| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Eerste tooneel.
(tegen den Schoolmeester).
Je zegt alzoo, Meester! dat de kinderen hun welkomstlied pront van buiten kennen.
Daar hapert niets aan, vader Woutersz! en ze zingen het als jonge lijsters.
Kostelijk. - En zijn uw boerenknapen goed onderricht, Heer Schout?
Volgends de afspraak, vader Woutersz! zoodra het vaartuig, dat het hoogloffelijke Bruidspaar hier heen voert, in 't gezicht is, lossen zij te gelijk hun musketten; dan nog eens bij het aan wal stappen; en ten derden male wanneer onze Heer zijn Bruid het kasteel van zijn voorzaten binnen leidt.
En zijn zij goed geoefend, onze knapen? Is er geen vrees, dat er soms een roer aan stukken berst of de een den ander een ongeluk schiet?
Dat gaat Nikolaas den Jager aan, die het toezicht over het schieten heeft en verantwoordelijk is voor de deugdzaamheid van de musketten: en bovendien, de helft van die knapen is van jongs af met 't gebruik van schietgeweer bekend.
En nu, de jonge vrijsters?
Die zullen achter de knapen staan, en, zoodra er gevuurd is, vooruit treden, en bloemen, lovertjens en suikererwten strooien, - van den dijk af tot aan de poort toe: en dan zullen de kinderen op 't slotplein hun koor aanheffen.
Keurig! keurig! - Dat mijn oude oogen
| |
| |
nog zulk een feest zullen aanschouwen! - En de trom petters?
Die zullen blazen tot zij geen longen meer hebben: daar heb ik voor gezorgd.
Bevalt u de schikking van de bloemen en kranzen aan den gevel? en de naamcijfers van 't jonge paar?
Alles treffelijk, en je smaak eer aandoende, moeder Dirks!
En wat zegje van de eerepoorten?
Ik zeg, dat Joris de Hovenier er eer van heeft. - Nu! dat zal een dag geven! en wat zal onze goede Mevrouw Anna blijde zijn, als zij haar zoon onder zulke gelukkige omstandigheden terug ziet.
En wij? - En wij allen? Nu! het zal een feest zijn voor oud en jong.
Ja, dat is heel wat anders, Heer Schout, als in 't jaar 74, toen wij hier de Bommelschen voor de muren hadden, en ze zoo deerlijk huis hielden. Wijlen je vader - de Heere hebbe zijne ziel - kreeg toen ook nog een schot in 't been;.... doch wij moeten daar nu maar niet meer om denken; wij leven Goddank in vrede met onze buren: de Heeren van Bommel komen zelven meê feest vieren, en, is het Huis niet meer wat het vóór den brand geweest is, 't ziet er toch weêr deftig uit, en 't is zijn bewoners niet onwaard. - Maar houdt je nu niet langer meer op; je zult allen je tijd wel noodig hebben: - en zoo als ik zeî, Heer Schout! laat toch op de schietgeweeren passen; een ongeluk zit in een klein hoekjen: - en vooral, zorg, dat de knapen niet in de herberg loopen voor dat Zijn Edelheid hier is. - Dat zij zich van avond bedrinken, daar zal wel niets tegen te doen zijn; - doch van morgen - en vooral met dat schieten - mogen zij wel dood nuchteren zijn.
| |
| |
Ho! zij staan onder kommando en niet een van hen mag zich zonder verlof uit het gelid verwijderen. - Heb daarvoor geen zorg, Mijnheer Woutersz. (Allen vertrekken, behalve Woutersz.)
(alleen).
Zie zoo, ik geloof, dat er niets aan hapert! - Als Mevrouw zich nu maar goed houdt tot aan 't einde. 't Is zeker een harde zaak voor haar; - beiden van de nieuwe leer - en dan bovendien: de Bruid een kleindochter van Ysbrandt Remsz, die hier als metselaar op 't Huis heeft gewerkt! - Vreemd loopen de zaken. - Doch haar vader is nu een machtig Heer, en die meer in te brengen heeft dan een paar dozijn Edellui, al zijn zij van de besten van 't land. Bovendien heeft hem de Koning van Frankrijk brieven van adeldom verleend: en de kinderen, die uit dit huwelijk voortkomen, zullen voor 't minst hunne kwartieren kunnen bewijzen.... ofschoon ik toch liever den naam van een Lokhorst, een Asperen of een Affaytadi op het wapenbord zag, dan dien van een Ysbrandtsz... Doch dat is nu eenmaal zoo, en moge er onder de genoodigden deze of gene zijn, die den neus ophaalt voor het Bruidtjen, 't zal hun toch niet beletten, lustig te schransen. - Hoe jammer, dat de Heer van Varick nu juist in Engeland is om den nieuwen Koning te begroeten. Hij behoorde voorwaar op dit feest.
(Varick wordt door een Bediende binnen gelaten).
(tegen Varick).
Mevrouw is nog bezig met zich te kleeden. Indien Uwe Edelheid zoo lang hier wil toeven, dan zal ik u komen waarschuwen, zoodra zij zichtbaar is. (Af) .
De Heer van Varick! Lupus in fabula! Ik dacht juist om UEd. Wie men verwachten kon, van daag hier te zien, voorwaar UEd niet: en dat zal gewis voor allen de aangenaamste verrassing wezen.
Blijde u te ontmoeten, Broêr Peter! - Dat
| |
| |
valt juist gelukkig, dat, eer ik mijn opwachting bij de Dames maak, ik nog iemand aantref, die mij eenigzins op de hoogte brengt. Je moet denken, ik ben ruim vier maanden afwezig geweest: ik kom zoo kers vers van over zee; ik heb bij toeval vernomen, dat hier feest zou gevierd worden en zoo ben ik maar onmiddelijk hierheen gereisd. Ik heb den val van dit Huis bijgewoond, en ik vertrouw, dat men mij niet weigeren zal, getuige te zijn, hoe het herstel daarvan gevierd en de wettige Heer binnen het erfslot zijner vaderen ingehaald wordt.
Neen voorwaar! Wie hier van daag ontbreken mocht, UEd. niet: en ik zat juist over uwe afwezigheid te klagen.
Nu, zoo als ik zeggen wilde, ik heb, terwijl ik in Engeland was, niets dan losse geruchten vernomen betreffende hetgeen Mevrouw van Waardenburg en de haren weervoer. - Kapitein Bardesz is alzoo werkelijk als Otto van Arkel erkend? Ik vreesde nog altijd, dat de bewijzen te zwak zouden bevonden worden.
Och! Dat is alles zonder moeite afgeloopen en dat geval met Heer Floris.
UEd. weet dus niet dat Heer Floris?...
Wel, 't is met hem geweest: boontjen komt om zijn loontjen, als 't oude spreekwoord zeit. - Hij moet zeker, toen hij aan Mevrouw dien valstrik spande en die bijeenkomst op 't Huis te Ammerzode aanleide, zich gevleid hebben, dat Heeren Gedeputeerden al wie daaraan deel nam, zoo wel onze Mevrouwen als de overige Heeren, zouden hebben laten vangen en opknoopen.
Waarschijnlijk! - Maar dat lag niet in onze bedoeling. Wij hadden last, de zaak te smoren, en lieten zelfs dien vijandelijken Overste en zijne makkers ontsnap-
| |
| |
pen, ten einde degenen, die met hen geheuld hadden, niet in opspraak te brengen: en onze lankmoedigheid heeft, naar ik mij vleie, goed gewerkt.
Ja, voor iedereen, behalve voor Heer Floris, die nu ten doel bleef aan den wrok van de Edellieden, die hij verklapt had. Al terstond zonden hem de Heeren van Rossem, van Botbergen, van Herwijnen, ja al wie op dien zekeren avond op Ammerzode geweest was, uitdaging op uitdaging, en toen hij die niet beantwoordde, werd het hem aldra onmogelijk, zich op den openbaren weg te vertoonen, zonder gevaar te loopen, een dracht stokslagen te ontfangen. Hij riep de bescherming van de Magistraat van Bommel in, later die van de Heeren Staten; 't mocht hem niet baten. De Sententie, waar hij op gewacht had, bleef ook uit, om dat de Heer Kapitein - Heer Otto van Arkel, mag ik nu wel zeggen - zich bij request tot den Hove had gewend, ten einde surcheance van de excecutie te bekomen. Kort en goed, in alles teleurgesteld, en het in den Waard niet langer kunnende uithouden, ging Heer Floris naar den Haag. Daar viel het hem ook niet meê. Ieder draaide hem den rug toe: alle deuren waren voor hem gesloten, en de namen van ‘spion, verklikker, hapscheer,’ waren nog al de vriendelijkste, die hem naar 't hoofd geworpen werden. Hij kreeg van kwaadaardigheid de jicht; althands hij reisde naar Aken, zoo 't heette om er van te genezen; misschien ook wel om zich wat te verstrooien met het dobbelspel, zijn oude liefhebberij. - Maar wijzer had hij gedaan, zich op geen onzijdig territoir te wagen. De Heer van Ruystede had zijn gangen doen nagaan: en pas had die vernomen, dat onze maat in de vrije Rijksstad was, of hij trok er heen. Nu kan UEd. beseffen, wat er volgen moest. Er bleef voor Heer Floris geen andere keus, dan met den Overste te vechten of te worden doodgeschoten als een hond. Hij koos
| |
| |
het eerste, en zijn tegenpartij stak hem zijn rapier door de ribben heen, met dat gevolg, dat hij voor dood naar huis werd gedragen en werkelijk den volgenden dag bezweek.
Amen! - Maar hij schijnt in articulo mortis nog berouw te hebben gevoeld; althands hij liet een Notaris komen, lei een volledige bekentenis af, hoe hij Jonker Otto uit Waardenburg gelicht en naar Twenthe gezonden had, en bevestigde in alles het verhaal van zijn handlanger Roel Roelszen: - welke bekentenis, in forma opgemaakt in prezentie van getuigen, aan Mevrouw van Arkel werd overgemaakt: en alle bedenkingen wegnam, die er nog tegen de herkenning van haar zoon konden bestaan.
Waarlijk! - nu ik hoop dat deze een brief van dankbetuiging aan den Heer van Ruystede gezonden heeft; want wel beschouwd, heeft hij aan hem zijn fortuin te danken.
Ja, in de daad (half in zich zelven sprekende) , 't is werkelijk Ruystede, die den gier verslagen en de banier op het Huis hersteld heeft.
Niets: - een vreemde overeenkomst tusschen een droom, dien de Heer van Ruystede had voor zijn vertrek uit dit slot met hetgeen sedert gebeurd is. - Doch daarover een andere reize.
Nu - vertel mij dan ook liever van de verbindtenis van onzen nieuwen Heer van Arkel met de dochter van mijn geëerden ambtgenoot: is die zonder bezwaar van eene der beide zijden beklonken?
Wat zal ik u zeggen? - de Jonker had, nog voor het opbreken van 't beleg voor den Bosch, de noodige sommen beschikbaar gesteld tot herbouw van dit Huis; dat won hem reeds in hooge mate het hart
| |
| |
der oude Mevrouw: toen verkreeg Rem Ysbrandtsz - of de Heer van Sandhil, gelijk hij zich liever laat noemen - brieven van adeldom; en zoo was er althands een hoofdbezwaar uit den weg geruimd. - Nog bleven er wel over; - maar Mevrouw scheen te gevoelen, dat zij toch niets aan de zaak veranderen kon, en zoo heeft zij er in berust: ja, sedert zij weêr hier op Waardenburg terug is, schijnt zij alleen te willen denken aan het geluk, dat zij smaken zal, wanneer zij er haar wedergevonden kleinzoon als wettigen Heer begroeten mag.
Zoo? - Nu, dat verheugt mij. - En de vader van de vrijster?
Wel! UEd. was er immers bij tegenwoordig, toen hij zijn toestemming gaf.
't Is waar, ik herinner het mij; - hij sprak toen vrij fier; - maar van achteren zal hij - naar ik geloof - toch wel te vrede zijn, dat zijn schoonzoon een Arkel, en geen onbekende vondeling is. Onze nieuwe Magistraten, al hebben zij den invloed des Adels op het landsbestier niet weinig geknot, en al gedragen zij zich veelal of zij op mij en mijns gelijken uit de hoogte neêrzien, toch gevoelen zij, dat het nog niet genoeg is, het land te regeeren en zich tytels en Heerlijkheden te verwerven, om op den duur geëerbiedigd te worden, en het is hun niet onwelkom, wanneer zij eenige adelijke loten op hun burgerlijken stamboom kunnen enten. - Doch dit tusschen ons. De Heer van Sandhil is wakker, bekwaam, heeft den Staat lange jaren trouw gediend, en mag aanspraak maken op ieders achting. Men behoort hem een enkele zwakheid te vergeven, die hem bovendien niet tot oneer strekt. (De bediende komt terug.)
Mevrouw van Arkel is gereed, UEd. af te wachten.
Wel! - dan niet gedraald met bij haar te
| |
| |
gaan. Tot straks, Broêr Peter! en grooten dank voor uw narichten. (Hij vertrekt met den Bediende.)
(alleen).
Een goed en minzaam Heer! Ha! wat een genoegelijk feest zullen wij heden vieren! Als nu de oude Mevrouw maar niet te vermoeid is. Zij heeft alles zelve willen beschikken, en, hoe kras zij zich houden moge, het zal toch altijd een aandoenlijke dag voor haar zijn. Maar goede hemel! wat zie ik daar? - (Katharina treedt met langzame schreden uit een zijdeur binnen) .
Ik kan mijn oogen naauw gelooven! Mevrouw hier?
Ik zocht u. (Zij zet zich op een stoel neder, dien Woutersz aanschuift).
En waarom mij niet doen ontbieden, Mevrouw?
Neen: - ik weet niet welke angst - of hoe zal ik het noemen - mij voortdreef; ik zocht naar lucht; - ik ben in de galerij hier nevens gegaan, en zoo kwam ik op het denkbeeld, u op te zoeken. Ik had eerst willen verzwijgen wat mij benaauwt; - doch ik heb behoefte, het mede te deelen... en aan wien beter zou ik het kunnen doen, dan u, die al mijn zwakheden kent.
(ter zijde).
Wat zal ik hooren?
Heb je ooit gehecht, Broêr Peter! aan de praatjens omtrent de verschijningen van Doktor Faustus?
Vroeger nooit, Mevrouw! maar sedert dien zonderlingen droom van den Heer van Ruystede, die op alle punten is uitgekomen....
Op alle, één uitgenomen: althands volgends uw verhaal: - dat Boek, 't welk hij 's morgens vond....
En dat weêr verdween. Een Bijbel, zeide hij.
Dat boek is terug gekomen.
| |
| |
In mijn slaapvertrek, in de afgeloopen nacht.
In mijn bed opzittende, wakker gelijk ik nu ben, heb ik diezelfde gedaante, die aan den Heer van Ruystede verscheen, zien binnen komen.... van waar weet ik niet; zij droeg dat noodlottige boek met beide handen: zij leî het op de tafel, en verdween weêr op dezelfde onverklaarbare wijze als zij gekomen was. Ik wilde roepen; mijn tong was als aan mijn verhemelte vastgekleefd: - uren lang ben ik blijven staroogen op dat boek, tot dat vermoeidheid mijn oogen sloot... eerst voor een uur ben ik gewekt en opgestaan.
Ik zeg u, het lag er nog.
Ik heb haar ondervraagd, zonder haar mede te deelen wat mij was overkomen: - zij wist van niets.
Ik heb het boek opgeslagen: het was, even als datgeen de Heer van Ruystede hanteerde, een Bijbel in de landtaal, fraai gedrukt, met gekleurde hoofdletters, en op het tytelblad, het prachtig afgezette wapen van Arkel.
Het wapen van Arkel! ja, zoodanig Boek bevatte de Boekerij: het was door Heer Walraven, lang voor het uitbreken der troebelen, aangekocht: - alleen, bij het bestormen van het kasteel, is die Boekerij een prooi der vlammen geworden...
Zou dan wat Geerte vertelde waarlijk op eenigen grond steunen?
| |
| |
Dat, op den dag der bestorming, toen dat gedeelte van het Huis in lichter laaie brand stond, zij een gedaante had gezien, in een gewaad als waarmede Doktor Faustus is afgebeeld, die, met een boek in de hand, over de vlammende bendten heen, langzaam door het vuur wandelde, tot hem de rook aan haar gezicht onttrok.
De oude Geerte was kindsch, toen zij stierf.
Maar toch! dat noodlottige Boek, op wonderbare wijze uit de algemeene verdelging gered, en op mijn kamer nedergelegd...
Ik beken, dat alles is vreemd; en ik zal niet vermetel genoeg zijn om te beweeren, dat hier aan geen bovennatuurlijke tusschenkomst van goede of kwade geesten mag worden gedacht; maar toch - er is nu mogelijkheid, om de zaak langs den gewonen weg te verklaren. Uw kleinzoon en zijn jonge Bruid zijn der nieuwe leering toegedaan.
En nu heeft wellicht deze of gene dienstvaardige vleier met dien Bijbel - vroeger hoe dan ook uit den brand gered en door hem gevonden - als met een aangenaam geschenk, Heer Otto willen verrassen, - en last gegeven, dat men het Boek op zijn kamer zou neêrleggen: - men heeft zich vergist, en het op de uwe gebracht.
(nadenkend en ongeloovig het hoofd schuddende).
Het Boek is er gebracht door Doktor Faustus.... ik heb het gezien.
De gedachten, dat hier eerlang, hier op 't slot, dat Boek openlijk gelezen zou worden, kwelde u en vervolgde u tot in den slaap; en zelfs kan een sterk gespannen verbeelding u hebben doen zien wat werkelijk niet bestond.
Vergeefs zoekt uw vernuft verklaring voor
| |
| |
wat menschelijker wijze onverklaarbaar is. Doch, het zij dan droom of gezicht, ik heb de waarschuwing begrepen, Broêr Peter! - Een nieuw tijdperk breekt over Waardenburg aan; - een nieuwe leer, nieuwe begrippen - een nieuwe wet. - Ik zal het niet beleven, Broêr Peter!
Mijn edele meesteres! (Op een smeekenden toon.) Ik dacht, die wedergevonden kleinzoon was u lief. - Waarom thands toegegeven aan een gevoel van smart over een onzekere toekomst? Waarom u niet liever verheugd over het geluk, dat ons te beurt valt, door nog eenmaal op Waardenburg den wettigen Heer terug te zien, en te juichen over zijn geluk, nu al zijn wenschen worden bekroond. Op onze jaren, Mevrouw! is het dwaasheid, is het zonde, ons te kwellen over hetgeen hier beneden nog gebeuren zal. - Het voegt ons, het tegenwoordige oogenblik te genieten, dat ons zoo ras ontschieten zal; en, slaan wij de oogen verder, zij het dan alleen om ze naar hooger kringen te verheffen.
Ik ben.... ik poog dankbaar te zijn voor den zegen van het oogenblik; maar hoe kan ik, wanneer datzelfde oogenblik, hetwelk ik zeven-en-twintig jaren lang van den Hemel heb afgebeden, tevens aan al mijn verwachtingen den doodsteek geeft? De rechte Heer van Waardenburg komt terug; maar - als dienaar der Staten, als ketter, als vijandig in elk opzicht aan de zaak voor welke ik gestreden en geleden heb.
En ik, Mevrouw! heb ik dit niet met u gedaan? - En lijde ik niet met u? - Maar waar is de zekerheid, dat Otto van Arkel zal blijven, hetgeen Willem Bardesz tot heden geweest is? Het is van ouds door de ondervinding geleerd, dat ook die begrippen, die men nog zoo vast waande ingeworteld te zijn, gewijzigd worden door veranderingen in iemands maatschappelijken of zedelijken toestand. Beveel daarom, ik herhaal het, de toe-
| |
| |
komst in Gods hand: vergeet het verledene, en geniet het huidige oogenblik. Katharina van Egmond is steeds bekend geweest door de kracht van haar geest; zij zal ook heden zich zelve weten te overwinnen en haar kleinkinderen niet alleen met een blij gelaat, maar met een blijmoedig hart verwelkomen.
Kracht van geest, ja! misschien bezat ik dien eenmaal, bezit ik dien nog; maar nimmer heeft die zich geöpenbaard door veinzen. - Wat ik geleerd hebbe, dat niet.
Ik verg geen veinzerij: ik verg uw oprechtheid van deelneming in het heil van hen, die u dierbaar zijn, en blijmoedige hoop, dat God verder, naar Zijnen weg, alles ten beste schikken zal. - Daarvoor, Mevrouw! wil ik met u bidden.
| |
Tweede tooneel.
Hoor! daar schieten zij voor de tweede maal. - Het jonge paar is aan wal gestapt.
Zoo was het ook, toen ik als Bruid werd ingehaald; - maar toen waren de musketten nog schaarsch: en er stonden veldstukjens op den dijk.
Hoor dat gejuich! zij naderen! zij naderen!
Verlangt mijn waarde cousine niet naar buiten te gaan, om den optocht van nabij te zien?
En u alleen te laten? - Neen, waarde cousine! wij zullen, als zij eens binnen de poort zijn, hier immers een zoo overheerlijk uitzicht hebben als iemand wenschen kan. Zie! daar gaat Mevrouw uw dochter het plein over om haar kinderen aan de brug te verwelkomen. Welk een schoone dag voor haar.
| |
| |
Zoo kwam mijn schoonmoeder mij ook tegen. - Wat al menschen op de been. - Wie zijn die lieden in 't zwart, die daar nevens den oostelijken hoektoren staan?
't Zijn de Magistraten van Bommel, Mevrouw!
Ha! 't is waar: de Heeren van Bommel zijn bij de vernieling van dit Huis tegenwoordig geweest; 't is billijk, dat zij ook getuigen zijn van het herstellingsfeest.
Het gedruisch nadert al meer en meer. (Men hoort weder schieten.) Daar zijn zij aan de slotbrug! - Alles stroomt naar de poort! Ik zie hen! Ik zie hen! (Trompetgeschal.)
De Schout doet zijn aanspraak: jammer, dat hij met den rug naar ons toe staat: de wind waait zijn woorden van ons af.
Zoo werd ik door 's mans grootvader ook aangesproken. Er kwam veel Grieksche en Latijnsche geleerdheid in 's mans redevoering. - Ik verstond er weinig van. (Lange stilte, op welke een luid hoezee volgt.)
Gelukkig is hij aan het eind geraakt. Nu geeft de Meester het sein. De schoolkinderen gaan zingen.
Gezang der kinderen (op het plein).
Driewerf zegen, heil en eer,
Brengen we onzen rechten Heer,
Hem, wien 't bloed van eed'le vaadren,
't Arkelsch, 't Geldersch, 't Egmondsch bloed,
Onverbasterd vloeit in d' aadren;
Otto, door Gods gunst behoed,
| |
| |
Door Gods goedheid ons hergeven,
Lang, ja lang moge Otto leven.
Dankbaar juicht hem, blij te moê,
Waardenburg het welkom toe.
(bij zich zelve).
Waardenburg brengt hem het welkom! - Hem, den ketter! - Nog nimmer heeft Waardenburg een ketter anders dan met kogels begroet.
(De kinderen vervolgen):
De oude burcht zonk weg in vlam:
Gands verdord scheen Arkels stam.
Maar - o heuchelijkste aller kansen!
Weer verheft zich, stout en fier,
Van de uit asch herrezen transen,
Arkels zilvren krijgsbanier.
Arkels glorie zal herleven
In den held ons weêrgegeven,
In den held, die, waar hij streed,
Zich een Arkel kennen deed.
(bij zich zelve).
Ja! hij streed: en 't was voor de zaak van het oproer!
(De kinderen vervolgen):
U ook, Arkels eedle Bruid!
U verheft ons feestgeluid,
Onder 't myrt- en loverstrooien:
U, die, minzaam, schoon en goed,
't Heil uws egaês zult voltooien,
Die aan Arkels edel bloed
't Bloed van Sandhil komt vermengen,
| |
| |
Moog de Heer uw dagen lengen,
En verwek Hij uit uw schoot
(als voren).
't Bloed van Sandhil! kalk en water! - De Bruid van Walraven van Arkel was een Hertogsdochter.
Zij zijn binnen. (Al de dames gaan van de ramen af en scharen zich op een rij, om het jonge paar af te wachten)
(als voren).
En nu hen begroet! - hem - nu ja! - ik wil hopen, ik wil gelooven, dat hij een Arkel worden zal; - maar ook haar! - haar, de dochter van den geädelde! - Kan een perkament het bloed veranderen? het machtwoord eens Konings van de telg der ezelinne een strijdros maken? - Zwijgt, oude herinneringen! Dringt u weg tot in de donkerste schuilhoeken van hoofd en hart. Het is een andere eeuw, die ik beleef, en ik moet mij immers aan die nieuwe orde van zaken gewennen, mij naar de heerschende begrippen plooien, mijn vroegere indrukken en genegenheden vergeten. - Zoû ik dat niet over mij kunnen verkrijgen? - 't Is immers ter wille van Otto van Arkel, van het wettige hoofd der Arkels.
(De hoofddeur gaat open: genoodigden, waaronder de Heer van Varick, de Schout, enz. treden binnen, voorafgegaan door speellieden. 't Laatst komen Otto van Arkel en zijn Bruid, door Anna van Lokhorst en Rem Ysbrandtsz geleid. Katharina rijst op en doet een stap naar het jonge paar).
Moeder! hier leid ik mijn kinderen bij u in.
(de hand van Katharina kussende).
Lieve Grootmoeder! uw zegen voor mij en voor mijn beminde Bruid. (Bruid en Bruidegom buigen zich voor haar neder.)
| |
| |
Ik heet u welkom op Waardenburg, Otto van Arkel! en u ook, u, de Bruid, die hij zich verkoren heeft! en (hare handen opheffende) ik zegen.... Ai mij! (zij zinkt ineen) .
(toeschietende).
Wat is dat?
(haar ondersteunende).
God! Moeder sterft! Hulp!
(naderende en Katharinaas pols voelende).
Vergeefs. - Hier kan menschelijke hulp niet meer baten. O mijn meesteres! (Hij knielt bij het lijk en bidt. Algemeene verwarring en ontsteltenis).
(ter zijde, tegen Varick).
Al haar rampen en tegenspoeden, harteleed, schrik, verliezen, alles heeft dat ijzersterke gestel wederstaan, en thands is het de vreugde, die haar doodt.
De vreugde? - Neen, Mevrouw!
Dat, wat voor ieder 't lastigst te overwinnen valt, en waarmede zij voor 't eerst een kamp waagde, in welken zij bezwijken moest, het vooroordeel.
EINDE.
|
|