Ik weet, dat u dit werkjen niet onwelkom wezen zal: in de eerste plaats, om dat het u de loopbaan zal herinneren, waarin gy de lentedagen uws levens hebt doorgebracht, en een vak aan ’t welk u gewis, ook al mocht gy ’t verlaten hebben, nog de oude genegenheid boeit; en ten anderen, om dat het komt van hem, wien gy steeds warme vriendschap bleeft toedragen, en die van zijnen kant het steeds tot een geluk rekende, zich te mogen noemen
Uw Broeder en Vriend
Augustus 1856.
J. v. Lennep.