Poëtische werken. Deel 11. Treur- en blijspelen. Deel 4
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
Eerste tooneel.
rodrigo en jago.
rodrigo.
Geen woord meer, Jago! neen, het is niet fraai,
Dat gy, die met mijn beurs als de uwe speelt,
Van zulk een voorval onbewust zoudt zijn.
jago.
Maar luister toch! 'k mag lijden, zoo ik ooit
Gedroomd heb van de zaak...
rodrigo.
Gy zeidet my,
Dat gy hem haat.
jago.
Zoo doe ik, by mijn ziel.
Drie Edelliên, van de eersten dezer stad,
Verzochten hem, ja drongen er op aan,
Dat hy my nemen zoû tot Luitenant!
En, by mijn trouw, 'k was voor de plaats geschikt.
Maar hy - die enkel naar zijn eigen dunk
En inzicht handelt - sloeg hun aanzoek af.
‘'k Heb,’ zei hy, ‘zelf bereids een keus gedaan.’
En wie, wie was het voorwerp van die keus?
| |
[pagina 212]
| |
Een groote rekenmeester, ja voorwaar,
Een Michel Cassio, een Florentijn,
Die nooit een vendel heeft gekommandeerd,
Noch op een slagveld kruit geroken heeft.
Zoo'n boekjensman, die in de theorie
Volleerd is, maar niets afweet van praktijk.
En toch! hy werd Otelloos Luitenant,
En ik op zij' gezet, ik, van wiens daên
Op Rhodus, Cyprus, en op and'ren grond,
Hy ooggetuige was - op zij' gezet!
Zoo'n pennelikker wordt zijn luitenant,
En ik, ik mag zijns Moorschaps vendrig zijn.
rodrigo.
'k Zoû liever nog de beul zijn, die hem hing.
jago.
Zie, dat 's de vloek der dienst. Bevordering
Geschiedt naar gunst, niet, als 't behooren zoû,
Naar ouderdom. En oordeel zelf nu, of
Ik reden heb de vriend des Moors te zijn.
rodrigo.
Wel! 'k diende hem niet langer, waar ik gy.
jago.
Ik dien hem, ja, maar tot mijn eigen baat.
Zoo iedereen geen meester wezen kan,
Niet iedereen, die trouwe dienaars vindt.
Hoe menig slaafsche gek, die op zijn juk
Zich nog beroemt, en die zijn meester dient,
Gelijk zijn ezel 't doet, alleen voor 't voêr.
De zweep voor zulk ellendig schuim. Maar weet,
Ik ken er ook, wier schijnbaar trouwbetoon
Geen ander doelwit heeft dan zelfbelang:
Die slechts uitwendig trouw zijn, maar per slot
Geen sterv'ling dienen dan hun eigen ik.
Zulk volkjen heeft nog geest! en zulk een man
Beroem ik my altijd geweest te zijn.
Want o! geloof my op mijn woord, mijn Heer!
Dien ik den Moor, ik dien myzelf alleen.
| |
[pagina 213]
| |
En zoo ik hem bewijzen geef van trouw,
't Is enkel voor het oog, en tot mijn nut.
Neen - eer ik in mijn uiterlijk gedrag
Mijn ingeschapen aart hem toonen zoû,
Droeg ik mijn hart uitwendig op mijn mouw,
Tot kraaienaas. Ik ben niet die ik schijn.
rodrigo.
Dat nu dien dikgelipten Moor dat heil
Ten deel moest vallen! Hy zoo'n engelin!...
jago.
Wek gy haar ouden vader uit den slaap.
Vergiftig zoo 't genoegen van den Moor.
Hits tegen hem al haar verwanten aan,
En maak, dat elke vreugde, die hy smaakt,
Door tegenspoed en kwelling wordt vergald.
rodrigo.
Hier is 't paleis haars vaders. Zal ik nu
Met luider stem hem wekken?
jago.
Doe zoo: schreeuw,
Als stond het huis, ja heel de stad in brand.
rodrigo.
Brabantio! waak op, Brabantio!
jago.
Op, dieven! dieven! Op, Brabantio!
Zie naar uw huis, uw dochter en uw schat.
brabantio vertoont zich op het balkon zijner woning.
brabantio.
Wat is er gaans? Wat wil dit luid rumoer?
rodrigo.
Zijn de uwen t' huis, mijn Heer?
jago.
En is uw deur
Gegrendeld als 't behoort?
brabantio.
Waartoe die vraag?
jago.
Gy zijt bestolen. Schiet, uw tabbert aan.
Uw halve ziel is schendig u ontroofd,
Uw sneeuwwit ooilam door een zwarten ram.
Op! laat de alarmklok luiden. Wek alom
De burgers samen.
brabantio.
Zijt ge onzinnig, spreek?
rodrigo.
Mijn eed'le Heer! kent gy mijn stem niet?
| |
[pagina 214]
| |
brabantio.
Neen.
Wie zijt ge?
rodrigo.
Ik ben Rodrigo.
brabantio.
Nu voorwaar,
Geen gast, die minder welkom is dan gy.
Heb ik u dan mijn woning niet ontzegd?
Niet duidelijk genoeg u reeds verklaard,
Dat ik u nooit mijn dochter schenken zoû.
- En nu, nu komt gy, na den avonddisch,
Vol zoeten wijns, met schaamteloozen zin,
Mijn rust verstooren uit baldadigheid.
rodrigo.
Maar, goede Heer!
brabantio-
Gy moest toch weten, vriend!
Dat ik de macht, gelijk den wil bezit,
Te zorgen, dat dit opzet u berouwt.
rodrigo.
Mijn Heer! heb toch geduld...
brabantio.
Wat revelt gy
Van dieven? Of zijn we in Venetiën
Niet langer? Staat mijn huis in 't open veld?
rodrigo.
Zeer achtb're Heer Brabantio! ons doel
Is eerlijk, en wy meenen 't goed met u.
jago.
Waarachtig, mijn Heer! gy zijt een van die lieden, die God niet willen dienen als de duivel 't hun verzoekt. Wy komen u een goede dienst bewijzen, en gy behandelt ons, of wy schelmen waren.
brabantio.
En wat zijt gy anders?
jago.
Ik ben er een, mijn Heer, die u vertellen komt, dat uw dochter en de Moor thands samen zijn, waar gy hen niet zoudt zoeken.
brabantio.
Gy zijt een schurk...
jago.
En gy... een Raadheer.
brabantio.
Gy schaft my rekenschap van zulk een hoon
Rodrigo!
| |
[pagina 215]
| |
rodrigo.
'k Ben daar immer toe bereid.
Maar, 'k bid u, zeg, is 't met uw wil geschied,
Dat uwe dochter heimlijk uw paleis
Verlaten heeft in 't holle van de nacht,
En in een gondel zich begeven heeft
Naar de afgelegen woonplaats van den Moor,
Die thands haar in zijn wulpsche klaauwen vat?
Is dit met uwe kennis en uw wil,
Dan deden wy gewis u onrecht aan;
Maar wist gy 't niet, mijn Heer! dan hebben wy
Uw bits verwijt voorzeker niet verdiend.
Geloof niet, dat ik ooit my heb verstout
Te schertsen met een achtbaar man als u;
Maar 'k zeg ronduit, zoo, tegen uw wil,
Uw dochter zooveel schoonheid, geest en deugd
Dien vreemdeling, dien zwarten zwerver, bracht
Ten offer, o! dan deed ze een schendig stuk.
Doch vergewis u. Zoek uw woning door;
En vindt gy haar, zoo straf my: 'k ben te vreên.
brab.
Breng licht! op, dienaars, op! dit schijnt een droom!
Ik zeg, breng licht! O onverwachte ramp!
(binnen.)
jago.
Vaarwel! 'k Verlaat u thands. Het zoû voor my
Niet veilig wezen, dat ik langer bleef.
Want dan toch riep men mijn getuig'nis in,
Wanneer de Moor voor 't recht werd aangeklaagd.
Ik weet, de Staat heeft zijnen arm van doen,
En keur men ook zijn daad bestraffenswaard,
Men kan zich van zijn diensten niet ontslaan.
Hy is tot veldheer voor dees tocht benoemd,
En niemand, die zijn plaats vervangen kan.
Al haat ik hem gelijk de hel, ik moet
Een vlag doen wapperen als vriendschapssein,
| |
[pagina 216]
| |
Die niet meer is dan sein. Dan stil! men komt,
Zend naar den Schutter, wie hem zoeken wil:
Daar hoort hy t' huis: daar zal ik by hem zijn.
(af.)
brabantio en Gevolg, met toortsen.
brabantio.
Mijn onheil is dan al te waar. Zy vlood.
Mijn ouderdom is van zijn troost ontbloot!
Rodrigo! spreek! waar hebt gy haar gezien?
Onzaal'ge telg! Wat zegt gy? By den Moor!
o! Wie zoû thands nog vader willen zijn?
Hoe hebt gy haar herkend? Bedroogt ge u niet?
Wat sprak zy? - Brengt meer toortsen! schaft geweer!
Roept van alom mijn bloedverwanten saam.
Zijn zy gehuwd? Wat denkt gy?
rodrigo.
'k Vrees van ja.
brabantio.
O snood verraad. Hoe is zy 't huis ontsnapt?
Ach vaders, ach! vertrouwt van heden af
Uw dochteren niet langer. - Zeg my, vriend!
Hebt gy van tooverspreuken nooit gehoord,
Waarmeê een maagd op 't gruwzaamst wordt misleid?
rodrigo.
Voorzeker: 'k heb daar dikwijls van gehoord.
brabantio.
Ga! wek mijn broeder. O! dat gy heur vlucht
Een wijl niet kost vertragen. Weet gy ook,
Waar ik haar met haar roover vinden kan?
rodrigo.
'k Vertrouw, mijn Heer! dat my dit lukken zal,
Zoo gy u aan mijn leiding toevertrouwt.
brabantio.
Wel! wijs den weg. Op dienaars! schaft geweer!
Wekt al mijn vrienden op. Ontbiedt de wacht.
Rodrigo! kom! U zal ik dankbaar zijn.
(af.)
| |
[pagina 217]
| |
Tweede tooneel.(Een andere straat in Venetiën.)
otello, jago, Gevolg.
jago.
Ofschoon ik vaak eens vyands bloed vergoot,
Het was altijd in open krijg. Ik haat
In vredestijd de twisten en 't rumoer.
En toch, wel tienmaal heb ik trek gevoeld,
Dien schelm een dolk te drijven in de borst.
otello.
't Is beter als het is.
jago.
Neen, maar hy sprak
Op zulk een trant, zoo smadelijk van u,
Dat ik mijn gramschap naauw betoomen kon.
Maar 'k bid, mijn Heer! verhaal me, zijt ge in ernst
Gehuwd? - Haar vader is een machtig Heer.
Zijn invloed groot. Hy kan uw echtverbond
Te niet doen, en berokk'nen u al 't kwaad,
Dat hem de Wet en zijn gezach vergunt.
otello.
Laat hem zijn best doen. Tegen zijne macht
Leg ik gerust de diensten in de schaal,
Die ik den Staat bewezen heb tot nu.
Men zal vernemen, schijn 't ook pralery,
Dat ik uit vorstenbloed ben voortgebracht;
Schoon mijn verdienste alleen my aanspraak geeft
Op 't grootsch fortuin, dat ik alhier verwierf.
Want, Jago! weet, hield my de liefde niet
Verbonden aan de schoone Desdemoon;
Ik gaf mijn onbezorgden, vrijen staat
Voor al den schat des Occaans niet op.
Maar: wat beteekent gindsche fakkelschijn?
jago.
Het is haar vader met zijn vriendenstoet.
't Waar veiligst, dat gy u in huis begaaft.
otello.
Neen, neen, ik blijf. Neen! vinden moet men my.
| |
[pagina 218]
| |
Mijn naam, mijn daden en mijn vrij gemoed
Zijn openbaar, en ik verbloem die nooit.
Maar, zouden zy 't wel zijn?
jago.
'k Geloof van neen.
cassio komt met toortsdragers op.
otello.
Het is mijn luitenant, en, nevens hem,
De dienaars van den Doge.
cassio.
Generaal!
De Doge laat u groeten, en verzoekt,
Dat ge u met allen spoed tot hem begeeft.
otello.
Wat mag er aan de hand zijn?
cassio.
Naar ik gis,
Een versch bericht uit Cyprus. Bode op boô
Verscheen deez' nacht op 't vorstelijk paleis.
Een deel des Raads is al byeenvergaêrd:
Men zond aan alle kanten naar u uit,
En 'k ben verheugd, dat ik u hier ontmoet.
otello.
't Is wel. Ik zal slechts even binnengaan,
En volg u dan terstond.
(af.)
cassio.
Wat mag het zijn?
Zeg, Vendrig, weet gy 't, dat hem binnen roept?
jago.
Hy kaapte deze nacht een rijk galjoen,
En zoo die prijs hem toegewezen wordt,
Dan is ook zijn fortuin voor goed gemaakt.
cassio.
'k Versta u niet.
jago.
Hy is getrouwd.
cassio.
Met wie?
otello keert terug.
jago.
Met wie... Wel! zijt gy vaardig, Generaal?
otello.
Ik ben gereed... dan hoe! een nieuwe troep?
brabantio en rodrigo met gevolg.
jago.
Het is Brabantio. 'k Bid, laat u raên.
Hy komt hier niet als vriend.
| |
[pagina 219]
| |
otello.
Sta, wie gy zijt.
rodrigo.
Het is de Moor.
brabantio.
Op! houwt den booswicht neêr.
jago.
Rodrigo, gy? Kom, hier vindt gy uw man.
(Men trekt van wederszijden den degen.)
otello.
Steekt op uw zwaarden, eer de dauw het staal
Verroesten doe. Uw leeftijd, achtb're Heer!
Verschaft u meer gewicht dan wapens doen.
brabantio.
Vermeet'le roover! spreek, waar is mijn spruit,
Die gy door list zoo snood betooverd hebt?
Want zeker, 't is door tooverdwang alleen,
Dat zy, zoo teêr, zoo jeugdig, rijk en schoon,
Zy, die de liefde ontweek van Edelliên,
Met haar gelijk in afkomst en in stand,
Dat zy zoo ver zich zelf vergeten zoû,
Trotseerende den algemeenen spot,
Haar vaders woning zoû ontvluchten voor
De omhelzing van dien roet-gekleurden Moor.
Gewis, gy hebt met snoode wichlary
Met heksekunst haar teed're jeugd bekoord.
Men zal dit onderzoeken voor 't gerecht.
Ik neem u dus in hechtnis, als beticht
Van zwarte kunst te plegen. Tast hem aan,
En, biedt hy weerstand, bezigt vrij geweld.
otello.
Laat af van wederzijden! Ik begeer 't.
Bestond mijn rol in vechten, 'k speelde die
Ook zonder hulp. Waar wilt gy dat ik ga
Om my te zuiv'ren van uw aanklacht?
brabantio.
Naar
Den kerker, tot het Hof u voor zich roept.
otello.
Gesteld, 'k waar u gehoorzaam, op wat wijs
Stelde ik den Raad te vrede, nu de last
Des Doges my zoo dringend voor hem roept?
| |
[pagina 220]
| |
officier.
Zoo is 't, mijn Heer! de Raad is saamvergaêrd,
En ook uw byzijn wordt gewis verlangd.
brabantio.
De Raad vergaêrd! En op dit uur der nacht?
Geleidt hem heen. Wat zaak met zulk een drang
Hen saêm riep, ook de mijne is van belang.
Niet één van al mijn broed'ren in 't bewind,
Die in mijn hoon zich niet beleedigd vindt:
Mag zulk een gruwel ongestraft geschiên,
Zoo zal men slaaf en heiden heerschen zien.
(af.)
| |
Derde tooneel.(Een Raadzaal.)
De doge met den raad langs den wand zittende.
doge.
Er valt niet meer te twijf'len aan een maar,
Bevestigd van zoo onderscheiden kant.
Een Turksche vloot is onder zeil gegaan,
Het blijft alleen de vraag, of 't deze reis
Op Rhodus, dan op Cyprus is gemunt.
Een dienaar leidt een matroos binnen.
dienaar.
Een bode van de vloot!
doge.
Welnu, wat nieuws?
matroos.
Het Turksche smaldeel zeilt op Rhodus aan,
Zoo luidt mijn boodschap aan den hoogen Raad
Van signor Angelo.
doge.
Wat dunkt den Raad
Van dit bericht?
een raadsheer.
Ik acht dit uitgestrooid
Om ons door list te blinden. Houdt in 't oog
Het groot gewicht van Cyprus voor den Turk,
En overweegt, hoe zeer 't bezit daarvan
Veel meer dan dat van Rhodus gelden moet,
| |
[pagina 221]
| |
En hoeveel lichter hy 't veroov'ren kan,
Dewijl het minder sterk is toegerust
En al den noodweer mist en zekerheid
Die Rhodus rondom schut. Wie dit bedenkt.
Acht wis den Turk zoo onverstandig niet,
Dat hy zoo schoon een kans verzuimen zoû
En noodeloos zich storten in gevaar.
doge.
Neen, Rhodus zoekt hy niet: dat staat gewis.
raadsheer.
Deez' bode brengt wellicht ons later nieuws.
Een bode komt binnen.
bode.
Doorluchtigste! der Ottomannen vloot,
Met voor-de-wind naar Rhodus opgezeild,
Heeft daar zich met een smaldeel nog versterkt.
doge.
Zoo dacht ik al. En hoe veel zeilen telt
Hun zeemacht nu?
bode.
Ruim vijftig, naar ik gis.
Zy heeft den koers naar Cyprus heengewend.
Signor Montano, wien uw last aldaar
Vereerde met het tijdelijk bevel,
Smeekt, dat gy hem in deez' benarden staat
Die ondersteuning schenkt die hy behoeft.
doge.
Zoo is 't dan Cyprus, waar hun oog op vlamt.
Weet iemand, waar Luchesi zich onthoudt?
raadsheer.
Hy is te Mantua.
doge.
Dat men terstond
Hem schrijve en straks naar deze stad ontbied!
raadsheer.
Daar kamt de wakk're Otello.
brabantio, otello, jago, rodrigo en gevolg komen op.
doge.
Generaal!
De Staat behoeft onmiddelijk uw dienst.
Nu Cyprus door den vyand wordt bedreigd.
tegen brabantio.
Vergeef my, eed'le Heer! ik zag u niet.
| |
[pagina 222]
| |
Wy misten in deez' nacht uw wijzen raad.
brabantio.
Zoo deed ik d' uwen; want, vergeef het my,
Doorluchtigste, 't is niet het staatsbelang,
Dat my deez' nacht het huis verlaten deed:
De zorg voor 't welzijn van ons vaderland
Week op den achtergrond! mijn eigen leed
Heeft zoo geheel mijn zinnen overheerd,
Dat al de rest daarin verzwolgen wordt.
doge.
En wat, wat is het, dat uw geest ontroert?
brabantio.
Mijn dochter, o mijn dochter!
doge.
Is zy dood?
brab.
Ze is dood voor my: ze is schendig my ontvoerd;
Verleid, bekoord door vuige tooverkunst,
Door spreuken en door kruiden, opgekocht
By heksen en god'looze guichelaars.
doge.
Wie hy moog' zijn, die op zoo snoode wijs
Uw dochter van haar zinnen heeft beroofd,
En u van haar, hy boet zijn euveldaad -
Al zoû 't mijn eigen zoon zijn - naar de wet.
brabant.
Ik zeg uw Hoogheid voor deze uitspraak dank,
Hier staat de man, deez' Moor, wien, naar het schijnt,
Uw last ontbood voor redenen van staat.
raadsh.
Een vreemd geval! - Gewis, dit doet ons leed.
doge
Wat antwoordt gy op deez' beschuldiging?
brabantio.
Wat anders, dan een schuldbekentenis?
otello.
Doorluchtigsten, wier kloek en wijs beleid
Den staat bestiert, en recht van onrecht scheidt!
Dat ik de dochter van dien grijsaart daar
Heb weggevoerd, is waar, volkomen waar.
En waar is 't ook, dat ik haar gade ben.
Dit 's alles, waar ik my aan schuldig ken.
'k Werd nimmer om welsprekendheid geacht
En heb geen keus van woorden in mijn macht;
| |
[pagina 223]
| |
Want 'k leefde - van mijn prilste kindsheid af,
Tot dat ons 't lest bestand verpozing gaf -
In 't legerkamp, in 't veld, en in den zaêl,
En leerde alleen de ruwe krijgsmanstaal.
't Zoû my dus slecht gelukken, zoo 'k mijn reên
Met opgesmukte tooisels wilde omkleên.
't Vernoege u dus, indien ik rond en vrij
Den loop u meêdeel van mijn minnary,
En tevens, met wat kruiden, tooverkunst,
Bezweringen en dranken ik de gunst
Der jonkvrouw won: zoo blijkt u ras 't gewicht
Der euveldaad, waarvan ik werd beticht.
brabantio.
Ja, wichtig is ze, en geen vergif'uis waard:
Een maagd, zoo schuchter, zoo beschroomd van aart,
Wie 't minste woord een blos op 't aanzicht joeg,
Die immer vroom en zedig zich gedroeg,
Hoe kon die ooit, haar naam, haar vaderland,
Geboorte en magen, ja natuur tot schand,
Verlieven op een wezen, zwart en woest,
Dat haar veeleer tot afschrik wezen moest.
Zoo vreemd een gril is niet verklaarbaar, neen,
Ten zij door helsche tooverkunst alleen.
'k Beweer dus nogmaals, dat zijn booze list
Haar mengsels van bereide dranken wist
Te schenken en op deze wijs haar zin
Te buigen tot deez' ongeloofb're min.
doge.
Dit 's bloot beweeren: breng bescheid en blijk,
Opdat deez' Raad een billijk vonnis strijk'.
raadsheer.
Otello! spreek! hebt gy de onnoozelheid
Dier jonge bloem door schalk bedrog verleid?
Of was 't uit vrije neiging, dat haar hart
Uw eigendom, en zy uw gade werd?
otello.
Ik smeek u, dat zy zelve hier verschijn?
| |
[pagina 224]
| |
Zy moog' by 't pleit mijn hoofdgetuige zijn.
En zoo ik thands de waarheid snood verzaakt
En aan bedrog my schuldig heb gemaakt,
Dat straks het ambt, waartoe uw goedheid my
Verhief, ja 't leven my ontnomen zy.
doge, tegen een dienaar.
Ontbied hier Desdemona.
otello, tegen Jago.
Ga, en keer
- Gy kent toch haar verblijfplaats - met haar weêr.
(Jago met eenige Dienaars af).
Vergunt me intusschen, dat in ronde taal
Ik juist en trouw Uw Achtbaarheên verhaal,
Op welk een wijs mijn liefde haar bekoord
En zy mijn hart veroverd heeft.
doge.
Ga voort.
otello.
Haar grijze vader, die my achting droeg,
Verzocht my dikwijls by zich, ondervroeg
My naar mijn levensloop, naar al hetgeen
Ik had verricht, doorworsteld en geleên.
Ik gaf hem dan, uitvoerig, trouw verslag
Van wat ik, sints mijn eersten levensdag,
Al wonders had gezien en bygewoond,
Nu door de kans met mild geluk bekroond,
Dan weêr ten prooi aan onspoed en ellend.
'k Vertelde van gevechten zonder end,
Hoe ik, gevangen op uitheemschen tocht,
Een trotschen eigenaar als slaaf verkocht,
Zijn ketenen gedragen, doch my weêr
Door list onttogen had aan zijn beheer:
Voorts, hoe ik zwierf in menig vreemd gewest,
Met roov'ren streed, met woudgedierte en pest.
Dan moest ik hem beschrijven naar den eisch
De landen, die 'k gezien had op mijn reis:
In 't kort, wat wonder is en ongemeen.
| |
[pagina 225]
| |
En Desdemona leende aan zulke reên
Een luist'rend oor: en, riep haar voor een wijl
De huiszorg af, zy wist zich in der ijl
Te kwijten van haar taak, en keerde vlug,
Belust op verder nieuws, tot ons terug.
En 'k zag dan, hoe zy aan mijn lippen hing,
En ieder woord met leerzame aandacht ving.
Eens vond ik haar alleen. Zy bad my toen:
Ik zoû omstandig 't gandsch verhaal haar doen,
Wat zy tot nog maar brokswijs had gehoord,
Van al wat my, sints 't uur van mijn geboort',
Weervaren was. 'k Voldeed aan haar verzoek,
En sloeg voor haar geheel mijn levensboek
Nog eenmaal op! en o! hoe meen'gen keer
Vloot traan by traan langs de elpen wangen neêr,
Wanneer zy aan mijn vroeger lijden dacht.
En, toen mijn taak ten einde was gebracht,
Vergold zy my 't verhaal met zucht by zucht,
- Aandoenlijk loon! - haar teeder hart ontvlucht.
Zy zwoer: ‘'t was vreemd, ontzettend, ongemeen!
Niets, dat haar ooit zoo diep beklaaglijk scheen’
Zy wenschte, dat zy 't nooit vernomen had,
En toch, zy wenschte op 't eigen tijdstip, dat
Zy zulk een man geweest waar. - Hebt ge een vrind,
Zoo sprak zy blozende, ‘die my bemint,
Zoo raad hem, dat hy zulk verhaal my doe,
En dan draag ik wellicht hem liefde toe.’
Dit was een wenk, die my verstaanbaar scheen.
Zy had my lief om wat ik had geleên,
Ik had haar lief, omdat zy medelij
My had betoond. - Geen and're toovery
Heb ik gebruikt. - Dat nu haar eigen mond
Getuige of ik de waarheid heb verkond.
| |
[pagina 226]
| |
desdemona, jago en gevolg komen op.
doge.
'k Geloof, dat hy aan mijne dochter ook
Het hart ontstolen had met zulk verhaal.
(tegen Brabantio.)
Mijn eed'le vriend! ik weet geen beet'ren raad,
Dan dat gy, wat gebeurd is, u getroost.
brabantio.
Vergun, dat ik het woord richt tot mijn kind.
Bekent zy, dat zy de eerste stappen deed,
'k Beschuldig dan niet langer dezen Moor.
Mejuffer! hoor. Wie heeft in dezen kring
Het hoogste recht op uw gehoorzaamheid?
desdemona.
Mijn waarde vader! sla ik de oogen rond,
Dan word ik een verdeelden plicht gewaar.
U dank ik 't leven en de vaderzorg,
En daarom eer ik u met al mijn hart;
Maar hier staat mijn gemaal: en, even als
Mijn moeder trouw haar plicht volbracht, wanneer
Zy, boven haren vader, u verkoos,
Zoo moet ik thands mijn meester en mijn heer
Erkennen in mijn gaê.
brabantio.
Genoeg! - men mag
Vrij overgaan tot de orde van den dag.
'k Weet wat ik weten wilde. Moor! kom hier!
Ik schenk van gandscher harte u dezen schat,
Dien 'k u van gandscher harte onthouden zoû,
Indien gy niet alreede dien bezat.
Wat u betreft, mijn kostelijk juweel!
Ik ben verheugd, dat ik geen ander kind
Meer t' huis heb. Uw ontvluchten zoû my licht
Herscheppen in een norschen dwingeland.
doge.
Ei hoor, mijn vriend! mijn taal doet u misschien
Met milder blik op beiden nederzien.
Bedenk, wanneer geen artseny meer baat,
| |
[pagina 227]
| |
Dan troost men zich het ongenees'lijk kwaad.
Wie treurde er ooit om onherstelbaar leed,
Die niet zich zelf een nieuwe smarte deed?
Hy, die zich ziet bestelen, en niet treurt
Maar lacht, besteelt den dief op zijne beurt.
brab.
Ach! woorden zijn maar woorden. Eens doorwond,
Werd nooit het hart door spreuken weêr gezond.
Ik bid ootmoedig, dat gy overgaat
Tot de orde van den dag.
doge.
Otello, hoor!
De Turksche vloot zeilt vast op Cyprus aan.
De sterkte van de plaats is u bekend;
En schoon de landvoogd, die aldaar gebiedt.
Ons vol vertrouwen waard is en bezit, -
De volksstem, zy, die heerscht als dwingeland,
Roept luide, dat alleen in uw beleid
De veiligheid, 't behoud van Cyprus ligt.
Dies voegt het u, dat gy 't verworven heil
En 't zoet genoegen van deez' nieuwen echt
Vergeet, en tot den zeetocht u bereidt.
otello.
Gewoonte heeft, doorluchtige, sints lang
De harde peluw van den oorlogsman
My tot een zacht en donzig bed gemaakt,
En 'k schrikte voor geen krijgstocht ooit terug.
Ik ben gereed, den Turk te wederstaan;
Ik waag alleen 't verzoek, dat ge aan mijn vrouw
Een voegzaam onderhoud verstrekken wilt
En een verblijf, dat voegt aan haren rang.
doge.
Zy vinde beide in 't ouderlijk paleis.
brabantio.
Maar dat begeer ik niet.
otello.
Noch ik.
desdemona.
Noch ik.
Ik wil niet door mijn tegenwoordigheid
| |
[pagina 228]
| |
De smart vergrooten, die mijn vader kwelt.
Ik bid uw Hoogheid om een and're gunst.
doge.
Wat wilt gy, Desdemona?
desdemona.
'k Heb den Moor
Gehuwd opdat ik leven zoû met hem.
't Was aan zijn moed, zijn deugd, zijn heldendaên,
Dat ik mijn ziel, my zelf ten offer bracht.
Indien ik achterblijven moest, en hy
Alleen ten strijde ging, 'k verzaakte dan
De plichten, die 'k met hem vervullen wil.
Ik heb om zijn gevaren hem bemind,
En eisch aan zijn gevaren ook mijn deel.
Ik bid, gedoog, dat ik hem vergezel.
otello.
Doorluchtigste! geef aan haar beê gehoor.
Indien ik haar verlang tot reisgenoot,
't Is uit geen laffe, oneed'le minnedrift,
Neen, 't is opdat haar fiere en wakk're ziel
De mijne spoor' tot fiere en wakk're daên.
doge.
Beschikt dit onderling naar 't u gevalt.
De zaak eischt spoed. Gy moet nog heden nacht
Van hier.
desdemona.
Nog heden nacht?
otello.
Met al mijn hart,
doge.
Te negen uur vergaad'ren wy op nieuw.
Otello! laat een hopman achter, die
Ons laatst bevel u overbrengen kan.
otello.
Mijn vaandrig is een trouw en eerlijk man,
Ik laat aan zijne zorg mijn gaê vertrouwd,
En al wat later uwe wijsheid my
Gelasten wil.
doge.
't Geschiede als gy begeert
En nu, vaartwel mijn Heeren!
(Tegen brabantio) Eed'le vriend! | |
[pagina 229]
| |
Zoo 't ware schoon zijn zetel heeft in 't hart,
Uw schoonzoon is dan eerder blank dan zwart.
raadsh.
'k Wensch, wakk're Moor, u voorspoed op uw reis,
En handel Desdemona steeds naar eisch.
brabantio.
Hoû, Moor, hoû wel uw echtgenoote in 't oog.
Gedenk, dat zy haar vader eens bedroog,
En 't u kan doen.
otello.
Mijn leven voor haar trouw!
(doge, brabantio, raadsheeren enz. af.)
Mijn brave Jago, zorg voor mijne vrouw:
Dat haar uw gaê tot gezellin verstrekk'.
Voer spoedig haar naar Cyprus in mijn arm.
Kom, Desdemona, 'k heb nog maar een uur
Te wijden aan mijn liefde. Geef me uw hand.
De tijd, helaas! heerscht nu als dwingeland.
(af met desdemona.)
rodrigo.
Jago!
jago.
Wel, wat wilt gy, mijn wakkere borst?
rodrigo.
Wat denkt gy, dat ik ga doen?
jago.
Wel! naar bed gaan, en slapen.
rodrigo.
Ik ben voornemens my onmiddelijk te gaan verdrinken.
jago.
Indien je zoo'n dwaasheid begaat, spreek ik je naderhand nimmer een goed woord meer toe. Zie my zulk een dwaashoofd eens aan!
rodrigo.
't Is dwaasheid, te leven, als het leven een torment wordt; en ons recept is, te sterven, als de dood onze geneesheer wordt.
jago.
O ergerlijke taal! Ik heb de waereld nu acht-en-twintig jaar lang bekeken, en sedert ik het onderscheid leerde kennen tusschen een weldaad en een beleediging, trof ik geen man aan, die de kunst verstond om zich zelven lief te hebben. | |
[pagina 230]
| |
rodrigo.
Wat anders gedaan? Ik beken, dat ik my schaam, zoo verliefd te zijn; maar het is niet in mijn macht, anders te wezen.
jago.
Kom! wees een man! Verdrink jonge katten en blinde hondtjens, maar u zelven niet. Ik heb my uw vriend geheeten, en ik beken, dat ik door sterke kabels aan u verbonden ben; maar nooit kon ik u meer van dienst zijn dan nu. Steek geld in uw tasch: verzel ons op den tocht: vermom u met een zwarten baard; maar vooral, steek geld in uw tasch. Het is onmogelijk, dat Desdemona lang verliefd blijve op dien Moriaan... steek geld in uw tasch... noch hy op haar. Zy zijn te hard van stal gegaan en zullen spoedig moê zijn. - Steek geld in uw tasch. - Die Mooren zijn veranderlijke wezens: - steek geld by u. - Wat hem nu als honing smaakt, zal hem ras bitter zijn als kolokwint. Zy zal naar verandering haken: zy zal spoedig inzien, hoe verkeerd haar keus was; daarom - geld in de tasch! Wilt gy toch verdoemd zijn, wees het dan op een meer fatsoenlijke wijze dan door u te verdrinken. - Zoek zoo veel geld byeen te krijgen, als u maar mogelijk is. - Indien broze geloften tusschen een Moorschen vagebond en een preutsche Venetiaansche niet te sterk zijn, om verscheurd te worden, dan zal zy de uwe zijn. Daarom, geld in de tasch! U verdrinken! foei! dat 's heel end'al van den weg. Zoek liever, gehangen te worden omdat gy uw doel bereikt hebt, dan u te verdrinken omdat gy het niet bereiken kunt.
rodrigo.
Blijft gy my borg voor den uitslag, indien ik uw raad volg?
jago.
Gy zijt zeker van my. Ga, steek geld in uw tasch. Ik heb het u meermalen gezegd, en herhaal het thands, ik haat den Moor. Wy beiden haten hem. | |
[pagina 231]
| |
Vereenigen wy onze wraak! Kunt gy zijn vrouw tot ontrouw verleiden, gy verschaft u zelven vermaak, en my stof tot lachen. Ga - haal geld. Wy zullen dit alles morgen nader bespreken. Ga.
rodrigo.
Waar vinden wy elkander morgen?
jago.
Ten mijnent. Ga. - Hoor nog eens, Rodrigo!
rodrigo.
Wel?
jago.
Geen woord meer van verdrinken, versta je?
rodrigo.
Neen - ik ben van gedachte veranderd: ik zal mijn landgoed verkoopen.
jago.
Wel uitgedacht. Ga! vergeet niet, het noodige geld in uw zak te steken. (rodrigo af.)
Zoo maak ik steeds mijn geldkist van een dwaas.
Want zeker, 'k zoû my schamen voor myzelf,
Mijn tijd te spillen met een gans als hy,
Ten ware tot mijn voordeel en vermaak.
Ik haat den Moor: hy draagt my achting toe:
Te lichter wordt hy door mijn list misleid.
Indien ik zijn geluk verstoren kon
En tevens my de plaats van Cassio
Verwerven, 'k had een dubbel doel bereikt.
Maar op wat wijs? - De knaap is welgemaakt
En van zulk slach, als licht een vrouw bekoort.
Indien ik eens Otelloos jaloezy
Verwekken kon en hem gelooven doen
Dat voor de min diens jongen luitenants
Zijn vrouw niet ongevoelig zich betoont...
Die Moor bezit een open, ronden aart:
Hy houdt een elk voor eerlijk, die het schijnt,
Men leidt hem als een ezel by den neus.
...Ik ben er! 't Is al rijp. Brengt, hel en nacht!
't Ontwerp aan 't licht, zoo schrander uitgedacht!
(af.)
|
|