Zeemansliedtjens(1852)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] De oude zeeman. Jan Lustig was een oud matroos, beroemd op d'oceaan: Maar och! zijn roem was 't eenig loon voor al zijn wakk're daan. Hy bleef voortdurend de oude knecht; want wat hy had verdiend, Hy had by de Amiraliteit geen voorspraak, maag of vriend. Dan moedig stond hy op zijn post, wanneer de slag begon, En lachte by het strijdrumoer, by 't buld'ren van 't kanon. Al spoot aan stuur- en bakboordzij elk spuigat louter bloed, Hy telde 't niet, maar kampte door met onbezweken moed. [pagina 32] [p. 32] Gewis men hadde een hooger rang Jan Lustig toegezeid, Had hy slechts voor een vreemde dienst der Staten dienst ontzeid. Maar neen - hy bleef zijn scheepsbeschuit en de oude vlag getrouw En smoorde in ouden brandewijn zijn kwelling en zijn rouw. Zoo streed en bloedde keer op keer, en nooit in hooger rang, Jan Lustig voor zijn vaderland en diende 't jaren lang, En was de voorste en kloekste altijd van alle varensliên, Tot dat op heel zijn kalen bol geen hair meer was te zien. 't Gebeurde eens dat hy was aan wal, en dat hem in de stad Een heer van de Amiraliteit by toeval tegentrad. - ‘Jan Lustig!’ zeî hy: ‘'k zag voorwaar u in geen langen tijd: Hoe staat het toch, mijn goede maat? Zijt ge al uw hairen kwijt?’ - - ‘Wel goede heer! 't verbaze u niet,’ hernam de kloeke gast, ‘Dat op mijn knikker sedert lang geen enkel hair meer wast. Zoo menig jonge kapitein kroop over 't hoofd my heen: Is 't wonder, zoo het schedelvlies my gandsch is plat getreên?’ - Vorige Volgende