Poëtische werken. Deel 10. Treur- en blijspelen. Deel 3
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 181]
| |
Rembrandt van Rijn.(Het tooneel stelt de groote zaal voor in het Oudezijds Heeren-Logement. Op den achtergrond, de deur, die naar 't voorportaal geleidt; rechts van den aanschouwer, een deur, die naar een logeervertrek voert: links, ramen, die op straat uitzien. Tegen het eerste raam is een rondom afgeschoten schilders-werkplaats getimmerd, die haar licht van boven ontfangt, en waar binnen men, behalve schilders- en plaatsnijders-gereedschappen, ook onderscheiden wapenrustingen, onderwetsche kleedingstukken, enz. sommige op een fantastische wijze by elkander gegroepeerd, ziet. Voorts bevindt zich in de zaal een bufet, een tafel en verdere stoffaadje.)
| |
Eerste tooneel.
rembrandt,
alleen. Hy zit in zijn werkplaats, bezig met etsen.
Reeds zes platen verknoeid! en nog wil 't my maar niet gelukken, de rechte uitdrukking, die ik zoek, te verkrijgen. O, dat ik de gave bezat, waar anderen zich op beroemen, van dadelijk in hun werk die volkomenheid te bereiken, waar zy naar streven. Of wel, bezat ik slechts de gave, die hen onderscheidt, van dadelijk | |
[pagina 182]
| |
aant.
| |
Tweede tooneel.
rembrandt, saskia.
saskia.
Wel, vriend Rembrandt! vordert het werk naar uw zin?
rembrandt.
Och, neen! Saskia mijn! ik kan maar niet tot een goed einde komen.
saskia.
Maar gy zijt ook zoo wispelturig. Naauwlijks hebje eene plaat half afgewerkt, of gy zet u weêr aan een andere.
rembrandt.
Zeg liever, aan dezelfde, liefste!
saskia.
Laat zien. Wat hebje van morgen uitgevoerd? Hoe nu? - overal dienzelfden man met zijn bouten pelsrok: hier zonder gezicht, hier zonder handen, hier zonder linkerbeen. - Wat beteekent dat toch?
rembrandt.
Dat de platen verknoeid zijn, waar die afdrukken naar getrokken werden.
saskia.
Maar my dunkt toch, dat, zoo gy hier, op deze, het gelaat slechts had afgewerkt, of, op deze, de hand, het een recht mooie prent zoû geworden zijn.
rembrandt.
Och! wat vraag ik naar dat gezicht of | |
[pagina 183]
| |
die handen? 't is de uitdrukking van het licht, dat, tusschen de ruigte van de pelskraag door, op de borst des mans valt, die ik zoek over te brengen, en die ik nog niet naar mijn zin heb kunnen verkrijgen - kijk! zoo als ik ze van hier zie. (Op een pelsrok wijzende, die over een ledepop hangt.)
saskia.
Ja, dat 's wel mogelijk; - maar met dat al gaan ettelijke goede platen te loor, die veel geld kosten, en gy verdient niets. Hoe zult gy ooit bekend worden, indien gy op die wijze voortgaat? Wijs: Uit Le petit mot pour rire.
Waarachtig, vriend! gy komt er nooit:
Indien ge uw arbeid niet voltooit,
Hoe kan hy reek'ning geven?
Vergeefs drijft u de kunstzin aan:
Van werk, dat niet werd afgedaan,
Kon nooit een Schilder leven.
Ik bid, volend wat gy begint,
Al schijnt de zon ook op uw print
Met minder hel geflonker.
Wat baat ons wat gy thands verricht?
Terwijl gy vruchtloos zoekt naar licht,
Blijft ons vooruitzicht donker.
Immers, gy weet, dat oom al genoeg tegen onze verkeering heeft in te brengen: en zoo lang gy geen vast bestaan hebt, valt er aan geen huwelijk te denken.
rembrandt.
Dan zijn uw oom en ik het eens, lieve Saskia! want ook ik wil niet, dat gy uw lot aan het mijne verbindt, zoo lang ik niet de overtuiging bezit van u een vast bestaan te kunnen verschaffen.
saskia.
Maar hoe zult gy daar ooit aan komen, indien gy geen moeite doet om uw werken te voltooien en aan den man te brengen?
rembrandt.
Wat zal ik u zeggen? Wy kunstenaars | |
[pagina 184]
| |
aant.
saskia.
En dus zult gy op de fortuin, en ik op u moeten wachten, tot gy eindelijk die volkomenheid bereikt hebt? Rembrandt! ik heb het lang gevreesd: gy hebt de kunst meer lief dan my.
rembrandt.
Neen Saskia! maar ik bemin de kunst op dezelfde wijze als ik u bemin - om haar zelve. Dat men my betaalt voor hetgeen ik vervaardig, dat is billijk: 't is het loon van mijn arbeid; maar de gedachte, die ik op het doek of koper zoek te verwezenlijken, de uitstorting van het vernuft, ziedaar wat niemand my betalen kan: ziedaar wat my meer dan geld, wat my een naam moet geven en my doen leven in de jaarboeken der kunst. Of, zeg my, Saskia mijn! zoudt gy liever de vrouw willen worden van den alledaagschen schilder Rembrandt, die geen andere verdiensten had dan dat hy zich een burgerlijk bestaan verschafte door het maken van dragelijke portretten, of de vrouw van Rembrandt, wiens voortbrengselen by de nakomelingschap in eere zullen worden gehouden?
saskia.
Ik vrees, Rembrandt! dat er een hoogmoedige geest uit u spreekt: en waarlijk, ik geloof, gy zoudt beter doen, u die droomen van vermaardheid uit het hoofd te stellen en meer om den dag van heden te denken. Weet gy wel eens, of de weg, dien gy inslaat, de rechte is? en of de moeite, die gy u geeft om een wellicht onbereikbaar doel na te streven, u niet al verder en verder op het dwaalspoor voert? Er is er althands, die van oordeel zijn, dat gy meer achter- dan voorwaarts gaat. | |
[pagina 185]
| |
rembrandt.
Wie beweert dat? die wijsneus van een Albertsz misschien, die, omdat hy gereisd heeft, en kunst gezien heeft, zich gerechtigd acht over kunst een onherroepelijk oordeel te vellen? O! dat ik eens een kunstrechter vond, die wezenlijk in staat ware, mijn arbeid te beoordeelen.
saskia.
Gy meent, iemand, die met uw arbeid ingenomen was, niet waar? Ja, zoo gaat het. Wijs: Uit de Eerste Liefde.
Nooit kwam een kunst'naar my te voren,
Of 't was altijd dezelfde taal:
Hy wil van elk slechts waarheid hooren,
Geen vleiery of woordenpraal.
Maar, durf de minste feil hem wijzen,
Dan is 't: ‘die weet er weinig van.’ -
Slechts wie in alles hem blijft prijzen
Houdt hy voor een verstandig man.
rembrandt.
Meisjen! meisjen! ik zoû boos worden op u en op myzelf, indien ik tot de dwazen behoorde, die gy daar afschetst; - maar misschien hebje toch niet zoo geheel ongelijk: - en daarom is het te noodzakelijker, dat gy spoedig mijn vrouw wordt, om my nu en dan te recht te brengen, wanneer ik my door ydelheid laat verblinden.
saskia.
Zie! dat mag ik hooren: en ik moet zeggen, gy neemt mijn scherts nog al wel op; want geloof my, het was maar scherts, en ik weet wel, dat gy niet tot de zoodanigen behoort, die een wezenlijk goeden raad versmaden. Maar, niet dat al, ik kom terug op wat ik zeide: gy dient u meer bekend te maken. Al hapert er het een of ander aan hetgeen gy vervaardigt, zoodra de lieden slechts zien, dat het volgende altijd beter en meer volkomen is dan het voorgaande, zullen zy tevrede zijn en u voorthelpen. Gy spreekt van Albertsz; maar geloof | |
[pagina 186]
| |
aant.
rembrandt.
En een schilder te worden zoo als men er hier by 't mud kan vinden? een navolger van de Italiaansche of wel van de Vlaamsche manier? Ik dank je, Saskia! ik moet my zelf een weg banen, of ik kom er nooit.
saskia.
Och! daar begin je weêr. | |
Derde tooneel.
wouter, de vorigen.
wouter.
Nu! hoe is 't, juffertjen? Sta je hier je kostelijken tijd weêr te verbabbelen? Is er niets te doen in huis?
rembrandt.
Och vader Wouter! wees niet boos. Saskia was bezig my welgemeenden raad te geven.
saskia.
Ja, en waar hy niet naar luisteren wil.
wouter.
Ik woû dat dat raadgeven uit was. Dat is 't ook niet. - Maar nu je toch by mekaêr bent, moet ik je zeggen, dat ik hoop, dat het voor den laatsten keer zal wezen.
rembrandt en saskia.
Voor den laatsten keer!...
wouter.
Wel ja... ik heb dat in 't begin toegelaten; - maar dat is 't ook niet. Die verkeering moet uit wezen.
rembrandt.
En wat kan u aanleiding geven tot zulk een hard besluit?
wouter.
Ja! wat zal ik je zeggen? Vooreerst, ieder moet in zijn stand blijven.
rembrandt.
Nu, mijn vader is mulder, en Saskia is | |
[pagina 187]
| |
de nicht van een herbergier. Ik zie niet, dat tusschen ons zulk een merkelijk verschil van stand bestaat.
wouter.
Nu ja, je vader mag een heel knap man wezen; dat wil ik niet beoordeelen. Hij is mulder te Leijerdorp - ik ken hem niet al viel ik over hem - maar ik sta hier aan 't hoofd van 't Heeren-Logement te Amsterdam; dat zeit nog al wat, zoo ik meen, waar ik met alle groote hansen verkeer en alle doorluchtige personaadjen hun intrek nemen. Wijs: C'est l'amour.
'k Heb hier allerlei Sinjeurs
Ontfangen, van alle rangen:
Generaals, Ambassadeurs
En pylers van de Beurs.
Hier kwamen steeds hun intrek nemen
Al de eerste liên uit ieder rijk:
'k Had hier den Koning van Bohemen
Met Saksens Keurvorst te gelijk;
De Leden van de Staten,
Des Prinsen Hofgezin,
De Vorsten van Ternaten
En Frankrijks Koningin.
'k Heb hier allerlei Sinjeurs enz.
En dus begrijp je....
rembrandt.
Ik begrijp, dat zoo gy, vader Wouter! die groote Heeren in uw huis ontfangt, een kunstenaar somtijds by hen wordt toegelaten. Zie daar het eenige onderscheid.
wouter.
Ja, je wordt wat toegelaten. 't Is lief volkjen daar jy meê omgaat. Zy teeren ook liever op krediet...; maar dat is 't ook niet. Kort en goed, ik heb hier een welbeklante zaak: Saskia is mijn nicht en eenige maagschap, die ik heb: en, zoo ik haar uittrouw, dan moet het wezen aan iemand, die in staat is, my te helpen in mijn zaak en my te zijner tijd op te volgen. | |
[pagina 188]
| |
aant.saskia.
Maar Oom! vroeger spraakt gy anders.
wouter.
Vroeger - ja dat is wel mogelijk: ik dacht... ik meende, dat hy een groot kunstenaar was en ruim zijn brood had! - maar och heden!...
rembrandt.
Ruim - dat is tot daar aan toe; maar mijn brood heb ik: en ik heb mijn logies en verteering altijd op zijn tijd betaald, zoo ver ik weet: ja zelfs het onnoozel hoekjen, dat ik my hier tot werkplaats heb ingericht, en dat gy my aanrekent, als of ik de geheele zaal gebruikte.
wouter.
Ja - net of dit hoekjen, met de prullen die het bevat, de geheele zaal niet onbruikbaar maakte. Nu! dat is 't ook niet: ik zoû je des noods over de heele zaal hebben laten hazelieren, omdat ik dacht, er stak wat groots in je; maar och heden! ik merk, dat het met jou geschilder en gegraveer ook niet veel meer is dan knoeiery. Ik wil nog niet eens spreken van het vulles dat je hier brengt, van al de lorren die je de hemel weet waar van daan haalt, ouwe kleeren, gebroken stormhoeden en gescheurde laarzen - puur of je de voddemarkt hadt leêg gestolen; 't is een boêl, dat het zich schaamt...
rembrandt.
Wel die dienen my als modellen.
wouter.
Ja, dat is 't ook niet. Maar dat je daar je geld aan geeft in plaats van aan goede verwen en penceelen, dat is zonde en jammer. Wat is dat voor een schilder, die niet eens ordentelijke kleuren koopen kan. Heb ik je laatst niet betrapt, dat je roet uit den schoorsteen haalde om er meê te schilderen? Roet uit den schoorsteen! Waar dienen dan de verfkoopers voor?
rembrandt.
Wel! als ik roet kan bezigen om de noodige kracht in de donkere partyen aan te brengen...
wouter.
Wat donkere partyen! Wel meugje van donkere partyen praten. Al je stukken laten zich omtrent | |
[pagina 189]
| |
even goed by nacht als by dag bezien. 't Is toch niets als zwarte schaduw, waar hier en daar een kop uit komt kijken, dat men er bang voor zoû worden. Neen - Krijn Jaspersz., die de uithangborden schildert, gebruikt levendiger kleuren dan jy.
rembrandt.
Dat geloof ik wel: die is kladschilder, en ik ben kunstenaar.
wouter.
Neen vriend! dat meugje je verbeelden; maar ik heb het anders gemerkt: en zoo Saskia toch per fors met een schilder trouwen moet, dan dient het er een te wezen van 't eerste water, zoo 'n van Dijck by voorbeeld, die aan alle Hoven verkeert, zoo 'n Rubbens, die geheimschrijver is van den Koning van Spanje: zie, dat zijn nog lieden, daar men meê voor den dag kan komen.
saskia.
Ja, maar 't is de vraag, of zulke groote Heeren wel met my voor den dag zouden willen komen. Zie, Oom! gy spraakt er straks zelf van, dat ieder in zijn stand moet blijven: en zoo mag ik niet vergeten, dat, hoe goed ik het thands by u hebbe, en met welke deftige lieden ik daardoor in kennis gekomen ben, ik toch eigenlijk niet meer ben dan een boeredochter van Raarep. Wijs: De Koning leef.
Een burgerzoon, een burgerzoon
Zij my tot gaê beschoren.
Werd me ook eens vorsten hand geboôn,
Zy zou my niet bekooren.
Neen need'rig blijft, in rang en stand,
Het boeremeisje uit Waterland.
wouter.
Al waar je tien maal een boeredochter uit Waterland, je bent nu de nicht van den waard uit het Heeren-Logement, en ik zal niet dulden, dat je je vergooit aan iemand, die je niet behoorlijk onderhouden kan. Daar is Albertsz: ik wed, dat hy het met my eens zal wezen. | |
[pagina 190]
| |
aant.Vierde tooneel.
albertsz, de vorigen.
albertsz.
Zoo, Sinjeur Wouter! goeden morgen. Ik kwam eens vernemen, of er haast een verkooping by u zijn zal: ik ken weêr eenigen van onze rijkaarts, wien de dukatonnen in den zak dansen. - En hoe vaart mijn engeltjen van een Saskia?
saskia.
Och! hoe zoû het gaan? Weinig stof tot vreugde geeft het tegenwoordig.
albertsz.
Weinig stof tot vreugde! Heb je dan het jongste nieuws niet gehoord? Orsoy is over, en de Prins is er met het leger binnen getrokken.
wouter.
Orsoy over! - Ja, ik heb altijd gezeid, zoo dikwijls Zijn Hoogheid hier kwam, er is maar geen Generaal als hy.
albertsz.
Niet waar? Dat hebben wy vier maanden geleden gezien, toen hy Maastricht nam. 't Zegt wat, een welversterkte vesting te belegeren en tot overgaaf te dwingen in 't gezicht van twee vyandelijke legers!
rembrandt.
O gewis! Frederik Hendrik heeft zijn gelijke niet onder de veldheeren van dezen tijd.
albertsz.
Aha! gy ook hier, Sinjeur Rembrandt? hoe staat het leven? Nog altijd een ketter in de kunst?
wouter.
Daar heb je 't nu al.
albertsz,
naar de werkplaats gaande en eenige prenten opnemende:
Wat heb je voor moois? Studiën! - hm! die Venus, daar heeft zeker de eene of andere waschvrouw voor gezeten.
rembrandt.
Ja, die zijn lichter te vinden dan Venussen.
albertsz.
Zeer beleefd voor onze lieve Saskia.
Nieuwe zangwijze.
Wat zoudt gy in vreemde hoeken
Een model voor Venus zoeken?
| |
[pagina 191]
| |
aant.Vriendlief! onder 't zelfde dak
Vindt gy dat op uw gemak.
wouter.
Albertsz! ei! wat meugje praten
Denk je dat ik 't toe zoû laten?
(Op Saskia wijzende.)
Zy hem strekken tot model?
Vriendlief! neen - 'k verbood het wel.
albertsz.
Wis - moest hy haar portretteeren,
'k Wed, om 't goed te bestudeeren,
Dat hy, hoe ge aan 't brommen vielt,
't Fraai model voor zich behield.
wouter.
Hy zoû er ook wat moois van maken, met zijn donkere verwen - een zwartin misschien!
rembrandt.
Wat zoû hy zeggen, als hy wist, dat ik haar portret reeds uit het geheugen gemaakt had.
albertsz,
een andere prent opnemende:
Hm! - niet onaardig! maar zoo ijsselijk donker. Men kan niet zien wat in dezen hoek hier voorvalt.
rembrandt.
Wel dat kan men by dergelijk licht, in de natuur ook nietGa naar voetnoot1.
albertsz.
Och wat natuur! Men moet de natuur slechts navolgen in wat zy bevalligs en cierlijks heeft. Zie de Italianen: dat zijn eerst meesters! alles even edel, even duidelijk, even helder. Ja man, als je in Italiën geweest waart, dan zoû je heel anders spreken.
rembrandt.
Ik behoef niet naar Italiën te gaan om hoogen eerbied te gevoelen voor Italiaansche kunst. Ik heb Italiaansche voorbeelden genoeg nageteekend toen ik te Haarlem by Pinas was; - maar ik ben een Hollander | |
[pagina 192]
| |
en wil liever mijn eigen weg gaan dan een gebrekkig navolger der Italianen worden.
albertsz.
Jong mensch! ge zijt op een verkeerden weg, geloof my. - In Italiën, daar is de wezenlijke tempel der kunst. Of, zie je tegen de verre reis op, ga dan ten minsten naar Antwerpen. Bestudeer de werken, die de groote Rubbens vervaardigd heeft. Zie! dan zult ge leeren, wat de tooverkracht der kleuren vermag. | |
Vijfde tooneel.
rubbens, in reisgewaad, de vorigen.
rubbens,
die de laatste woorden gehoord heeft, langzaam vooruit tredende:
Kan ik hier logys bekomen?
wouter.
Wel wis en zeker, mijn Heer! Saskie! laat het goed van mijn Heer op de blaauwe kamer gebracht worden. (Een bediende brengt een reiszak in de kamer ter linkerzijde.) Is mijn Heer alleen, als ik vragen mag?
rubbens.
Alleen, met mijn bediende. Gy zult onze paarden wel buiten den tocht zetten: wy hebben hard gereden - en de meeren zijn bezweet.
wouter.
O! de stal is warm genoeg. Komt mijn Heer van Utrecht, als ik vragen mag?
rubbens.
Laatst van Utrecht, ja.
wouter.
Laat ik mijn Heer van zijn mantel ontdoen: - misschien wel van het leger?
rubbens.
Niet volkomen.
wouter.
Zoo! - ik dacht althands... maar neen... mijn Heer schijnt wel een Vlaming.
rubbens.
Ik ben een Nederlander, en dat zijn wy allen. Gy dient de Staten, en ik de Aartshertogin. | |
[pagina 193]
| |
wouter.
Mijn Heer zal zeker wel wat gebruiken na de reis?
rubbens.
Voor 't oogenblik niets dan een teug gerstebier. (Hy zet zich, Saskia brengt hem een schenkkan en een glas.) Is dat uwe dochter, hospes?
wouter.
Mijn nicht, om u te dienen.
rubbens.
Een aardige deerne, en die gewis vrij wat klanten aan de herberg bezorgt. (Tegen Saskia) Uw welzijn, bevallige Hebe! - (tegen Wouter) Zoo ik my niet vergisse, spraakt gy over de kunst, toen ik hier kwam. Zijt gy ook een kenner, hospes?
wouter.
Ik? och heden neen; - maar daar is Sinjeur Albertsz, die is overal geweest en kan er fijn wat van: en daar is Rembrandt van Rijn, die doet er ook wat aan.
rubbens.
Laat ik uw onderhoud niet stooren. Mijn Heer zeide zoo even...
albertsz.
Ik beweerde, dat de kunst geen slaafsche navolging der natuur behoort te zijn; maar dat men deze moet nastreven in wat zy edel en schoon en dichterlijk heeft: en dat men zich daarin naar het voorbeeld der Italianen heeft te richten.
rubbens.
En 't kwam my voor, dat die jonkman dáár niet gaaf toestemde wat gy zeidet.
rembrandt.
Ik beweerde, met allen eerbied voor de Italianen, dat er meer dan één weg is, langs welken de kunstenaar den tempel des roems bereiken kan.
albertsz.
Meer dan één weg? - Ja, twee op zijn hoogste: poëzy in de gedachte en zuiverheid van teekening, als by de Italianen, - of vernuftige ordonnantie en fraaiheid van koloriet als by de Vlamingen.
rubbens.
Ei! daar is wat aan. Kent de jonkman nog een derden weg? | |
[pagina 194]
| |
rembrandt.
Ik durf niet zeggen, dat ik hem kenne; maar ik hoop hem te vinden.
rubbens.
Braaf gesproken, en stout ondernomen, zij de onderneming ook gewaagd. - Gy zijt schilder, naar ik hoore. En wat is het doel, daar gy naar streeft?
rembrandt.
De voorwerpen terug te geven, zoo als zy zich werkelijk aan de oogen voordoen.
rubbens.
Hm! - Zoo neemt gy alle poëzy uit de kunst weg en verlaagt haar tot een bloot kopywerk; even als dat van den man, die beelden uit was kneedt: zy mogen gelijken; maar zy missen de ziel, die er het leven aan geeft.
albertsz.
Zie je, juist wat ik honderdmaal gezeid heb: mijn Heer schijnt een kenner.
rembrandt.
Mijn Heer verstaat my verkeerd. Ook ik wensch poëzy en leven in mijn werken te brengen; maar ik zoek die te verkrijgen door de uitwerking van het licht, dat, naar 't my voorkomt, tot heden nog niet genoeg bestudeerd is.
wouter.
Wat praatje van het licht! Dat is 't ook niet; zoo 'n sikkepitjen licht en verder donker als de nacht.
rembrandt.
o! Ik zal 't u uitleggen, wat ik bedoel, en tevens hoe ik op het denkbeeld gekomen ben om het licht tot mijn hoofdstudie te maken. Mijn vader was een mulder by LeyderdorpGa naar voetnoot1. Hy wilde een godgeleerde van my maken en zond my ter schole; - maar reeds vroeg was de neiging tot de schilderkunst by my ontwaakt en besteedde ik al mijn snipperuren om na te teekenen al wat ik maar aan prenten en voorbeelden bekomen kon. Had ik geen modellen, dan nam ik kleedingstukken, kisten, meubelen, oude wapens, wat maar 't reedst voor | |
[pagina 195]
| |
de hand was. Om te teekenen begaf ik my altijd liefst naar een afgezonderd hoekjen beneden in den molen. Daar had ik geen ander licht, dan 't geen door 't valluik naar beneden viel. Dat noodzaakte my, de voorwerpen, die ik afbeeldde, zoo te plaatsen, dat ik ze of geheel of gedeeltelijk in het licht kreeg; doch juist die lichtstroom, die, door het valluik nederkomende, een helder schijnsel wierp op wat daar onder geplaatst was en al wat daarom heen lag in 't duister liet, dat spelen en wederkaatsen van lichten en tinten, de tooverachtige uitwerking, door de tegenstelling te weeg gebracht, dat alles had ten gevolge, dat by my hoe langer hoe meer de zucht ontstond, om my meer byzonder toe te leggen op het naar waarheid terug geven van 't geen my zoo innig trof. Reeds de eerste voortbrengselen van mijn penceel, hoe onvolkomen ook, getuigden van de plaats waar zy gedacht waren en van mijn yverige pogingen om dat wonderspel van licht en kleur met al hun omvang en tinten te bespieden, de onderlinge verhouding, afwijking en toenadering van de uitwerkselen des lichts op de voorwerpen, en de harmony, daardoor ontstaan, naar waarheid af te malen. - Ik genoot later het onderwijs van bekwame meesters; doch ook zy wilden my den ouden sleur doen volgen, en ik wilde mijnen weg gaan, vrank en vrij. My op hun spoor bewegende, zoû ik een alledaagsch schilder geworden zijn: langs het pad, dat ik my baan, zal ik, of onbekend blijven - of - men zal van my gewagen.
albertsz.
Kasteelen in de lucht, vriend Rembrandt. Waarje den Koninklijken weg opgewandeld, je zoudt al mooi wat te doen hebben - en nu - wat geeft het! armoê en naarheid.
rubbens.
Jonkman! ik heb met belangstelling naar u gehoord; maar - gun aan iemand van rijper leeftijd en | |
[pagina 196]
| |
ondervinding, u ook een raad te geven. Ik heb in mijn leven al vrij wat jonge kunstenaars gekend: en niet een onder hen, of hy waande zich een genie, bestemd om aan de kunst een wedergeboorte te doen ondergaan en zich een eigen pad te banen naar den tempel der onsterfelijkheid, maar naarmate zy verder kwamen en de dorens zich voor hun voeten vermenigvuldigden, en zy hun krachten meer beproefden, verminderde dat stoute zelfvertrouwen en leerden zy inzien, hoe hun droomen slechts ydele begoochelingen waren, die zich niet lieten verwezenlijken. Ik heb uw werk niet gezien en - al ware ik voor 't overige er bevoegd toe - ik kan dus niet beoordeelen, of gy een uitzondering op den algemeenen regel maken zult. Doch misprijzen moet ik het, dat gy uw vorming aan u zelven alleen wilt te danken hebben. - Neen, al geve ik toe, dat de kunst niet in het stijve keurslijf der methode behoort geregen te worden, noch zich bestendig naar dezelfde regels richten moet, al geve ik toe, dat de Natuur de beste leermeestesse blijft - verkeerd toch handelt hy, die daarom de voorbeelden, door groote meesters gegeven, geheel zoû verwaarloozen. Neen: - ook hen blijve hy gedurig bestudeeren en hy poge den eenen zijn zuiverheid van teekening, den anderen zijn fiksheid van penceelsbehandeling, den derde zijn bekwaamheid in 't schikken der figuren, den vierde zijn kunstige schakeeringen van licht en tinten af te zien, en van elk hunner datgene over te nemen, wat hy gevoelt tot het volmaken van zijn talent te behoeven. Maar dwaas, in de kunstwaereld als in de geestelijke waereld, is hy, die slechts op eigen krachten steunt.
saskia
ter zijde tegen Rembrandt.
Is dat nu een raadgever, gelijk gy er van morgen een wenschtet? | |
[pagina 197]
| |
aant.albertsz.
Wel gesproken, mijn Heer! zie daar wat ik onzen jongen vriend hier al meermalen heb voorgehouden.
wouter.
Als een Kikero gesproken! Maar wat helpt het? 't Is aan een doovemans deur geklopt.
rembrandt.
Geloof my, waarde Heer! ik heb vele schilderyen gezien, ook van beroemde meesters: en toch, als ik ze lang en vaak bestudeerd had, kwam het meermalen by my op, dat ik, hun voetspoor volgende, my nooit boven 't middelmatige verheffen zoû.
wouter.
Zie je, hy is koppig ook! - Nu, 't zal je berouwen.
rubbens.
Welaan! ik wil hopen, dat het u gelukken moge, een nieuw pad voor u af te bakenen. Inmiddels beveel ik my aan, by gelegenheid iets van uw werk te zien.
rembrandt.
Wat ik thands hier heb, is meest onafgewerkt; doch ik hoop u, zoo gy heden nog in de stad blijft, het een of ander te kunnen toonen, dat u in staat zal stellen, mijne manier te beoordeelen. Het is thands tijd, dat ik van hier ga: (tegen Wouter) ik moet by den eigenaar zijn van dat pakhuis op de Bloemgracht, waar ik over in besprek ben, om er mijn werkplaats in over te brengen: gy zult dan hier niet langer last van my hebben.
wouter.
Nu! ik hoop dat je met hem klaar meugt komen; want het begint my machtig te verveelen, dien voddewinkel hier te houden.
albertsz.
Kom! dan ga ik met u, Rembrandt! Ik zal u dan nog eens het goede voorhouden onderweg. (tegen Rubbens) Uw dienaar, mijn Heer! (tegen Wouter) En aperpo! de verkooping?
wouter.
Maandag acht dagen, zonder fout. | |
[pagina 198]
| |
wouter,
tegen Saskia:
En wy aan ons werk. (tegen Rubbens) Als mijn Heer iets te bevelen heeft, mijn Heer heeft maar te roepen. (Wouter en Saskia vertrekken).
| |
Zesde tooneel.
rubbens alleen.
Die jonkman schijnt van yver vervuld. Welk een vuur straalde in zijn oogen toen hy sprak? Indien het werkelijk genie, geen louter opgewondenheid is, die hem doet handelen, dan is er wat groots van hem te wachten. -
(Op zijn zakuurwerk ziende): Reeds tien ure; - en de Prins nog niet hier: zelfs schijnt men op zijn komst niet voorbereid. Ik heb toch den brief wel verstaan. (Hy haalt een brief voor den dag en leest dien) ‘Mijn Heer Rubbens! Op last van Z. Hoogheid heb ik de eer u te melden, dat Z. Hoogheid u verzoekt, om redenen, die Zy u melden zal, niet dadelijk naar 's Gravenhage te reizen, maar vooraf u naar Amsterdam te begeven, en aldaar af te stappen in de herberg, genaamd het Oudezijds Heeren-Logement, waar Z. Hoogheid in den voormiddag van den zeventienden denkt aan te komen. Z. Hoogheid wenscht u aldaar als by toeval te ontmoeten, en het is Haar verlangen, dat gy uw naam en het doel uwer zending zoo lang bedekt houdt. Ik ben enz. de Geheimschrijver van Z. Hoogheid, enz.’ - Nu ja - dat sprak wel van zelf, ik zal niet aan de klok hangen, dat ik kom met vredesvoorslagen; - ofschoon ik gewis hier te Amsterdam in dat geval een welkome bode ware. - Met dat al, ik durf my niet verwijderen, zoo lang ik onzeker ben, of de Prins zijn toezegging houdt. Ik wilde
| |
[pagina 199]
| |
anders deze rijke hoofdstad wel eens bezien, die ten koste mijner woonplaats Antwerpen op eens tot zulk een voorspoed is geraakt, en reeds nu in de Zeven Gewesten den boventoon voert. - Had die jonge kunstenaar maar iets van zijn werk by de hand gehad, dat zoû my den tijd korten. De hospes sprak van vodderyen, die zich hier bevonden: - hy woont dus hier: - zoû die afsluiting ginds...? (hy staat op en begeeft zich naar de werkplaats). Ja waarlijk! een geheele werkplaats! Hoe geestig is dat licht hier bespaard! - Met hoeveel smaak die pels, die wapenrusting geschikt? Waarlijk, die jonkman heeft gevoel... en die schetsen, hier ruw op de wanden neêrgeworpen! Welk een stoutheid van omtrek en hoe veel effekt door de lontere tegenstelling van licht en bruin! - Doch wat zijn dit? - Platen - etswerk! - en hetzelfde onderwerp vier - vijf malen behandeld - goed zoo! dat getuigt van een loffelijke zucht om naar 't volkomene te streven. - Maar!... hoe meer ik dit werk bezie... hier is meer dan gewone hebbelijkheid, hier is leven, hier is waarheid. En - zoû ik hier geen schilderwerk vinden? - Ha! hier staat een portret. Wat is dat? By mijn Patroon! het schoone meisken uit de herberg: (de schildery met aandacht beschouwende): Rubbens! Rubbens! hebt gy een mededinger gevonden? - Ja waarlijk, hier is een andere kunst dan de mijne, doch hy, die dit vervaardigd heeft, is schilder geboren. (Hy zet de schildery weder neder.)
| |
[pagina 200]
| |
Zevende tooneel.
rubbens, saskia.
saskia,
die de laatste woorden van Rubbens gehoord heeft, vrolijk toesnellende:
Zoudt ge waarlijk denken, mijn Heer?
rubbens.
Aha! het orgineel van het portret. - Ja ongetwijfeld, geestige deerne! En ik hoop, dat het u niet mishaagt.
saskia.
My mishagen? O! verre van dien.
rubbens.
Ik behoef het ook niet te vragen. Wie zoo kon schilderen, gevoelde wat hij uitdrukte... en hy moest ook wel ongevoelig zijn, die lang met u onder één dak woonde en wiens hart koel bleef voor zooveel bekoorlijkheden.
saskia.
Ei zie eens: die Vlaamsche Heeren weten altijd de meisjens met zoete woordtjens te paaien.
rubbens.
Ik spreek alleen van wat de vervaardiger van dit afbeeldsel gevoelen moet: - ik hoû voorzeker, dat hy u lief heeft, en ik waag er de onderstelling by, dat hy u ook niet onverschillig is.
saskia.
Mijn Heer!...
rubbens.
Nu bloos maar niet: het kan u tot geen oneer verstrekken, genegenheid toe te dragen aan iemand van zooveel talent als deze Jonkman bezit.
saskia.
Dat is het niet, zoo als oom zegt. Wijs: Femmes voulez-vous éprouver.
Gewis het is my onbekend,
Of Rembrandt zich verstaat op 't schild'ren:
Of hy zijn aanleg en talent
Naar eisch besteedt of laat verwild'ren.
'k Laat daaromtrent elks oordeel vrij.
'k Weet dit alleen: hy mint my teeder.
| |
[pagina 201]
| |
rubbens.
Hy heeft gelijk, lief kind! En gy?
saskia.
En ik mijn Heer! ik min hem weder.
rubbens.
Recht zoo, het is niet de kunstenaar, het is de man zelf, dien gy lief hebt. Ja! zoo gaat het, en dat heeft mijn beetjen ondervinding mij ook geleerd: men moge zooveel talent hebben als mogelijk is - om by de vrouwen te slagen dient er nog altijd iets anders by te komen. - Maar, kindlief! het verheugde u toch, toen ik u zeide, dat ik dien jonkman hooge bekwaamheid toekende.
saskia.
Ongetwijfeld! want, weet gy, dan is er nog kans op...
rubbens.
Op wat? Nu - gy kunt my immers wel vertrouwen!
saskia.
Och ja, mijn Heer! gy zijt zoo goed...
rubbens.
Ja, dat hebben de meiskens my meer gezeid. Ik luister met aandacht.
saskia.
Wel nu! mijn oom heeft my verboden, verder verkeering met Rembrandt te hebben, omdat hy zegt, dat hy 't nooit ver brengen zal.
rubbens.
In 't schilderen namelijk? - als of men daar een man voor nam.
saskia.
Och neen! mijn Heer begrijpt my wel... 't Is, oom gelooft niet, dat Rembrandt ooit genoeg verdienen zal om een vrouw te onderhouden.
rubbens.
Ja, zie daar een andere vraag. - Dat hy een groot kunstenaar worden zal, dat hij 't reeds is, daarvoor wil ik u een briefjen van mijn hand geven; maar of hy er veel meê verdienen zal, zie je, dat hangt van twee dingen af. Voor eerst, dat hy trouw doorwerkt: - en ten tweede, dat hy veel koopers voor zijn werk vindt.
saskia.
Zie je, dat is 't juist. Hy werkt wel; maar hy | |
[pagina 202]
| |
is ongestadig en springt gedurig van 't een op 't ander.
rubbens.
Dat is een slecht vooruitzicht in 't huwelijk.
saskia.
Och! mijn Heer spot weêr met my. Ik bedoel, hy maakt zijn werk zoo zelden af; - hy wil altijd wat veranderen; en is nooit voldaan over 't geen hy gemaakt heeft.
rubbens.
Dat zie ik gaarne: elk nieuw werk is by hem het voorwerp eener nieuwe, opzettelijke studie: - dat bewijst voor hem.
saskia.
Maar zoo doende verkoopt hy niet de tiende part van wat hy verkoopen kon: - en dan de koopers! och heden! Die Albertsz heeft het oor van alle rijke luiden: als hy ze afraadt te koopen, dan doen ze 't ook niet, en, mijn Heer heeft het straks kunnen hooren - 't is juist Albertsz, die beweert, dat Rembrandt op een verkeerden weg is.
rubbens.
Ja! dat ziet er gek genoeg uit. Wy moeten zien, dien kunstkenner tot andere gedachten te brengen. Zoo ik hem by voorbeeld eens vertelde, dat uw vriend... hoe heet hy ook?
saskia.
Rembrandt van Rijn.
rubbens.
Juist, dat Rembrandt van Rijn de eerste schilder van Amsterdam is?
saskia.
Och mijn Heer! Wat zal 't baten? Hy is zoo wijs en zal u niet gelooven. Wijs: Uit den Pijper van den Koning van Pruissen.
Hy is zoo wijs, hy is zoo wijs:
Elk stelt zijn oordeel hier op prijs,
En, mocht gy ook als Brugman praten,
Hy zal zijn meening niet verlaten:
Hy is zoo wijs, hy is zoo wijs.
rubbens.
Ja erg genoeg! een kunstkenner te overtui- | |
[pagina 203]
| |
gen, behoort zeker onder de moeilijkste ondernemingen. Maar ik wil de hoop toch niet opgeven.
saskia.
o Mijn Heer! kreegt gy dat gedaan, ik zoude u eeuwig dankbaar wezen. | |
Achtste tooneel.
rubbens, saskia, wouter, daarna de paadje
en Bedienden uit de Herberg.
wouter.
Saskie! Saskie! Daar is volk! een Edeljonker in 's Prinsen livry.
rubbens,
ter zijde.
Aha! nu zal ik uit de onzekerheid geraken.
De paadje,
opkomende: hy heeft zijn linkerarm in een sluier hangen.
Wijs: Suzon sortait de son village.
In alleryl vooruitgetogen,
Melde ik u hier Zijn Hoogheid aan.
Maakt u gereed, naar uw vermogen,
Den braven Prins ter dienst te staan.
Hy wil hier toeven,
Uw wijn eens proeven,
En zich versterken met voedzame spijs.
Moogt gy, mijn vrinden!
Straks ondervinden,
Dat hy uw keuken gesteld heeft op prijs.
Toont u dus allen vlug en vaardig!
Steekt op het vat, bereidt het maal!
Op, Hospes! op! een goed onthaal
Is Fredrik Hendrik waardig.
(bis.)
wouter.
De Prins hier komen! Wat een vreugd! Wat een eer! Had ik het maar vroeger geweten... en wanneer zal zijn Hoogheid hier wezen?
de paadje.
Ik ben te Abcou vooruitgereden, waar de | |
[pagina 204]
| |
aant.
wouter.
Och lieve deugd! - dan hebben we ook geen tijd te verliezen. (Zich tot de bedienden wendende:) Joris! loop als de wind naar den pasteibakker in de Nes, om een fesant of drie, wat snipjens en een paar risten leeuwrikken, als hy ze heeft: en laten de jongens van Marretjenbuur komen om den kok te helpen, als ze te vinden zijn, die straatslijpers die ze zijn. En jy, Teeuwis! zeg aan den kok, dat hy een lende aan 't spit steekt en voor de pottazie zorge: en jy, Michiel! tap een dozijn kannen van den ouden Rijnwijn, en een paar kannen Malvezye en Franschen wijn - en zie, of we genoeg van 't achtguldens bier hebben: en laat Kees toch zorgen voor 't paard van den Jonker: - en laat Griet de pronkkamer uitboenen, en Reym naar den tuinder loopen om al de bloemen, die er te krijgen zijn. (De Bedienden vertrekken. Wouter vervolgt tegen Saskia, die den Paadje een roemer wijn aanbiedt.) Zoo Saskie! dat 's goed. De Jonker zal wel dorst hebben.
de paadje,
drinkende, tegen saskia.
Uw gezondheid, mijn engel!
saskia.
Heeft de Jonker zich bezeerd?
wouter.
Toch niet van 't paard gevallen?
de paadje,
den sluier afnemende.
Neen! 't is slechts, om de schokken, die 't rijden veroorzaakt, dat ik den arm, wanneer ik rij, nog in een bandelier drage. Maar de wond is zoo goed als genezen: 't was maar een schot in de hand voor Maastricht gekregen, toen ik den Prins vergezelde, terwijl hy door de loopgraven reed. 't Zal weldra over zijn; maar, al woû het mooiste meisjen van de wereld het likteeken wegkussen, ik zoû het niet willen missen; want hoor slechts, hoe gelukkig ik was, toen ik de wond kreeg. | |
[pagina 205]
| |
Wijs: Uit Frosine.
De loopgraaf naauwlijks uitgekomen,
Zag ik een Spanjaart op de loer.
Hy had den Prins ten doel genomen
En bracht de lont reeds aan zijn roer.
'k Dacht: ‘Vriend! uw opzet zal ik stooren.’
'k Wierp my vooruit - hier bleef geen keus -
En 't schot kwam my de hand doorboren.
Wat keek die Spanjaart op zijn nens!
saskia.
En zoo redde uw opoffering des Prinsen leven. O! dat was braaf van u gedaan, Jonker!
rubbens,
die op den voorgrond gebleven is, ter zijde.
Groot is de Veldheer, en edel de Vorst, voor wiens behoud men alzoo zijn eigen leven niet telt.
wouter.
En, als ik vragen mag, is nu het vechten gedaan, en de Prins voor goed terug?
de paadje.
Voor van 't jaar, ja - en wat viel er meer te doen? Wijs: La Sentinelle.
En Valkenburg en Venlo en Roermond
En 't sterk Maastricht, 't viel al in onze handen.
Ook Limburg meê, en heel de streek in 't rond
Erkent de wet der vrije Nederlanden.
Wy tarten daar des vyands macht:
En 't nieuw gebied, dat ginds voor ons moest bukken,
Thands onder de Unie weêrgebracht,
Dat laat ook 't verste nageslacht
Zich door geen vreemd'ling ooit ontrukken,
Neen, nooit ontrukken.
wouter.
Neen voorwaar niet. Laten zy maar komen, die 't ons afhandig willen maken. Maar dat is 't niet. Lieve hemel! waar dacht ik om. De boêl ziet er ook mooi uit hier. De zaal kan toch in dien staat niet blijven. 'k Zoû me schamen als Z. Hoogheid dien misselijken winkel zag. Hier jongens! (Een paar Bedienden
| |
[pagina 206]
| |
komen). Breng me gaauw die prullekraam naar den zolder. (Hij wijst op de werkplaats.)
saskia.
Maar Vader! (stil tegen hem) bedenk, dat Rembrandt het gebruik van de zaal gehuurd heeft, en slecht te vrede zal wezen, indien...
wouter,
overluid:
Ja, dat zeit wat. De Prins zoû mooie gedachten van 't Heeren Logement krijgen, als hy zag dat ik afgeschoten vertrekjens op de groote zaal had. En dat is 't ook niet. Maar, wat die kladder zeggen moge of niet: Wijs: On doit soixante mille fois.
Ik mag, ofschoon het Logement
Geheel verhuurd waar' aan den vent,
Mijn plicht hier niet verzuimen.
Waar Freed'rik Hendrik zich vertoon',
Men is alom sints lang gewoon,
De plaats hem in te ruimen.
saskia.
Maar Vader! laat my ten minsten de schilderyen en de prenten op een geschikte plaats brengen.
wouter.
Gekheid! Pak den boêl maar byeen: 't heeft toch niets om 't lijf.
rubbens.
Met uw verlof. Liever, dan die voorwerpen van kunst naar den zolder te brengen, waar zy misschien bestuiven of zoek raken, plaats ze in mijne kamer: die is hier vlak by: en ik zal er zorg voor dragen.
saskia.
O ja! als mijn Heer die goedheid had...
wouter.
Nu, my is 't om 't even; maar ik zoû mijn Heer nooit hebben durven vergen, dien ballast tot zich te nemen.
(De Bedienden nemen het schotwerk uit elkander,, terwijl Saskia de prenten in een omslag bergt en in de kamer van Rubbens brengt. Teruggekeerd, wil zy een schildery opnemen, doch Rubbens voorkomt haar.)
| |
[pagina 207]
| |
rubbens.
Wacht kindlief! Ik zal u helpen. Ik heb daar meer meê omgegaan.
(Zy dragen te zamen de schilderyen weg.)
wouter.
Zie zoo! en nu den boêl wat opgeknapt!
saskia.
Laat my daarvoor zorgen, Vader.
(Rubbens is, na de schildery binnen gebracht te hebben, in zijn kamer gebleven. Wouter vertrekt. Saskia schikt de stoelen en veegt de tafel af.)
| |
Negende tooneel.
de paadje, saskia.
de paadje,
ter zijde.
Wacht eens! de Prins heeft my gezegd, ik zoû onderzoeken, of de Ridder reeds ware aangekomen: - zy spreken daar van schilderyen: zouden zy van hem zijn? dat moet ik te weten komen. (tegen Saskia) Zeg eens, diefjen van mijn nachtrust! De schilderyen, die daar binnen werden gedragen, die behooren...
saskia.
Aan een schilder. Ja, Jonker!
de paadje.
Dat zoû ik zoo wat half vermoed hebben. En logeert die schilder hier? -
saskia.
Om u te dienen, Jonker.
de paadje.
En is hy van buiten hier aangekomen.
saskia.
Ja Jonker. (ter zijde) Wat kan hem toch aansporen, daarna te onderzoeken. Zoû hy ook, of zoû misschien de Prins, zijn portret door Rembrandt willen laten maken?
de paadje,
ter zijde.
Ik durf niet bepaald vragen, of hy van Antwerpen komt; want zoo ik den Prins wel verstaan heb, dan moet hun samenkomst geheim blijven en heeft de Ridder waarschijnlijk zijn naam en de plaats | |
[pagina 208]
| |
van waar hy kwam, verzwegen. Zien wy dus er met een list achter te komen. Wijs: J'ai de l'argent.
Zeg my, kindlief! is 't niet waar?
't Is een vaardig kunstenaar.
saskia.
Jonker, ja: hy is bekwaam
En verwerft zich wis een naam.
de paadje,
ter zijde.
Ja! hy is 't, ja! hy is 't: } Te samen.
Zeker 'k heb my niet vergist. } Te samen.
Rubbens is 't, Rubbens is 't; } Te samen.
Maar 'k dacht niet, dat zy het wist. } Te samen.
saskia,
ter zijde.
Ja! zoo is 't, ja! zoo is 't. } Te samen.
Ja, hy heeft zich niet vergist. } Te samen.
Ja! zoo is 't, ja! zoo is 't. } Te samen.
Maar 'k dacht niet, dat hy het wist. } Te samen.
de paadje,
ter zijde.
Laten wy verder hooren.
Tegen saskia.
't Zijn portretten, die hy maalt,
Wier gelijknis nimmer faalt?
saskia.
Ja, portretten: en ik zweer,
Schooner zag ik nimmermeer.
de paadje en saskia.
Ja! hy is 't, enz.
Ja! zoo is 't, enz.
de paadje,
ter zijde.
En nu - om volle zekerheid te hebben - men wil, dat Rubbens niet ongevoelig is voor vrouwenschoon, en zoo dat het geval is, dan zal hy ook dit aardig duifjen niet ongemoeid hebben gelaten. (tegen Saskia) Kindlief! vertel my eens in vertrouwen...
'k Wed hy blies reeds menigmaal
U in 't oor verliefde taal.
| |
[pagina 209]
| |
saskia.
Jonker foei! wat denkje wel,
Dat ik u dat navertel?
de paadje en saskia.
Ja! hy is 't, enz.
Ja! zoo is 't, enz.
saskia.
Maar ik verpraat hier mijn tijd en ik moet my nog kleeden. - Vaarwel, Jonker! en als je er meer van wilt weten, daar is de man zelf. (Zy vertrekt, Rembrandt in 't voorbygaan een kushand toewerpende.)
de paadje.
Zy schijnen al mooi familiair met mekander. | |
Tiende tooneel.
de paadje, rembrandt, een verroesten stormhoed dragende.
rembrandt.
Kom aan! - Ziedaar een kostelijken stormhoed: die zal een treffelijke uitwerking maken tegen een donkeren achtergrond... maar wat zie ik?... de geheele toestel geremoveerd!
de paadje,
ter zijde.
Dat 's raar. Ik had hem my onder voorgesteld. Nu, die schilders hebben zoo vele geheimen; waarom niet ook een om jeugdig te blijven? (tegen Rembrandt) Ik heb wel de eer...
rembrandt,
zonder op hem te letten.
Joost haal me! Waar zijn mijn schilderyen?
de paadje.
Ik heb die zoo even naar gindsche kamer zien brengen, Heer Ridder!
rembrandt.
Heer Ridder? - Fopt hy my? Wie is die hekkespringer? - In gindsche kamer, zeg je?
de paadje.
Gy behoeft er u niet over te bekommeren: een ruiter, die daar zijn intrek genomen heeft, en de mooie deerne uit de herberg, hebben er alle zorg voor gedragen. | |
[pagina 210]
| |
rembrandt.
Ja! dat is wel mogelijk; maar als 't daar op aankomt, vertrouw ik niemand beter dan my zelven.
de paadje.
Had ik op dat oogenblik kunnen vermoeden, dat de voorwerpen, die zich hier bevonden, u toebehoorden, ik had wel zorg gedragen, dat er niemand aan raakte.
rembrandt.
Heel vriendelijk; maar ik begrijp niet...
de paadje.
Gy zult my beter begrijpen, wanneer ik u zeg, dat ik tot het gevolg van Zijn Hoogheid behoor, en het dus mijn plicht is, zorg te dragen voor hen, die by Zijn Hoogheid hoog staan aangeschreven.
rembrandt.
Zijn Hoogheid is wel goed. (ter zijde) Ben ik mal of word ik er voor gehoûen? (luid) Zeg reis Jonker! kent Z. Hoogheid my dan?
de paadje.
Gy spot, Heer Ridder!
Nieuwe Zangwijze.
Den grooten kunstnaar, zoo beroemd
Als 't wonder van zijn tijd,
Wien elk den Prins der Schilders noemt
En huldigt wijd en zijd,
Wie hem niet kent, bewijst gewis,
Dat hy bekend met niemand is.
Wie zoû u niet kennen, u, wiens penceel zoo vele wonderen baarde, u, wiens losheid van teekening, vlugheid van schepping, vlugge ordonnantiën en bevallig koloriet elken kenner in verrukking brengen: (ter zijde) als hy nu niet te vrede is, weet ik het niet.
rembrandt.
Mooi gezeid! Jammer maar, dat ik er niets van op my zelven weet toe te passen; - want waarachtig, als je van Rubbens spraakt, dan zoû ik zeggen: je hebt hem naar eisch geprezen; - maar wat my betreft, ik kan my den door u gegeven lof niet toeeigenen.
de paadje.
Hoe heb ik het? (ter zijde) O! ik begrijp
| |
[pagina 211]
| |
al: hy wil zijn incognito bewaren; (luid) maar met my behoeft gy niet te veinzen: de Prins heeft my gezegd, dat ik u waarschijnlijk zoû vinden, en tevens, dat hy u zoo straks hier hoopt te spreken.
rembrandt.
De Prins? - my? - (ter zijde) wil hy zijn portret laten maken?
de paadje.
En hoe is 't, Heer Ridder? Zult gy ons nu den vrede bezorgen?
rembrandt.
Den vrede? Wat belieft?
de paadje.
Wijs: Te souviens-tu?
o Ja, gewis! by 't schitt'rend eerelover,
Dat luistervol uw schedel reeds omzwiert,
Blijft nog één roem, Heer Ridder, voor u over:
't Is, dat ge uw kruin met vredeolijven ciert.
'k Verwacht, als 't eind van uw groothartig streven,
Dat Neêrland ras een eind aan 't strijden zie.
U voegt die eer; want door geheel uw leven
Was wat gy voortbracht, harmonie.
rembrandt.
't Is jammer: 't lijkt een aardige jongen; maar hy is zeker een beetjen...
de paadje.
Hebt gy een voorspoedige reis gehad, Heer Ridder?
rembrandt.
Een reis? En waar denkje dan dat ik van daan ben gekomen?
de paadje.
Waarschijnlijk van Antwerpen.
rembrandt.
Dat hebje dan net mis; want ik kom niet verder dan van den Niezel.
de paadje.
Gy schijnt er vermaak in te vinden, den spot met my te drijven, Heer Ridder!
rembrandt.
Wel! ik woû wel weten, wie hier van ons tweeën den anderen voor den mal houdt, Jonker! Wat kan de Prins van my begeeren? Wil hy my zijn portret laten maken? | |
[pagina 212]
| |
de paadje.
Zijn Hoogheid heeft my daarvan niets medegedeeld.
rembrandt.
Of wil je je eigen portret hebben, ik zal 't probeeren; ofschoon ik liever je vader of je grootvader schilderde, als zy nog leefden. Want, zie - ouwe lui - dat is mijn liefhebbery.
de paadje.
En het lieve nichtjen van Wouter dan?
rembrandt.
Gandsch bloed, hebje dat gezien? vertel het niet over: 't was uit mijn hoofd.
de paadje.
En het beroemde Strooienhoedtjen?
rembrandt.
Alweêr! - nu zoû ik haast gaan gelooven, dat je my voor Rubbens aanzaagt, want die heeft een Strooienhoedtjen geschilderd.
de paadje.
Wel zijt gy dan niet... (ter zijde) o Wee! daar heb ik my versproken.
rembrandt.
Rubbens! werd die hier verwacht? moest de Prins Rubbens hier spreken?
de paadje.
Dat zeg ik niet; maar...
rembrandt.
o Gewis... die Vlaming, die hier straks was... ja zeker... hy moet het zijn!... en was dat de man, die zorg gedragen heeft voor mijne schilderijen?
de paadje.
Ik weet niet... een ruiter, in een lederen reisgewaad.
rembrandt.
Jonker! Die man heeft my straks hier goeden raad gegeven: die man heeft voor mijn onnoozele proeven zorg gedragen. Waar is hy? Ik moet hem spreken.
de paadje.
Ja - waar hy is... (ter zijde) o ik onbezonnene, ik heb den eenen voor den anderen genomen. (luid.) Maar lulster! hoor ik daar geen juichtoonen! geen hoefgetrappel?... Daar is de Prins! (hy snelt naar buiten.)
rembrandt.
Ja - nu zal ik wel niets vernemen. | |
[pagina 213]
| |
Maar laat ik eens hooren, wat Albertsz my raadt. (Hy begeeft zich naar den achtergrond en verwijdert zich na 's Prinsen komst.)
| |
Elfde tooneel.
frederik hendrik, wouter, saskia, de paadje, gevolg van den Prins en Bedienden.
frederik hendrik,
tegen het volk dat buiten is:
Ik dank u, mijn vrienden! ik dank u.
wouter,
zich buigende.
Je Hoogheid!... ik en mijn nicht... mijn nicht en ik... we zijn zoo byzonder gestreeld door de eer... door 't geluk... je Hoogheid... ik zeg meer dan ik voelen kan.... neen! dat is het ook niet.
frederik hendrik.
Ik dank u, vriend Wouter, en ik verzoek u verschoning, zoo ik u ben komen overvallen: ik kom misschien wat vroeg.
wouter.
O! je Hoogheid komt altijd vroeg genoeg... neen! dat is 't ook niet.
saskia.
Vroeg genoeg voor den vyand, meent mijn oom.
wouter.
Juist, juist, dat is het. Ik hoop maar dat je Hoogheid alles in orde zal bevinden.
frederik hendrik.
Ik twijfel er niet aan: indien gy slechts zorgt, dat de kok in tijds gereed zij; want de morgenrid heeft my eetlust gegeven. En hoe is 't? geen nieuws te Amsterdam?
wouter.
Niets, als dat wy byzonder verheugd zijn met de veroveringen, door je Hoogheid gemaakt, die ons de hoop geven, dat weldra een voorspoedige vrede...
(Saskia stoot hem aan).
Neen! dat is 't ook niet.
frederik hendrik.
Een voorspoedige vrede? Nu - | |
[pagina 214]
| |
ja! - zorg slechts, dat ik dezen namiddag paarden heb voor mijn karos.
wouter.
Denkt je Hoogheid ons zoo spoedig weêr te verlaten?
frederik hendrik.
Ik moet heden avond te Haarlem zijn: en de dijk is in 't donker slecht te rijden. (tegen zijn gevolg) Ik hoop u straks aan den disch te zien, mijne Heeren! Jonker van Zuylenstein! gy blijft.
| |
Twaalfde tooneel.
frederik hendrik, de paadje.
frederik hendrik.
Wel Jonker! is de Ridder hier?
de paadje.
Ik zoû my zeer bedriegen, Uwe Hoogheid! indien hy zich niet in gindsche kamer bevond.
frederik hendrik.
Hebt gy er u van overtuigd?
de paadje.
Och! uwe Hoogheid! Ik zal het maar gul weg bekennen; ik heb een domme streek gedaan. Er was hier nog een schilder, en ik heb den een voor den ander aangesproken.
frederik hendrik.
Waarlijk? en dus het geheim verklapt?
de paadje.
Ik vrees van ja.
frederik hendrik.
Wees in 't vervolg voorzichtiger. Het kon u gebeuren, dat u mettertijd een zending werd toevertrouwd, en Wijs: Le premier pas.
Tot wien hy spreekt moet steeds een Staatsman weten:
Hy faalt gewis, als hem die kunst ontbreekt.
Moog hy geleerd, vernuftig, schrander heeten,
't Baat alles niet, zoo lang hy blijft vergeten,
Tot wien hy spreekt.
Nu, stel u gerust: het kwaad is zoo groot niet, en, | |
[pagina 215]
| |
wat my betreft, mag men gerust over de daken schreeuwen, dat de Ridder hier is.
de paadje.
Waarlijk? - Nu? ik mag lijden, dat hy weêr onverrichter zake vertrekt.
frederik hendrik.
Ei zoo? De Jonker schijnt niet naar vrede te verlangen?
de paadje.
Neen voorwaar niet. Die zoû my slecht te pas komen op een tijdstip, dat ik mijn sporen nog moet winnen: en daarenboven, ik ben nog niet bekwaam genoeg in de krijgskunst: - die hoop ik eerst nog een jaar of wat by Uwe Hoogheid te leeren.
frederik hendrik.
In de daad? Dus moeten de Zeven Gewesten zoo lang wachten, met vrede te sluiten, tot dat de Jonker volleerd is in de krijgskunst? - Doch, uw eigen belang eens daargelaten, waartoe zouden wy langer oorlogen? Het doel van den krijg is bereikt. Wijs: Uit de Eerste Liefde.
Geheel zijn Neêrlands vrije Staten
Verlost van 's vyands dwanggeweld.
De Spanjaart heeft deez' grond verlaten,
En ruimt alom voor ons het veld.
God schonk ons zegen en viktorie,
Wat wenschen kan ik verder voên?
de paadje.
Gy deedt genoeg voor uwe glorie,
Laat ons ook iets voor de onze doen.
frederik hendrik.
Stil! Bedenk, dat wy in Amsterdam zijn, waar men naar vrede verlangt, en wenschen als de uwe kwalijk zouden kunnen worden opgenomen. - Maar hiervan genoeg; onderzoek eens, of gy u niet bedrogen hebt, en, zoo hy, dien gy vermoedt, de Ridder is, gelei hem dan hier. (De Paadje hegeeft zich in de kamer van Rubbens.) Vrede! Ja - maar eerst dan, wanneer Spanje geheel vernederd is.
| |
[pagina 216]
| |
aant.Dertiende tooneel.
frederik hendrik, rubbens, de paadje.
de paadje,
aanmeldende.
De Ridder Rubbens! (Hy begeeft zich op den achtergrond).
rubbens.
(Hy is geheel in 't zwart, met een gouden keten en juweelen hoedband).
Doorluchtigste! het is de Aartshertogin, mijn verheven Meesteresse, die my tot Uwe Hoogheid zendt: en deze lastbrief moge daarvan tot bewijs verstrekken.
frederik hendrik.
Mevrouw de Aartshertogin, kon niemand tot my zenden, die my meer welgevallig ware, en ik mag een gelegenheid zegenen, die my in kennis brengt met den bekwamen onderhandelaar, wiens roem als Staatsman alleen verduisterd wordt door den roem, dien hy zich heeft verworven als de eerste Schilder van zijn eeuw.
rubbens.
Uwe Hoogheid is wel goed. - 't Is zoo: ik heb wellicht eenigen naam gemaakt in de kunstwaereld; doch zoeter is my de eer, die my onlangs te beurt viel, toen het my gelukken mocht, den vrede te bewerken tusschen twee machtige Mogendheden, als Engeland en Spanje: - en gewis, ik zoû mijn geluk niet naar waarde kunnen schatten, indien het my thands te beurt mocht vallen, een einde te helpen maken aan den noodlottigen krijg, die sedert drie vierde eener eeuw tusschen Spanje en de Staten gewoed heeft.
frederik hendrik.
Heer Ridder! het is u niet onbewust, hoe ik slechts de dienaar der Heeren Staten ben, en de uitvoerder hunner bevelen, en hoe gy u dus tot hen moet wenden om ons doel te bereiken.
rubbens.
Ik weet dit, Uwe Hoogheid! doch ik weet tevens, hoe alvermogend uw invloed is by het lichaam | |
[pagina 217]
| |
der Staten: en hoe, zoo lang Frederik Hendrik ongenegen is, het zwaard in de schede te steken, er geen vrede te verwachten is.
frederik hendrik.
Gy zoudt u kunnen vergissen, indien gy het verlengen der onderhandelingen alleen aan my toeschreeft; daar gy het veeleer aan uw eigen landgenooten zult te wijten hebben.
rubbens.
Aan mijn eigen landgenooten? Ik versta Uwe Hoogheid niet.
frederik hendrik.
Ik zal het u duidelijk maken. Gy hebt u tot de Staten gewend, om brieven van vrijgeleide te erlangen, ten einde u naar 's Gravenhage te kunnen begeven en met hen over den vrede te handelen - die brieven zijn u verstrekt geworden.
rubbens.
Zoo is het, Uwe Hoogheid.
frederik hendrik.
Gy hebt my daarvan kennis gegeven en gehoor by my verzocht. Ik heb hierin bewilligd, onder voorwaarde, dat ons onderhoud zoude plaats hebben te dezer stede en gy hier onbekend zoudt verschijnen. Welnu! de reden, die my genoopt heeft, deze voorwaarde te eischen, is hierin gelegen, dat ik u in vertrouwen zeggen wilde, dat uw zending zonder gevolg zal zijn.
rubbens.
Hoe!
frederik hendrik.
De Staten zullen u in den Haag toelaten als Rubbens, maar niet als onderhandelaar. De Hertog van Aerschot, de Aarts-Bisschop van Mechelen, en de andere Afgevaardigden, die zich te Maastricht by my vervoegd hebben, willen de eer van den vrede te sluiten voor zich behouden, en hebben er op aangedrongen, dat men u niet toe zoû laten.
rubbens.
In de daad? Ik had dit moeten gissen.
frederik hendrik.
Doch gy zult van hen gewroken | |
[pagina 218]
| |
worden, Heer Ridder! want de eer, die zy u misgunnen, is ook voor hen niet weggelegd. Zy zullen in hun pogingen schipbreuk lijden. De Republiek behoeft andere waarborgen, dan die belangzuchtige Edelen, door Spanje zelf mistrouwd, haar kunnen aanbieden.
rubbens.
Moet ik dan ongetroost tot de Aartshertogin terugkeeren? - moet ik haar zeggen, dat de kans tot vrede weder verschoven is? Indien ik haar ten minste de verzekering kon brengen, dat Uwe Hoogheid zelve niet ongenegen is dien te bevorderen.
frederik hendrik.
Heer Ridder, of ik voor vrede of oorlog stemme, zal afhangen van de aanbiedingen, die ons gedaan zullen worden. Wat u betreft, vertoef hier of begeef u naar den Haag; doch neem wat ik u gezegd heb, ter harte: het zal mij steeds een genoegen blijven, den grooten schilder Rubbens ten mijnent te zien.
rubbens.
Ik dank Uwe Hoogheid voor de mededeeling en zal er my naar regelen.
de paadje,
naar voren komende.
De Burgemeesters van Amsterdam en de Oversten der Schuttery verzoeken hun opwachting by Uwe Hoogheid te mogen maken.
frederik hendrik.
De Burgemeesters! - dat zijn groote Heeren en die men niet moet laten wachten. Ik groet u, Heer Ridder! wy zien elkander nog wel terug.
(Hy vertrekt met den Paadje.)
| |
Veertiende tooneel.
rubbens alleen, naderhand rembrandt.
rubbens.
Ik versta hem: - hy begeert den vrede niet; en hoe kan hy ook? - dit land is door den oorlog groot en machtig geworden: - en, geniet het | |
[pagina 219]
| |
eenmaal een langdurige rust, de vrede zal het doen verliezen wat de krijg het heeft doen winnen.
rembrandt,
haastig opkomende.
Ha! eindelijk...! ja, ik twijfel er niet aan: die statige kleeding... die keten om zijn hals.
(tot Rubbens tredende.)
Zijt gy waarlijk Rubbens!
rubbens.
Ha! mijn jonge vriend van heden morgen.
rembrandt.
Waarlijk! had ik kunnen vermoeden, in wiens tegenwoordigheid ik my straks vermat over de kunst te spreken, ik had de rassche tong wel ingetoomd en my zoo stout niet uitgelaten.
rubbens.
En had ik toen reeds gezien, wat ik sedert gezien heb, ik had ook gewis anders tot u gesproken.
rembrandt.
Hoe! gy hebt u verwaardigd, een oog te slaan op de geringe proeven...
rubbens.
Ik heb meer gedaan: ik heb die bewonderd. Jonkman! gy bezit een gaaf, die Rubbens u benijdt.
rembrandt.
Pas op: gy zult my verwaand maken.
rubbens.
Ik wilde u een voorslag doen. Verlaat deze stad, waar men uw talent niet naar behooren waardeeren zal, en ga met my naar Antwerpen. Daar zal ik u leeren, wat u thans nog ontbreekt, en een ruimer veld voor uw werkzaamheid openen.
rembrandt,
peinzende.
Naar Antwerpen?
rubbens.
Welke gelegenheid biedt hier de kunst haren volgers aan, zich naar eisch te ontwikkelen? Uwe kerken verlangen geen schilderstukken, geen beelden meer: uw gedunde, verarmde adel bezit geen paleizen, geen trotsche sloten, om door de hand des kunstenaars gestoffeerd te worden: uw deftige magistraten en kooplieden zien in de kunst slechts een voorwerp van weelde, stellen haar beöefenaar omtrent op dezelfde lijn met den handwerker, en betalen een schildery gelijk | |
[pagina 220]
| |
zy een vergulden armstoel, een porceleinen vaas, een kostbare pronkkas betalen - als een meubelstuk, dat hun kamers verciert. Onderwerpen, het vernuft des meesters waardig, doen zich hier niet voor: de schilder moet zich bepalen tot het afbeelden van binnenhuisjens, bloemen, voorwerpen en toestanden uit het dagelijksch leven, onbeduidende en onedele zaken: gelukkig nog, zoo hy zich verheffen mag tot het vervaardigen van portretten, van optochten of maaltijden van hoplieden, wier namen en wezenstrekken den nakomeling even onverschillig zijn. - Hoe geheel anders daar-en-tegen in de Spaansche Nederlanden: daar is het ware vaderland der kunst, daar bemint men haar om haar zelve: daar leeft by alle standen het gevoel voor hetgeen schoon en bevallig en zielsverheffend is. En hoe ruim is niet de gelegenheid, den kunstenaar aangeboden om zijn gaven ten toon te spreiden. Overal, dagelijks, vorderen kerk en klooster en abdy de schatting van zijn penceel, en treffend, bezielend zijn de onderwerpen, waarin zijn vernuft zich vermeien mag. Kom dan met my, Rembrandt! en geloof my, ik durf u, voor uw leven eer en voordeel, voor de toekomst onsterfelijken roem, verzekeren.
rembrandt.
Ik ben erkentelijk voor uw goedheid, Heer Ridder! uw voorslag is aanlokkelijk: - en toch - ik mag hem niet aannemen. Zie - ik heb Holland lief en wensch er mijn dagen te slijten: en dan - het zal u een grootspraak toeschijnen - maar ik gevoel in mijn binnenste iets, 't geen my zegt, dat ik slechts hier worden kan wat ik worden moet. Gij hebt gelijk, de Godsdienst van den Staat belet hier den kunstenaar zich aan onderwerpen te wijden, die in uw Vaderland hem zoo overvloedig worden geschonken; maar juist daarom heeft Holland er behoefte aan, dat de kunstenaar, die | |
[pagina 221]
| |
zich dezen weg gesloten ziet, er zich een anderen opene. Is het hem ontzegd, groote tafereelen te malen, waarin hy door stoutheid van vinding en rijkdom van ordonnantie kan schitteren, des te meer kan hy zich toeleggen op netheid van teekening, schoonheid van vormen, juiste nabootsing der natuur: moet hy zijn verbeelding aan banden leggen, geen engelen, geen heiligen, geen idealen schilderen, hy schildere voortaan den mensch, gelijk deze waarlijk is. - Men vinde geen stof, hem wegends zijn fantazie te roemen: men prijze hem dan, omdat hy waarheid levert. - Zie, dien weg moet het hier op, en, zeg my, maak ik mij aan verwaandheid schuldig, wanneer ik beken, dat het mijn streven is, op dien weg mijn landgenooten voor te gaan? Licht en vorm, ziedaar de woorden, die de schilder hier voortaan op zijn banier moet stellen: en voldoet hy aan die leus, dan rijst eenmaal, naast de Italiaansche, naast de Vlaamsche, een Hollandsche school op, waarvan...
rubbens.
Waarvan Rembrandt de Stichter wezen zal? - Welaan! het zij zoo. Gy hebt vertrouwen in u zelven en in de toekomst, en het zal niet beschaamd gemaakt worden. | |
Vijftiende tooneel.
De Vorigen, saskia.
saskia.
Mijn Heer! Oom vraagt, of gy de tafel eens wilt komen zien, die voor den Prins is aangericht? Er is juist gelegenheid toe: Zijn Hoogheid is met den Heer Voorzittend Burgemeester en Heeren Bewindhebberen, naar Sint Pieter, hier naast, om de schatten van de Zilveren Vloot te zien, die daar nog bewaard worden.
rubbens.
Met genoegen. Ik zic gaarne wat fraai is. | |
[pagina 222]
| |
saskia.
O! het zal u wel bevallen. Wijs: Ich bin lustig.
Ja ik durf er vrij op roemen,
't Zal u wel behagen:
Suikertempels, frissche bloemen,
Als in zomerdagen.
Palmen en laurieren,
Die den disch omzwieren.
Voor den Prins is niets gespaard:
Maar hy is het waard.
Kom je ook meê kijken, Rembrandt?
rembrandt.
Ik volg u zoo dadelijk.
(Rubbens vertrekt met Saskia).
Ik wilde toch wel eens weten, of al het mijne behoorlijk geborgen is. - Zoo ik even in die kamer liep. (Hy doet de deur der kamer van Rubbens open; doch, gerucht vernemende, begeeft hy zich weder naar den achtergrond en verwydert zich ongemerkt na de komst der personaadjen van 't volgende Tooneel).
| |
Zestiende tooneel.
albertsz. Leden van de Regering van den Krijgsraad en andere aanzienlijke Ingezetenen.
albertsz,
tegen een der aanwezigen.
Ja, EdelAchtbare! 't is als ik 't u zeg: de groote Rubbens logeert hier: ik heb het zelf van den jongen Rembrandt vernomen. Welk een schoone gelegenheid, om hem te vragen, uw portretten te maken; - want, zoo als hy schildert, dat is toch maar de ware kunst. Wijs: Uit de Huwbare Dochter.
Dat's een kunst, die elk moet loven,
Lof verdient slechts die manier.
Wis geen and're gaat er boven:
Enkel vodden maakt men hier.
| |
[pagina 223]
| |
Ja gewis! by Hollands zonen
Was altijd de Muze in gunst:
En wy moeten dit betoonen,
Door den koop van vreemde kunst.
In die kamer heeft hy zijn intrek genomen. Zie, de deur staat juist open. Als we eens eventjens keken; misschien heeft hy wel schilderyen met zich genomen. Ja waarachtig! daar staat er een!... is het mogelijk! het portret van de schoone Saskia. Wel zie me toch zulk een verwonderlijke vlugheid eens aan! Eerst heden is hy hier gekomen, en nu reeds heeft hy haar portret vervaardigd. 't Is wel niet in zijn gewone manier... maar, hoe treffend, hoe levendig, hoe waar! Ja gewis! hy is de Prins van alle kunstenaars. (Teekenen van goedkeuring bij de aanwezigen.)
| |
Zeventiende tooneel.
rubbens, rembrandt, wouter, saskia, de vorigen.
rubbens.
Wat voeren die daar uit?
albertsz,
Rubbens ontwarende.
Hoezee! daar is hy. Ha mijn Heer Rubbens! gy ziet ons in verrukking.
rubbens,
de Overheden enz. groetende.
Mijne Heeren, Ik ben zeer uw dienaar. (tegen Albertsz) Ik begrijp niet...
albertsz.
Verschoon ons, de deur van uw kamer stond open en wij zijn opgetogen over het fraais, dat daar binnen te zien was.
rembrandt,
ter zijde tegen Rubbens.
Mijn werk! Die ezel!...
rubbens,
ter zijde tegen Rembrandt.
Stil! Laat nog niets blijken.
albertsz.
Deze Achtbare Heeren wenschen niets vuriger, dan de toezegging van u te erlangen, dat gy hier | |
[pagina 224]
| |
nog een wijl zult vertoeven, ten einde hen in de gelegenheid te stellen, zich door u te laten uitschilderen.
rubbens.
Gy vindt dus de kunstvoortbrengselen, in gindsche kamer aanwezig, naar uw smaak?
wouter en saskia.
Maar die zijn immers van...
albertsz.
Onnavolgbaar schoon, en deze Heeren...
rubbens.
Het spijt my; want mijn tijd is beperkt en ik moet my spoedig van hier begeven; maar zoo gy u wilt laten afbeelden, mijne Heeren! door iemand, die den naam van een uitnemend kunstenaar in alle opzichten verdient, zoo behoeft gy niet verre te gaan: de man is in uw midden?
albertsz.
In ons midden?
rubbens.
Hier staat hy (op Rembrandt wijzende) , de vervaardiger van al de kunstvoortbrengselen, die zich in gindsche kamer bevinden.
albertsz.
Hy? -
saskia.
Dat was een kleine vergissing, Sinjeur Albertsz!
wouter,
naar binnen ziende.
Wat drommel? het portret van Saskia! - Neen dat is 't ook... ja, dat is het toch wel.
rubbens,
tegen Wouter.
Gy ziet, hy heeft de kopy reeds: gy moest hem nu het origineel ook maar schenken.
wouter.
Maar - is hy dan wezenlijk een goed schilder?
rubbens.
Zoo goed, dat het van hem slechts zal afhangen, hier een goed bestaan te vinden. - En zoo zijn tijdgenooten hem geen recht doen wedervaren, een later eeuw zal hem nog een standbeeld oprichten.
wouter.
Nu, 't zij zoo. (Tegen Rembrandt) Neem haar dan maar, en geluk er meê. (ter zijde) 't Spijt me toch: ik had liever gezien, dat ze een hofmeester genomen had, of een kok, die zijn koetjens op 't droog had.
albertsz,
spijtig, ter zijde.
Hoe heb ik my zoo | |
[pagina 225]
| |
laten beet nemen? (tegen Rubbens) Ja, 'k zeî al tegen de Heeren: 't was niet in uw gewone manier; maar ik dacht toch niet... en meenje waarlijk, dat zy dien jonkman nog eens zoo hoog zullen stellen?
rubbens.
Zoo hoog als hy 't verdienen zal als Stichter en Hoofd der Hollandsche School.
wouter.
Hoezee! mijn nicht trouwt met den Schoolmeester der Hollandsche... neen, dat is 't ook niet. | |
Laatste tooneel.
frederik hendrik, gevolg, de vorigen.
frederik hedrik.
Hoe nu?
rubbens.
Verschoning, Uwe Hoogheid. Alexander had ons verlaten, en wy brachten onze hulde aan Apelles.
frederik hendrik.
Aan Apelles, Heer Ridder! Ik zie er hier geen ander dan u.
rubbens.
De Apelles, dien ik bedoel, is hier, en ik stel hem aan Uwe Hoogheid voor als den eersten schilder van Holland en als den aanstaanden Bruîgom der schoone Saskia
frederik hendrik.
Ik wensch hem geluk met zulk een lieve Bruid, en het Vaderland met een kunstenaar als hem. (tegen Rembrandt) Doch bedenk wel, Jonkman! welke verpligting de lof u oplegt, u door een Rubbens gegeven.
Wijs: Het Hollandsch hart.
Hollands naam galmt door Europaas velden:
Hollands roem weêrkaatst het verste strand:
Alles prijst zijn wakkere oorlogshelden,
En hun kamp voor 't vrijgevochten land.
Gaven steeds, mijn vaderland! uw zonen,
Van hun moed en fiere krijgsdeugd blijk,
| |
[pagina 226]
| |
Dat ook, nu ze in 't kunstperk zich vertonnen,
Dáár hun roem hun krijgsroem zij gelijk.
de paadje.
De eerepalm mag held Oranje cieren:
Tromp gebiedt op Neêrlands oorlogsvloot:
Vondel prijkt met 's dichters eerlaurieren:
Wetenschap stoft luide op Huig de Groot.
Schilderkunst mag thands ook Rembrandt noemen.
Spreek, Euroop! waar durft een Kristenrijk
Op een tal van namen zich beroemen,
Dat van ver die namen slechts gelijk'?
saskia,
tot het publiek.
Weêr by u (waar 't ook met losse trekken)
Van een tijd zoo vol van roem en eer
In deez' schets de erinnering op te wekken,
Was het doel des schrijvers, en niets meer.
Luttel moog' zijn zwak tafreel beteek'nen,
Maar - wie hier een strenger vonnis strijk' -
Hy blijft op toegevendheid nog reek'nen.
Toont ons die, en zegt: ‘hy heeft gelijk.’
|
|