|
ijsbreker, z.n.m. – IJsbord, IJsplank: houten bekleedsel, dienende om een schip tegen de schuring van het IJs te beveiligen. |
ijsbord, z.n.o. – zie ijsbreker |
ijsgang, z.n.m. – Sterker drift van het IJs, dat door een stroom wordt voortgedreven. Daar gaat een zware ijsgang. De dijk is voor den ijsgang bezweken. |
ijsklip, z.n.m. – Zie ijsbank. |
ijsschol, z.n.v. – Los ijsveld, oppervlakte, drijfijs. |
ijsveld, z.n.o. – Zee, die tot IJs gestold is. |
ijszee, z.n.v. – Zee aan de Noord- en Zuidpool, met IJs bezet. |
yzer, z.n.o. – Voor: kogels en schroot. |
Heemskerk, die dwars door ijs en yzer heen dorst streven.
Grafschrift op Heemskerk.
|
yzers, z.n.o.mv. – Boeien. Hy werd tot de yzers veroordeeld. Hy zit in de yzers. |
yzeren knie, z.n.v. – Knie, uit Yzer vervaardigd. |
yzertros, z.n.m. – Tros van de beste hoedanigheid. |
yzervast, bw. – Een tros, looper, bras, yzervast binden (voor goed beleggen, vastzetten). |
yzerziek, b.n. – Wordt een schip genoemd, waarvan het Yzerwerk oud is en los zit. |