesten een ijzeren spil van vier duim dikte breken. De tralies zijn niet herplaatst, zonder twijfel om de geest de moeite te besparen ze opnieuw te breken. De kamer is niet bewoond en de geest gooit niemand meer het raam uit, hetgeen heel attent van hem is’. Over ditzelfde geval schreef F.L. Loyens, griffier bij het Luiks hooggerecht te Maastricht in zijn Chroniek van Maastricht onder het jaar 1763: ‘Den 22 Juny is in de Batteriestraat uit huys genaamd het Haentje een jongeman met naeme Theelen (door men weet niet wat) des nagis uyt zijn bedde de venster op de bovenkamer uytgeworpen, de ijzere staven gebroken zijn en bovengemelde Theelen 3 dagen daarna gestorven is’. Havé schrijft verder: ‘Ik heb een oud-officier horen vertellen, dat er in het depôt geesten waren: dit zijn stoutmoedige geesten, want militairen houden niet van grapjes. Maar zij zijn wellevender als de anderen, zij slaan niemand en stellen zich er tevreden mee met de hand over het gezicht | |
[pagina 56]
| |
te strijken’. In een gedichtje voegt Havé hieraan toe; ‘Leve de geest die U streelt, als zijn hand zacht is, kun je er plezier van hebben, en om mij in slaap te sussen heb ik graag een geest die mij aait’. |
|