| |
| |
| |
| |
| |
Vroege gedichten
Deze eerste afdeling van Leopold's Verzameld Werk II bestaat uit drie gedeelten. Het eerste is een in een in donker-rood leer gebonden schrift van dik papier, en bestemd geweest voor de jonge vrouw, uit wier bezit het, na haar, zeer veel later plaats hebbende dood, dank zij een van haar zoons, bij mij zijn intrede gemaakt heeft. (Voorin draagt het, onder een korte opdracht, de datum Januari 1887.) Het eerste, vier-regelige versje ligt tevens in de literaire nalatenschap. Zij is keurig geschreven en heeft maar éen verbetering.
De tweede afdeling, van Idylle tot en met Ontwerp, staat in een blauw schoolschrift. Buiten, op het etiket, heeft de dichter zijn naam geschreven. Het eerste vers, Idylle, draagt de dagtekening Juli '87, het tweede, Ploutoon, die van November 1887. Idylle, en een iets later vers, Caligula's Dood, hebben vrij veel verbeteringen. Op het vers Zomernacht heb ik in dit boek onmiddellijk laten volgen De Parel van Toledo, dat hier in het manuscript tussen in lag. Aan de achterkant van dit papier is, in potlood, het proza-origineel van de Fransman Prosper Mérimée te lezen. Ontwerp heb ik het laatste stuk van deze afdeling genoemd. Op twee plaatsen heb ik het niet goed kunnen lezen. Ook tegen het slot is het niet geheel zeker, of de volgorde precies de juiste is. Achter op dit papier vindt men een lezing van Sappho's Maangedicht.
De derde afdeling, Er komt mij in den zin onder dit woelen, tot Nu lentent de lucht, staat gedeeltelijk in het zelfde schrift als de tweede afdeling, gedeeltelijk op een hoeveelheid blaadjes, die blijkens de keerzijde van de Nijmeegse Cricket-en Voetbalclub ‘Vitesse’ afkomstig waren, waarvan Leopold's broer president was. Het laatste gedicht in het blauwe schrift is Madelon 1-6 geweest, dat óok onder de losse blaadjes ligt. Tussen deze vindt men ook ‘er is in donkerte een flauw afschijnen’, dat men als tweedevan de Zes Christus-Verzen in de eerste afdeling van ‘Verzen I’
| |
| |
aantreft. Het laatste vers van deze Vroege Gedichten, het reeds genoemde ‘Nu lentent de lucht, lentent wit,’ doet aan het eerste der Zes Christus-Verzen denken, dat blijkbaar een definitieve lezing van het vroegere en langere gedicht is.
Het vers van Aanhangsel is niet door mij met het origineel vergeleken, maar naar een door Mevrouw A. Schalk wijk-Kan te Rotterdam, uit haar poezie-album overgenomen copy afgedrukt. De Heer Garmt Stuiveling meende op het origineel, dank zij familie-betrekkingen, de hand te kunnen leggen, maar is daarin blijkbaar niet geslaagd.
| |
Verhalen uit Homerus
Van de vijf Verhalen van Homerus is éen verhaal uit de Ilias, getiteld De Wapenmaking, een bezoek van Thetis aan Hephaistos, op losse papieren en waarschijnlijk oorspronkelijk voor de druk bestemd geweest. De vier andere komen uit de Odyssee, en dragen de gezamenlijke titel van Alkinoosverhalen. In de eerste jaren van zijn leeraarschap aan het Gymnasium te Rotterdam heeft Leopold de gewoonte gehad, sommige op school te behandelen boeken uit Homèros op een zeer aparte manier vooraf in Nederlandse verzen te vertalen, en die bij de lezing in de klasse voor te lezen. Hij bracht hen op die wijze dichterbij zijn gehoor, dan het hem mondeling of door een prozavertaling mogelijk geweest ware.
Leopold's vertaalwijze onderscheidt zich voornamelijk op drie manieren van de gewone. In de eerste plaats door de verzen waarin hij hen gaf. Die doen weliswaar aan hexameters denken, maar zeer dikwijls zijn zij veel vrijer dan dezen, hetgeen zich met name in het verschil van regellengte openbaart. In de tweede plaats door hun woordkeuze, en de woordplaats in het zinsverband. Zij trachten zo dicht als Leopold kon bij de Griekse te blijven. Men diene dit goed in het oog te houden, wanneer men
| |
| |
de verzen als Nederlandse verzen in een Nederlandse zinsbouw zou willen lezen. In de derde plaats door het gebruik van de Griekse vorm der eigennamen. Gehéel consequent was de dichter ook hierin niet. Waar hij de Latijnse vorm van een woord gebruikte, heb ik die door de Griekse vervangen. In deze eerste uitgave der Verhalen van Homèros zal men bijvoorbeeld niet het gebruikte daemon, maar het Griekse daimoon gedrukt vinden. Op vele plaatsen had Leopold verder een ander woord, of andere woorden boven het oorspronkelijke geschreven. In den regel, heb ik, als uitgever, het latere woord boven het vroegere de voorkeur gegeven.
| |
Drama
In de Vertalingen van de drie tragische dichters heeft Leopold zich aan zijn, en anderer gewoonte, de verlatinisering der Griekse woorden, gehouden. Slechts heb ik daar, ik bedoel in de fragmenten van Medea, de inconsequentie Paidagogus vervangen door Paedagogus.
| |
Lyriek
Bij de drie verzen tot de Delier aan het slot van het eerste gedicht uit Bacchylides, staat déze aantekening geschreven: ‘Een lied (eigenlijk een paean) te Delos gezongen door een koor van 7 tegen 7 uit Keos.’
| |
Vasantasena
Het manuscript van Vasanteséna heeft enkel de ondertitel Indisch Tooneelspel / naar de Tooneelbewerking van L. Feuchtwanger vertaald door J.H. Leopold. Op het Regie-Exemplaar van dit stuk is een aankondiging geplakt, volgens welke de eerste vertoning op Dinsdag 10 October 1916 plaatsgehad heeft. Een eerste inzage van dat Regie-Exemplaar leert ons, dat nog een ander dan Lion
| |
| |
Feuchtwanger aan Leopold de stof voor zijn Vasantaséna geleverd heeft. Dit was - ook zijn bezit van dit boek maakt het duidelijk - J. Ph. Vogel, en wel: Het Leemen Wagentje, Indisch Tooneelspel uit Sanskrt en Prakrt in het Nederlandsch vertaald, en door Scheltema en Holkema's Boekhandel in 1897 te Amsterdam uitgegeven. Zowel dank zij Vogel's tekst, als dank zij zijn talrijke aantekeningen daarbij, is Leopold's Vasantaséna het, iets grotere, gedicht geworden, dat de lezer van deze eerste uitgave te lezen zal krijgen.
In de tekst van het toneelspel zelf heb ik de eigennamen overal de klemtoon op de tweede, of derde lettergreep gegeven. Ik meende, dat dit Leopold zelf voorgezweefd had, en voor de lezer lijkt het ook een grote vergemakkelijking bij het zeggen der verzen te zijn. Als de spelling der eigennamen geeft Leopold die van Vogel, niet die van Feuchtwanger, die bijvoorbeeld Tscharudatta heeft, terwijl Vogel, en zo ook Leopold, Carudatta gebruikt. Op éen plaats is Leopold zelf aan deze door hem gevolgde regel niet trouw gebleven. Op blz. 386 namelijk, waar hij éenmaal van Boeddha spreekt, die op alle andere plaatsen in overstemming met Vogel tot Buddha is veranderd. De uitspraak van Tsch voor C, van oe voor u staat in het Regie-exemplaar trouwens met vreemde hand in potlood naast die van Leopold geschreven. Waarschijnlijker lijkt mij intussen, dat Leopold zélf dit als de juiste uitspraak van de gebruikte eigen-namen gegeven heeft. Op twee plaatsen heeft Leopold de lezing van Vogel gevolgd. Zij verkrijgen bij hem geen vertaling. Het eerste is: realgar, blz. 287. Feuchtwanger geeft hier:
In Wolken stäubt der Puder von Arsen
Leopold:
het fijnst reálgar stuift van uwe wangen,
en in zijn aantekeningen zegt Vogel van het door hem dus voor
| |
| |
Leopold gebruikte reálgar: ‘Het reálgar of rood arsenicum wordt, fijn gestampt, als blanketsel gebruikt.’ Voor het tweede heeft Feuchtwanger: ‘Vasantasena, erscheint in Baumgarten, wundervoll geschmückt’. Leopold daarentegen: ‘Vasantasena, in het schitterend gewaad van een abhisârikâ. Leopold houdt zich aan Vogel, die in zijn aantekeningen daarbij nog dit zegt: ‘Abhisârikâ heet een vrouw, die zich naar een samenkomst met haar minnaar begeeft.’ Wanneer ik daarbij ook nog wijs op Maitréya's beschrijving van Vasantaséna's paleis, bij Feuchtwanger 57 verzen, bij Leopold daarentegen 103 verzen, de laatste gevolgd naar Vogel's uitvoerige prozavertaling, dan zien wij hier de bewijzen, onder talrijke andere, op hoeveel plaatsen Leopold Vogel om hulp gevraagd heeft. Men moet dan ook niet vergeten, dat dit toneelstuk sinds 1916 stil is blijven liggen en ook van de dichter de laatste, persoonlijke zorg voor de publicatie van het gedicht niet verkregen heeft. Het is niet aannemelijk, dat naast Feuchtwanger ook Vogel in dat geval het volle recht niet verkregen zou hebben, dat nu, dank zij de openbare vertoning, voornamelijk aan Feuchtwanger toegevallen is.
| |
Kritieken
Van de weinige Kritieken en Kritische Beschouwingen, die Leopold geschreven heeft, kan men hun aanleiding benevens de plaats en datum van publicatie bij elk hunner afzonderlijk lezen. Zij staan hier, achter Vasantaséna, gaan hieraan echter, daar zij van 1899 tot 1906 geschreven zijn, wat de tijd van hun ontstaan betreft, evenals de volgende afdeling, vooraf. Als voordeel van deze rangschikking moge gelden, dat de twee, hetzij in versvorm, hetzij in proza gestelde delen, op deze wijze gescheiden worden.
| |
Geschriften van wijsheid
Deze afdeling bevat drie geschriften. Het eerste is de vertaling
| |
| |
der begin-bladzijden van Spinoza's Verhandeling over de Verbetering van het Verstand, eindigend na III, onder op bladzijde 9 van Gebhardt's uitgave van diens Opera Omnia. Ik verkeeg haar, door bemiddeling van Dr. J.M. Jalink, van de Heer A. Robertson te Rotterdam. Wie daarbij het aan Mientje Robertson opgedragen Kinderpartij uit de eerste druk van Verzen, (1913, tijdschrift Nieuwe Gids 1906) gedenkt, zal zich het vinden van dit vertoog in deze handen goed kunnen begrijpen.
Het tweede en derde zijn een herdruk van Leopold's boekjes Stoische Wijsheid en De Tuin van Epicurus, in 1904 en 1910 te Rotterdam door W.L. en J. Brusse uitgegeven. Op enkele plaatsen zijn hierin, naar in 's dichters handexemplaren geschreven aan wijzingen, kleine veranderingen aangebracht.
| |
Aanhangsel: Reis-dagboek
Als Aanhangsel is in deze uitgave van Leopold's Verzameld Werk een plaats gegeven aan een reis-dagboek van zijn verblijf in Italie, dat met 27 Februari 1890 begint. Weliswaar gaat hier nog een klein stukje aan vooraf, maar dit laatste is met potlood meestal slordig of vrij slordig geschreven, en de juiste lezing is, dunkt mij, op verschillende plaatsen niet geheel te geven. Het hier gedrukte is het, meestal met inkt, geschreven Dagboek van 27 Februari - tijdens zijn bezoek te San Remo - tot het einde. Daar het begin zich met beschouwingen over ‘de overgang van Frankrijk in Italie’ bezighoudt, kan men zich het Reis-Dagboek dus gevoegelijk als volledig voorstellen.
Uit een of twee bronnen ken ik nog een verhaal aangaande de vertaling van Shakespeare's Cymbeline, waarvan Leopold een goed part klaar gehad zou hebben. Ieder spoor daarvan is verdwenen. Ik kan niet zeggen, dat de dichter zelf haar vernietigd
| |
| |
heeft. Waarschijnlijker lijkt mij, dat zij na zijn dood ‘weggeraakt’ is. Mocht dit laatste het geval zijn, misschien dat deze vermelding van het bestaan der Cymbeline-vertaling nog tot het opsporen van het handschrift een aanleiding mag vormen.
Tot slot van dit vertoog zij het mij vergund, nog in twee gevallen mijn dank uit te spreken. Het eerste richt zich tot Johan Polak die mij bij het gereed maken van deze editie zeer behulpzaam was. Achter deze Toelichting en Verantwoording leze men zijn bibliografie van Leopold's geschriften. Van een flink deel der nog ongedrukte geschriften bezorgde Polak mij een leesbare copy.
Het tweede woord van dank gelde mijn vrouw. In alle gevallen, waarin het haar mogelijk was, heeft zij mij ter zijde gestaan, en daar alleen ik weten kon, wat een waarlijk doeltreffende uitgave van Leopold's tekst voor betekenis had, moge dit laatste woord van dank tot haar, en haar trouwe zorg voor deze uitgave, gericht blijven.
P.N. van Eyck
|
|