| |
Negenennegentig jarige vertelt over de vreselijke toestanden in en om de zwaar gehavende stad Maastricht in 1792
Aardige bijzonderheden over Maastricht en omgeving in het einde der 18e eeuw vinden wij in een zeldzaam boekwerk: Souvenirs de François Garnier, jardinier jubilaire du château de Jehay, y décédé le 16 Décembre 1846, à l'âge de 99½ ans, édités par 1e Cte Xavier van de Steen de Jehay. Het boekwerk bestaat uit twee octavo delen en werd in 1884 te Luik in slechts 50, voor de familie bestemde, exemplaren gedrukt.
In een anoniem artikel in het Bulletin de la Société des Bibli- | |
| |
ophiles Liégeois (1886-1888) wordt beweerd dat het werk niet door een tuinman geschreven kon zijn. Uit hetgeen daarin over planten en bloemen wordt gezegd, zou blijken dat schrijver hiervan geen verstand moet hebben gehad.
In bovenbedoelde Souvenirs staat overigens wel vermeld, dat het handschrift door een kanunnik uit Luik met name Bellehoste d'Assonville zou zijn bewerkt. In ieder geval blijkt dat hetgeen schrijver over Maastricht vertelt op eigen waarnemingen moet berusten.
Wij laten enige uitreksels uit het werk volgen, waarbij wij de schrijver zoveel mogelijk zelf aan het woord laten:
Daar graaf van den Steen weinig vertrouwen had in de duurzaamheid van de regering van de in 1792 gekozen prinsbisschop de Méan, achtte hij het in verband met de Luikse onlusten en de dreigende inval van de Fransen, veiliger zijn kostbare verzamelingen schilderijen en boeken, alsmede zijn zeldzame gobelins en Oosterse tapijten in Holland in zekerheid te brengen. Hij belastte zijn tuinman Garnier met de regeling van het vervoer. Deze begaf zich hiervoor naar Luik, waar hij de intocht van het Franse leger bijwoonde. De schilderijen werden geborgen in 18, de boeken in 15 kisten. De gobelins werden om houten cylinders gerold en de kostbare wand- en vloerkleden werden in 6 koffers verpakt. De zending zou door twee schepen van Cuitis de Cockier naar Maastricht worden gebracht, waar mejuffrouw de Dopff, de baronnen van Wassenaer, van Eyll, van der Straten, van Soiron en Trousset zich erover zouden ontfermen. De kisten met boeken werden gedurende enige weken opgeslagen in onderaardse gewelven van de St.-Servaaskerk.
Toen Garnier enige tijd later naar Maastricht ging vernam hij daar, dat men het met het oog op de dreigende insluiting der stad door de Franse troepen, veiliger had geacht alles naar Holland te laten overbrengen door twee schippers uit Duisburg, Huberty sr. en jr. Het schip van laatstgenoemde was veilig bij kasteel Crampenbrouck gearriveerd en had het hiermede vervoerde deel der zending aan gravin van Renesse, geb. van den Steen afgeleverd. Maar Huberty sr. een volslagen dronkaard, had afgemeerd bij de abdij van Hocht. Nu wilde het noodlot dat zich hier juist de beruchte republi- | |
| |
keinse commissaris Simon Pirnéa bevond, die de bibliotheek van de abdij in beslag kwam nemen.
Het schip werd ontdekt en gedwongen naar Luik te varen. De zich daarop bevindende boeken werden in beslag genomen en zouden later de grondslag vormen van de nieuwe centrale bibliotheek van het departement. Bij de gevorderde boeken bevonden zich zeldzame, kostbaar gebonden en geïllustreerde werken, waaronder verschillende geschenken van vorstelijke personen.
Bij zijn aankomst vond Garnier de stad Maastricht in grote beroering. Men vreesde een nieuwe belegering. De sporen van de vorige belegering waren nog duidelijk zichtbaar, de aan de openbare gebouwen en kerken aangerichte schade was nog niet volledig hersteld.
Vele beter gesitueerden, industrieëlen en geestelijken weken naar Holland of Duitsland uit. Garnier vertelt verder:
Aan de linker Maasoever waren een aantal kleine bootjes gemeerd, klaar om bij het eerste alarmsein de emigranten naar Roermond of naar het land van Gulik te brengen. Op de wegen zag men bijna geen mens, vooral geen mannen. Donkere, door de zon gebruinde vrouwen, op blote voeten, het hoofd bedekt door een doekje, werkten op het land. Men zou ze voor slavinnen kunnen houden, indien men niet getroffen was door de onafhankelijkheid en de moed van dit land, waar de vrouwen het houweel en de mannen het musket hanteerden.
Men zou menen dat de dorpen door vuur waren verwoest; zij zagen er armoedig en halfvervallen uit: Overal modder en stof, mest- en puinhopen. Tot mijn grote voldoening trof ik te Maastricht, Lambert Mossoux uit Jehay. Als ordonnans van generaal Musculus beschikte hij over nogal wat vrije tijd, die hij met opmerkelijke bereidvaardigheid aan mij wijdde. Hij vergezelde mij op mijn uitstapjes naar de grotten van Sint Pieter, Neercanne en Eymael. Hij maakte bij de laatste belegering van Maastricht door Miranda deel uit van het corps lichte jagers. Het was naar hij vertelde een verschrikkelijke tijd, waarin vele dappere landgenoten tijdens de bijna twee en twintig dagen durende blokkade door honger, ziekte en uitputting omkwamen. Men moest niet alleen
| |
| |
paardevlees maar ook katten en kikvorsen eten. Deze treurige maaltijden werden begeleid door de muziek van barstende bommen, die vele van zijn kameraden doodden. Het was wel een prachtig vuurwerk. Mossoux vervolgde:
Maar hoe zagen wij eruit toen alles voorbij was! Onverzorgde baarden en haardossen en door honger en lijden gegroefde gezichten. Het was verschrikkelijk! Geen hele broek meer aan 't lijf! Sommigen hadden hun ransel verscheurd om er, ter vervanging van laarzen, sandalen van te maken. Anderen hadden zelfs dit redmiddel niet en hadden hun bloedende voeten met touwen, leiband en oude lappen omwikkeld. Tot zover het verhaal van Mossoux. Garnier zegt verder:
Ik moest gedurende drie dagen te Maastricht blijven in afwachting van de brieven, die de vrienden van mijn heer mij voor hem wilden meegeven. Ik benutte deze tijd voor een bezoek aan Eymael, Nedercanne en de onderaardse gangen van de Sint-Pietersberg.
Garnier geeft verder een uitvoerige beschrijving van zijn tocht door het gangenstelsel van deze berg en van de verhalen die de gids hem hierover vertelde. Wij laten hieruit een gedeelte volgen.
Deze grot, die verschillende mijlen diep is, diende tijdens de vervolging der geestelijken onder het Franse bewind, tot schuilplaats van een pastoor, die er gedurende elf maanden verborgen zat. Hij hield daar 's nachts kerkdiensten, die door vele inwoners der stad werden bijgewoond. In deze nieuwe catacomben zag men een altaar, een zetel en een biechtstoel, die in die gevaarvolle dagen door de gelovigen waren uitgekapt. Deze geheime erediensten werden nog uitgeoefend toen Bonaparte aan de macht kwam. Sindsdien werd het schrikbewind van het Directoire door een meer gematigd stelsel vervangen. Intussen had men de schuilplaats van de pastoor aan de prefect van de Nedermaas verraden. Deze zou hierop hebben geantwoord: ‘Mijn taak betreft hetgeen op aarde gebeurt en niet wat daaronder plaats heeft!’
Garnier vervolgt:
Mijn aandacht vestigde zich ook op de inscripties waarmede de wanden van de gangen waren bedekt. Duizenden namen
| |
| |
van bezoekers bedekken de wanden van onder tot boven. De gids vergat niet mij opmerkzaam te maken op de namen van vele beroemde personen, die daar op vreemde wijze door elkaar gehaspeld voorkwamen. Hij verzekerde mij dat het originele handtekeningen waren van o.a.; Louis XIV, Alexander Farnese, Peter de Grote, Potemkin, Kaunitz, Oldenbarnevelt, Voltaire, Jean-Baptiste Rousseau, Condorcet, Diderot, de maarschalk van Saxen, Gomarus, Cornelus de Wit, de Ruyter, de veldmaarschalken de Marchin, de Lamboz en de Daun. Dit alles op één vlak door elkaar vermengd zonder onderscheid van rang of stand. In deze massa namen, heb ik er opgemerkt, die van zeer oude datum moeten zijn. Men kon aan het lettertype zien, dat deze daar vijftien à achttien eeuwen geleden moeten zijn neergeschreven. In een holte vindt men S.P.Q.R. en de namen van acht Romeinse consuls, hetgeen bewijst, dat deze mergelgroeven reeds vóór de val van het Romeinse keizerrijk in gebruik waren.
Men ziet er ook namen vergezeld van een datum. Men onderscheidt er duidelijk uit de VIIIe, IXe, Xe, XIe, XIIe, XIIIe, XIVe en XVe eeuw. In laatstgenoemde eeuw van de kanunniken van Sint-Servaas, die zich in 1648 naar het kamp van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, hadden begeven om hem om genade te smeken voor de zo zwaar door hem bestrafte Luikenaren. Aan het hoofd van deze delegatie had toen een der voorouders van mijn Heer gestaan: de deken Gilles van den Steen wiens grafschrift men in grote letters in het zuidportaal van de Sint-Servaaskerk kan zien. De naam van de Prins van Parma, deze bijzondere verdelger van de bevolking van Maastricht en die van de hertog van Alva, de vroegere gesel der Nederlanden, bevinden zich op een aparte wand, waarop verder niemand zijn naam had willen plaatsen.
Men ziet ze op een hoogte van twintig voet. Zij hebben hun namen er zelf ingekrast staande op een laddder, het zijn opmerkelijke handtekeningen. Er onder staan met houtskool de namen van honderden Spaanse officieren van de legers van deze afschuwwekkende legerhoofden geschreven. Men zou menen ze in persoon aan het hoofd van hun troepen te zien.
| |
| |
Wat betreft deze handtekeningen is het een schande, dat hiervan door de afgraving van de berg zovele verloren gaan. Als iedere grote stad heeft ook Maastricht een z.g. ‘Gulden Boek’, waarin hooggeplaatste en beroemde bezoekers van de stad hun handtekeningen plaatsen. In de Sint-Pietersberg heeft de stad een ‘Gulden Boek’, zoals er zeker geen tweede op de wereld te vinden is! Maar laten wij onze tuinman verder gaan met zijn verhaal.
De gids wees ons de plaats aan waar iemand, bij een der belegeringen van Maastricht zijn geld had begraven om het voor de invallers in veiligheid te brengen. Toen hij het later wilde terughalen heeft hij er gedurende veertien dagen tevergeefs naar gezocht, waarna hij verdwaald raakte. Hij gebruikte hierbij zes toortsen, at twaalf hammen en zes broden en dronk twintig flessen wijn. Hij had dit alles op een karretje geladen, getrokken door een ezel die gestorven was, nadat hij de meegenomen zestig porties haver had verorberd. Het meest bekend is hier de geschiedenis van een franciscaner monnik, die om niet bekende redenen alléén een tocht door de onderaardse gangen wilde maken. Hij had een enorm kluwen garen meegenomen, dat hij, bij de aan de rivier zijde gelegen ingang vastmaakte en waarmede hij de weg terug wilde vinden. Maar op onvoorziene wijze was het garen door de scherpe kant van een steen doorgesneden. Hij kon de weg toen niet meer terugvinden. Na negen dagen stierf hij van uitputting en honger. Men wees mij de plaats waar men de pater had gevonden. Deze bevond zich ten hoogste twintig passen van de uitgang. Men had zijn portret op natuurlijke grote in houtskool getekend op de wand, aan de voet waarvan hij was omgekomen. Indien hij nog één hoek was omgeslagen had hij de schemer van de uitgang moeten zien.
Bij mijn terugkeer naar Sint-Pieter bezocht ik het kasteel Nedercanne, waar ik door de heren De Ciénen en De Thier de Skoeuvre vriendelijk werd ontvangen. Zij waren mij zeer erkentelijk voor mijn bezoek en voor de door mij aangeboden diensten te Dusseldorff, waarnaar hun ouders waren uitgeweken.
Na het kasteel te hebben verlaten, bezocht ik de plaats waar
| |
| |
de grootmoeder en de ooms en tantes van baron Guillaume de Dopff, en van freule Alexandrine en barones de la Roque waren omgekomen. Men moet weten dat Baron de Dopff (Daniel Wolff), luitenant veldmaarschalk en gouverneur van Maastricht (1700-1718) door een verschrikkelijk ongeluk van zijn dierbaarste bezit werd beroofd.
Op het ogenblik dat zijn echtgenote en drie van zijn jongste kinderen per rijtuig uit de stad terugkwamen barstte een hevig onweer los. Zij bevonden zich reeds bij de laan die naar de Noordelijke ingang van het kasteel leidt, toen de paarden verschrikt door bliksems en hagel, het rijtuig in een der onderaardse gangen van de berg, waartegen het kasteel is gebouwd meesleurden. Plotseling stortte dit deel van de berg in en verpletterde de ongelukkige familie. Deze gebeurtenis verwekte grote droefenis, zowel te Nedercanne als te Maastricht, waar generaal de Dopff en zijn familie zich door hun beminnelijkheid en goedheid de liefde en achting van de gehele bevolking hadden weten te verwerven.
Aldus het verhaal van Garnier.
Tuinman François Garnier logeerde ook enkele dagen te Eben-Eymael, waar hij ook de oude kerk bezocht, die volgens de overlevering in de VIIIe eeuw door St. Hubertus zou zijn ingewijd. In het koor van de kerk bevonden zich tijdens zijn bezoek in 1792, 99 grafstenen van de vroegere graven van Sluis en van Lichtenberg. Hij vervolgt dan zijn reisverhaal:
Mossoux vertelde mij van de ellende en de ontberingen, die men bij de laatste belegering van Maastricht had geleden, waarbij verscheidene, mij bekende jongelieden om het leven kwamen. Hij gaf mij treurige bijzonderheden betreffende het einde van Hubert Delvenne, Joseph Gathot en Lambert Gerval. Deze dappere militairen lagen in de kazerne bij het Lindenkruis, niet ver van de Boschpoort. Zij sliepen in vochtige kazematten in Wyck en langs de Jeker. Zij kregen maar halve rantsoenen en het weinige brood dat zij kregen, zou in korte tijd door ratten zijn verslonden, als zij niet de voorzorg hadden genomen dit met touwtjes aan de balken te hangen. Overdag kwamen deze uitgehongerde dieren tot tussen hun voeten naar buit zoeken. De knaagdieren klom- | |
| |
men op de knieën van de daar zittende soldaten, zonder dat deze ze met de hand of met een stok konden raken.
's Nachts liepen ze over de bedden en vraten zelfs aan de hemden en vesten van de ongelukkige soldaten. Zelfs lijken werden niet ontzien. Zo vond met het reeds aangevreten lichaam van Graindorge uit Ampsin, op de plaats waar hij de laatste adem had uitgeblazen.
Het bombardement van Maastricht.
| |
| |
Ondertussen had de lange duur van de blokkade, het vocht en de koude een funeste invloed op de gezondheid van de belegerden. Het ene contingent na het andere werd aangetast door hevige koortsen en dysenterie. De sterfte was zo groot dat de begrafenissen zonder veel omhaal plaats hadden.
Garnier vervolgt dan het verhaal van zijn vriend Mossoux: Bij de opheffing van de blokkade sloeg ik bij de droefgeestige parade die ons vertrek voorafging maar een droevige figuur. Mijn broek en laarzen waren nog heel, wat bij ons maar zelden het geval was. Mijn arendsneus, geheel ontvleesd, zag eruit als het lemmet van een scherp geslepen mes. Ik was nog maar vel over been en mijn paard kon mij niet meer dragen, want dat was allang opgegeten. Maar men is nu eenmaal bij de lichte jagers en er hoort bij deze militaire status altijd een beetje koketterie. Ik hield mij in mijn arme, uitelkaar vallende uniform zo stram mogelijk en trachtte vooral op mijn voordeligst uit te zien toen mij het koetsje voorbij kwam, waarin Lambertine X, kamermeisje van mevrouw de gravin d'Oultremont gezeten was.
Zij was een van de schoonheden, die ik op de kermisbals te Jehay had opgemerkt. Ik had de ongelukkige inval haar in het voorbij gaan toe te lachen. Ik moet op haar wel een beklagenswaardige indruk hebben gemaakt, want inplaats van mijn beleefde groet te beantwoorden, trok het aardige ding een zeer lelijk gezicht en onder ons gezegd, ik geloof dat zij zelfs de tong naar mij uitstak!
Granier vervolgt dan zijn reisverhaal:
Ik verliet Maastricht in een oude rammelkast, die het midden hield tussen een oude Franse postkoets en een Moezelschuit. Kieskeurige reizigers zouden hier een klacht inlassen over de ongemakken van dit voertuig. Ik had als reisgenoten enige weinig recreatieve emigranten. Men zag de opgetogen gezichten van Vlamingen en Hollanders, die zich op discrete wijze amuseerden en een goed gehumeurde Waal. Als het doel van mijn reis niet van zo treurige aard ware geweest, zou ik deze vrolijkheid gaarne gedeeld hebben of mij tenmiste hebben verheugd over dit opgewekte gezelschap, dat een prettige reis beloofde.
| |
| |
Bij onze aankomst te Valkenburg waren wij getuige van een begrafenis die plaats had onder de hoede van het gilde of eedgenoodschap van St. Sebastiaan (waarschijnlijk is hiermede de schutterij bedoeld. schr.) Het huis van de overledene was behangen met zwart en versierd met vlaggen en wimpels en met kransen van kunstbloemen. Na de aankomst van de geestelijken vormde zich een stoet met aan het hoofd een aantal bedelaars of tenminste arme lui, waarvan de voorste een kruis droeg. Zij waren over het algemeen uitgedost in een lange geklede jas, die de sporen droeg van een lang en veelvuldig gebruik, op het hoofd een hoge hoed. De vrouwen droegen faliezijden mantilles of zwarte hoofddoeken, daarna kwamen de koorzangers en de suppoosten in zeer lange en veel te ruime schoudermantels, het hoofd bedekt met een enorme hoed, versierd met grote strikken van rouwfloers. Vervolgens kwamen de koorknapen in de gebruikelijke witte koorhemden en tenslotte de priesters. Achter de geestelijken de lijkkist gedragen op de schouders van acht confraters met rouwfloers aan de pols, een enorme rouwsluier kruiselings over de borst en in de hand een korte dikke kaars. In warrige massa volgde het volk. De bedelaars psalmodiëerden, de geestelijken zongen, de trombones schalden.
Begrafenisen zijn een der drie grote plechtigheden van het leven. Door de jeugd geschiedt dit met een luidruchtig smartbetoon, de ouderen begeleiden hun doden in stilte naar hun laatste rustplaats.
Toen wij te Gulpen aankwamen, zagen wij een grote volksoploop. Men was daar juist bezig met de installatie van een nieuwe pedel, een kleine dikke man. De stoet werd voorafgegaan door drie violen, twee klarinetten en twee saxhoorns. Men legde mij uit, dat in Limburg de pedel een der belangrijkste leden van het parochiaal bestuur was. Hij had wel niet de waardigheid van een kerkmeester, noch de geleerdheid van een fabriekssecretaris, maar hij was toch wel een belangrijk man, die zich het gewicht van zijn ambt ten volle bewust was. Men moet hem 's zondag in statiekleding zien! Op het hoofd de driepuntige steek, in de linkerhand de van een grote knop voorziene paradestaf en in zijn rechter een
| |
| |
klein stokje voor persoonlijk gebruik.
Hoe statig leidt hij de schoolkinderen naar hun plaatsen! Met angstige ogen kijken ze hem steelsgewijze aan, als hij met een strenge blik, die een pedel nu eenmaal eigen is, over hen waakt!
Zijn koelbloedigheid laat hem nooit in de steek, behalve wanneer hij zijn diensten aan de brandweer van de parochie moet verlenen. Hij komt dan wel eens opdagen als het vuur al gedoofd is! De pedel is belast met de hulpverlening aan de armen, met het inwinnen van inlichtingen betreffende behoeftige gezinnen en alleen via hem kan men een onderhoud met de kerkmeester krijgen. Dit baantje is benijdenswaardig en er zijn hiervoor dan ook veel liefhebbers. De verkiezing van een pedel is altijd een belangrijke zaak. Nauwelijks is de vroegere pedel begraven, of er komt al een groot aantal gegadigden opdagen. Voorkeur geniet degene die veel kinderen heeft, alsof de functie van een pedel oorspronkelijk was geschapen om de voortplanting van het menselijk geslacht te bevorderen!
Tot zover de memoires van deze 99-jarige tuinman.
|
|