Poëtische werken. Deel 10. Treur- en blijspelen. Deel 3
(1862)–Jacob van Lennep– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
osmijn, slaven, bezig om de zaal in gereedheid te brengen.
osmijn.
Haast u! haast u! wakk're slaven!
Roxelane doet ons draven.
| |
[pagina 85]
| |
Men volbrenge juist en snel
Alles, wat ze ons ook bestell':
't Is des Sultans hoog bevel.
koor.
't Is des Sultans hoog bevel!
een uit het koor.
Wordt Roxelane
Dan Sultane?
osmijn.
Ik weet het niet.
(bis.)
Maar gewis, 't is u om 't even:
'k Heb uw plicht u voorgeschreven.
Ras! volbrengt wat zy gebiedt!
(Eenige flesschen wijn ontdekkende.)
Hoe! wijn?
koor.
Het is op haar bevel!
osmijn.
Hoe! wijn?
Maar zy gelast het: 't moet zoo zijn.
Nog kan ik 't naauw gelooven.
Nog schijnt het my een droombeeld toe.
Zy zou het hart des Sultans rooven!
Hy eischt, dat ik haar wensch voldoe...
Gewis, hy wil zich slechts vermaken.
't Is van zijn kant een lout're gril.
't Voegt my, zijn dienaar, niet, te laken
Wat mijn gebieder wil.
En, echter, al haar plagen
Nog langer te verdragen!...
Genoeg! men aanbidde de rijzende zon,
Wier hette ons verzengen, ons blakeren kon.
Men buige zich neêr voor haar stralen.
Men prijze den glans, dien ze alomme verspreidt,
Tot dat wy haar weder met schrander beleid
Beneden de kimmen doen dalen.
osmijn.
En toch! ik hoop nog! door haar daên
Toont zy slechts weinig oordeel aan.
Op 't feest, door haar den Sultan aangeboden,
Heeft ze en Elmire en Delia doen nooden...
Acht zy zich reeds zoo zeker van zijn hart,
Dat ze op deez' wijs haar mededingsters tart?
Elmire komt: en op haar wezen
Kan elk haar spijt en afgunst lezen.
| |
[pagina 86]
| |
Tweede tooneel.
osmijn, elmire, naderhand roxelane.
elmire.
Ter goeder uur ontmoet ik u, Osmijn!
Wat heb ik toch te hopen of te vreezen?
Wat zal het einde van dit alles zijn? -
Deez' morgen, zoo het scheen, voor my in liefde ontstoken,
Heeft Soliman naauw Delia gezien,
Of 't is aan haar, dat hy zijn gunst wil biên,
En naauw heeft Roxelane een woord tot hem gesproken,
Of deze wint zijn oor.
osmijn.
't Is weinig naar mijn zin,
Dat zy, een kleine, onwaardige slavin,
Den hoogen rang hier zoû bekleeden.
Maar wie staat borg voor grilligheden?
(roxelane komt ongemerkt op en beluistert hem.)
trio.
elmire.
O gy, die alles hier bestiert,
Wanneer de Groote Heer zijn vreugd den teugel viert!
Ik ken het onbepaald vermogen,
Dat u op hem beschoren is.
Hy ziet alleen maar door uw oogen -
Wat gy hem raad, geschiedt gewis.
O wil van my dit snoer ontfangen,
En dien by Soliman trouwhartig mijn belangen.
Ik stierf van spijt, zoo hy mijn rang eene and're gaf.
Osmijn! mijn waarde Osmijn! mij lot hangt van u af.
Verneder ieder uur - 't ontbreekt u aan geen vonden -
Haar, die met my naar 't hart van uwen meester stonden.
Verzuim dit nooit. Prijs my steeds aan!
roxelane,
overluid lachende.
Dat 's braaf! dat 's fraai!
osmijn.
O wee! het is met my gedaan!
(Stil tegen Roxelane.)
Scheld my toch niet voor verrader,
Roxelane! 'k Spreek u nader.
'k Ben met onderdanigheid
Immer tot uw dienst bereid.
| |
[pagina 87]
| |
roxelane.
O gy, die alles hier bestiert,
Wanneer de Groote Heer zijn vreugd den teugel viert!
Ik ken het onbepaald vermogen,
Dat u op hem beschoren is.
Hy ziet alleen maar door uw oogen -
Wat gy hem raadt, gebeurt gewis.
O wil van my deez' ring ontfangen,
En dien by Soliman trouwhartig mijn belangen.
Ik stierf van spijt, zoo hy my mededingsters gaf.
Osmijn! mijn waarde Osmijn! mijn lot hangt van u af.
Verhef toch ieder uur - 't ontbreekt u aan geen vonden -
Haar die met my naar 't hart van uwen meester stonden.
En spaar my nooit.... klaag my vrij aan.
elmire.
Eens komt die scherts u duur te staan.
roxelane.
Gy kunt, gy kunt uw gang vrij gaan.
osmijn,
beurtelings tegen beiden.
Scheld my toch niet voor verrader......
Neen Elmire } 'k Spreek u nader!
Roxelane } 'k Spreek u nader!
'k Ben met onderdanigheid
Tot uw dienst altoos bereid.
elmire.
'k Zal den zege u fier betwisten:
'k Vrees niet dat gy door uw listen
Ooit mijn Soliman verblindt;
Daar zijn hart Elmire mint.
roxelane.
'k Wil den zege u niet betwisten:
Spaar dus alle onnutte listen.
Soliman is niet verblind;
'k Acht dus, dat hy u bemint.
osmijn,
op de geschenken ziende.
Braaf zoo! braaf! als vrouwen twisten,
Gaat het my steeds voor den wind.
(Hy vertrekt.)
| |
Derde tooneel.
elmire, roxelane.
roxelane.
Elmire, zonder veinzery.
Beken eens! hoe beschouwt ge my?
elmire.
Ronduit gezegd, ge zijt afschuwlijk in mijne oogen.
roxel.
Gy wordt door achterdocht geslingerd en bedrogen;
Maar wees gerust! behoud uw dierb'ren Soliman.
Gy denkt, dat ik hem meê wil slepen.
| |
[pagina 88]
| |
O neen, vriendin! verkeerd begrepen!
Geen meester, die my ooit als minnaar streelen kan.
'k Wil mijn gelijke slechts beminnen:
Bezit gy minder keurigheid,
Welaan! doe vrij uw best om Soliman te winnen.
'k Sta u mijn rechten af:... o Ja! ik ben bereid...
elmire.
'k Wil door mijn liefde alleen zijn hart gevoelig maken.
roxelane.
En door juweelen! - doch, laat ons die rede staken.
Om u te toonen, dat gy nutloos voor my vreest,
Zoo weet, dat ik u zelf hier noodigde op dit feest.
elmire.
Ik zal, is uwe taal oprecht, my dankbaar toonen.
roxelane.
Stil! daar komt Delia, om 't mede by te wonen.
| |
Vierde tooneel.
roxelane, elmire, delia.
roxelane,
tegen Delia.
O Schoone flonkerster! Cirkassiesch hemellicht!
Verkwik de kim van 't hof! Streel Solimans gezicht:
Die Aziaansche zon verleent u schooner stralen.
U voegt het, nevens hem te pralen.
Elmire! kom! verenig u met my.
Zet aan ons feest verheuging by.
Weg, Spaansche deftigheid! Zij hier op aller wezen
Slechts dart'le vrolijkheid te lezen!
| |
Vijfde tooneel.
de vorigen, soliman, osmijn, gevolg.
soliman,
ter zijde.
Elmire! Delia!
(Tegen Roxelane.)
Ik dacht u hier alleen
Te vinden....
roxelane.
Dus, wy samen? - Neen!
| |
[pagina 89]
| |
'k Hoû van geen opspraak; 'k vroeg dus twee van uw vriendinnen,
Die beide waardig zijn, dat haar een Vorst zoû minnen...
Kom! nu de dames eens gegroet!
Nog lager! - Zoo! nu is het goed
(Tegen Elmire en Delia.)
Ik stel een gast u voor, nog jong en onbedreven...
Maar hy heeft aanleg: in geval
Gy hem uw onderricht wilt geven,
Vertrouw ik wel, dat hy zich vormen zal.
elmire.
Die stoute taal...
soliman.
Ik moet die wel verschonen:
Wie my vermaakt kan my niet honen.
roxelane.
Kom! zet u in deez' leunstoel neêr
En neem deez' dames aan uw zijde,
Wier onderhoud gewis u zal verblijden.
Ik plaats my hier.
soliman,
den disch beschouwende.
'k Zag nooit iets vreemders, op mijn eer.
roxelane.
't Is op zijn Fransch. Kan 't u genoegen geven?
Elmire, kom! bedien den Vorst!
En thands... er zij gezorgd voor 't lesschen onzer dorst.
(Tegen Delia.)
't Voegt u, den Sultan in te schenken.
(Tegen Osmijn.)
Waar is de wijn?
osmijn.
De wijn!
roxelane.
Hoe! durft ge u nog bedenken?
Daar staan de flesschen. - 't Is de wijn, die 't hart verheugt:
Hy is de kweeker van de vreugd. -
(Osmijn vat de flesch met zijn kleed aan, knijpt met de andere hand zijn neus dicht, en geeft zoo de flesch aan Roxelane.)
roxelane.
Gy moet dien afkeer overwinnen:
'k Wil, zwarte slaaf! met u beginnen.
| |
[pagina 90]
| |
(Zy schenkt in en reikt hem een glas toe.)
Drink! -
osmijn.
Ik Mevrouw!
roxelane.
Hoe! gy verzet
U tegen mijnen wil?
osmijn.
Mijn Vorst! bedenk de wet
Des Muzulmans... mijn plicht... 't moet alles my verbieden.
soliman.
Wat zy beveelt moet straks geschieden.
osmijn.
Sluit dan uw oogen, Mahomet!
(Hy drinkt.)
't Is toch niet kwaad....
(Tegen Roxelane.)
Ik mag niet langer u weêrstreven.
roxel.
Thands, Delia! zult gy den Vorst een roemer geven.
soliman.
Hoe nu! Verschoon my...
roxelane.
Ja! ik zie het... deze stoet...
(Tegen het gevolg.)
Verwijdert u! -
(Het gevolg vertrekt.)
'k Weet dat men de opspraak mijden moet.
Dan, schoon men de achtbaarheid betamelijk moog' hecten,
Nu we onder ons zijn neêrgezeten,
Dient zy ter zij gesteld. Hier heersch' de vrolijkheid.
De boog bederft, die altijd blijft gespannen...
Men gunn' 't vermaak aan groote mannen:
't Wordt aan de kleinen niet ontzeid.
'k Beklaag hem uit mijn hart, die nimmer in zijn leven
't Genoegen smaakte, dat gelijkheid ons kan geven,
En 't heil, nog zoeter, dat soms de onderwerping biedt.
Wil, wil niet langer u bedenken...
Zie Delia gereed u in te schenken.
Intusschen zinge Elmire een teeder lied.
ARIA.
elmire.
Waar wordt op aard een heil gevonden,
Dat by den zegen haalt,
Die op gelieven daalt,
Door wederzijdsche min verbonden?
Wat heerschappy, wat schat op aard
Was ooit een hart vol liefde waard?
| |
[pagina 91]
| |
roxelane.
't Is niet onaardig; maar, uit ik mijn meening vrij,
Wat treurig: kom! nu is de beurt aan my!
Ik weet, de Sultan kan het hoogst behagen scheppen
In uw gezelschap. Blijf dus zitten aan zijn zij:
Terwijl zal Delia de vlugge voeten reppen.
(Op het bevel van Roxelane heeft Osmijn eenige muziekanten en danseressen doen binnenkomen.)
roxelane
zingt, terwijl delia danst.
Ja, by goeden spijs en wijn
Voegt een vrolijk lied;
Hy moet wel een kuiezer zijn,
Die de vreugd verbiedt.
't Menschlijk leven is zoo kort,
't Heil zoo onbestendig:
Wie dus eeuwig klaagt en kuort,
Maakt zich zelf ellendig; -
Want by vriendschap, liefde en wijn
Had hy zalig kunnen zijn.
koor.
Ja, by vriendschap, liefde en wijn
Kan de sterv'ling zalig zijn.
osmijn,
in stilte wijn drinkende.
Ja, ik proef het, goede wijnDoet den sterv'ling zalig zijn.
roxelane.
Wie op macht en heerschappy
Immer bogen dorst,
Hy, die vrolijk is en blij,
Hy is waarlijk vorst.
Wisselend is 's waerelds goed
Als de wufte vloeden;
Maar een opgeruimd gemoed
Vreest geen tegenspoeden.
Leer' dan elk by vreugd en wijn
Vrolijk en tevreden zijn.
koor.
Leer' dan elk enz.
osmijn.
Ja! ik proef het enz.
soliman,
die Elmire verlaten heeft, tegen Roxelane.
Gy treft my meer en meer! Ik sta als opgetogen!
roxelane.
Gy luisterdet? Gebruik veeleer uw oogen,
| |
[pagina 92]
| |
En wend die op den dans van schoone Delia,
Of sla uw hartvriendin, de teed're Elmire, gaê.
soliman.
Wat toch beweegt haar, dat ze aldus met yv'rig pogen
Haar mededingsters schitt'ren doet?
elmire,
oprijzende en des Sultans aandacht willende trekken.
't Is de liefde, die alleen
't Waereldrond gebiedt:
Op deze aarde leeft er geen,
Die haar macht ontvliedt.
roxelane,
tegen Soliman.
Wilt gy echter u nog lang
Haar gezach onttrekken,
'k Zal dan tegen liefdes dwang
't Voorschrift u ontdekken:
Vrolijkheid en goede wijn
koor.
Leer' dan elk enz.
osmijn.
Ja ik proef enz.
Moeten uw beschermers zijn.
soliman.
'k Weersta haar langer niet. - Ja! zy verdient mijn min.
(Hy rukt met levendigheid een doek uit zijn gordel en schenkt dien Roxelane.)
Aanvaard...
roxelane.
Hoe fraai!
(Tegen Delia.)
Kom hier, vriendin!
De Sultan wil uw kunst bedenken,
En laat u deez' vereering schenken.
elmire,
op een sofa vallende.
Ik sterf!
(Delia buigt zich vol verrukking voor Soliman. Deze rukt haar, na een poos zwijgens, den doek uit de handen en geeft die aan Elmire.)
soliman.
Neen! mijn Elmire! u komt mijn liefde toe.
elmire.
'k Herleef!
soliman,
tegen Roxelane.
Ik ben uw tergen eind'lijk moê.
Baldadig dorst ge my verstoren. -
| |
[pagina 93]
| |
De laagste slaverny zij haar voortaan beschoren.
(Vier zwarte slaven brengen Roxelane weg. In het heengaan beschouwt zy den Sultan met een edele vrijmoedigheid. Delia vertrekt uistroostig.)
| |
Zesde tooneel.
elmire, soliman, osmijn.
elmire.
Vorst!
soliman.
Ach! Osmijn!
elmire,
ter zijde.
Helaas! 'k zie dat zijn hart nog blaakt
Voor Roxelane, en dat hy slechts door spijt gedreven
My tot Sultane heeft gemaakt.
Genoeg, ik zegepraal, of wel, ik derf het leven.
Mijn boezem wordt door wraak en eerzucht saêm bestierd.
soliman,
tegen Elmire.
Elmire! wees gerust! Elmire zegeviert.
(Tegen Osmijn, ter zijde.)
Zaagt gy de stoutheid niet, die zy ons nog deed blijken?
Zaagt gy, hoe fier haar trotschheid ons braveert,
Nadat mijn taal haar had verneêrd!
(Tegen Elmire.)
Ik doem een drift waardoor ge u zaagt verongelijken.
Elmire! ban een yd'len schrik -
De dwaling van een oogenblik
Moet gy mijn kwijnend hart vergeven:
De trotsche, die my dorst weêrstreven,
Is naar verdienste thands gestraft.
Gy ziet uzelve wraak verschaft,
Gy zijt niet dan te streng gewroken.
elmire.
Neen, zoo voor my geen liefde uw boezem heeft ontstoken,
Baat my geen yd'le wraak. Neen, zoo ik niet verdien...
soliman.
Ach! gy verdient mijn hart: ik zal het u doen zien...
't Blijve eeuwig 't uwe: ja, 't zal onverbidd'lijk wezen
| |
[pagina 94]
| |
Voor die ondankb're.
elmire.
Hoe!
soliman.
Zy heeft mijn toorn te vreezen.
Ik stel, haar overmoed tot straf,
Haar in uw macht van heden af.
Zy blijv' slavin, en de uwe heel haar leven.
elmire.
Gy staat haar aan my af?
soliman.
Ja! 'k heb mijn woord gegeven,
En wil, dat hieraan zy voldaan.
elmire.
Het is genoeg: 'k heb u verstaan;
Maar 'k wil haar lijden niet vergrooten
Door d' aanblik van ons heil. Ik heb besloten...
soliman.
Wat toch?...
elmire.
Haar uit dit hof te stooten.
(Tegen Osmijn.)
Zy worde straks van hier gevoerd.
soliman,
tegen Osmijn.
Neen! blijf!
(Tegen Elmire.)
Die straf is veel te licht voor zulk een wanbedrijf...
'k Wil zelf...
(Tegen Osmijn.)
Men doe haar herwaarts komen.
(Osmijn vertrekt.)
elmire.
Mijn Vorst! wat hebt gy voorgenomen?
soliman.
'k Wil 't ongelijk door my, om haar, u aangedaan.
Vergoeden, daar zy by zal staan.
'k Wil haar met eigen mond doen hooren,
Dat ik in hare plaats Elmire heb verkoren, -
Dat wy op 't teêrst vereenigd zijn:
Ik wil, dat zy gevoel', welk goed zy heeft verloren
Door 't missen van een hart als 't mijn'.
Dat hart, dat haar een wijl beminde,
Thands 't uwe... dat zy ondervinde,
Dat ik nu hoogst gelukkig ben!
Dat ze eind'lijk eens met smart haar wanbedrijf erkenn'!
Laat zy uw hoogen staat aanschouwen
| |
[pagina 95]
| |
En 't leed, dat zy zich heeft gebrouwen. -
Verdubb'len wy, voor 't oog van ieder, onzen gloed:
Verdriet, verwekt door ongelukken,
Zal doorgaands 't hart vrij minder drukken,
Dan 't zelfverwijt, nadat het heerlijkst goed
Werd roekloos van de hand gewezen.
elmire,
ter zijde.
Helaas! 'k heb niets zoo zeer dan hare komst te vreezen.
| |
Zevende tooneel.
soliman, elmire, osmijn, roxelane, in gemeen slavinnen-gewaad, langzaam voorttredende, met een doek voor de oogen.
soliman,
tegen Elmire.
Daar is de ondankb're zelve. Aanschouw
Hoe zy 't gelaat bedekt, van droefheid overtogen.
(Ter zijde.) Men smoor' een ydel mededogen.(Tegen Roxelane.) Zie uw gebiedster hier, in deez' doorluchte vrouw.(Tegen Elmire.) Ik stel haar in uw macht.
elmire.
Ik zie haar naberouw...
Zy is genoeg gestraft: zy heeft uw gunst verloren.
soliman.
Ge ontsteekt mijn teederheid veel meer dan ooit te voren.
Ik weet niet, door wat kunst zy me eenmaal kon bekooren.
Schenk my uw hart! Vergeef, dat ik, een wijl verblind...
elmire.
Een minnend harte was tot straffen nooit gezind.
Ik scheld u alles kwijt
(ter zijde) maar ben in 't hart verlegen.
soliman,
Elmires hand kussende en Roxelane zijdelings aanziende.
Voor eeuwig hebt ge op my den zegen weêrgekregen.
Heersch in mijn hart voortaan met onbepaalde macht.
(Op Roxelane ziende.) Hoe groot is haar berouw!...(Roxelane licht haar hand een weinig op om den Sultan aan te zien: hun blikken ontmoeten elkander: en zy berst in een schaterend gelach uit.)
| |
[pagina 96]
| |
O hemel! hoe! zy lacht!...
roxelane.
Ha! ha! mijn vorst... al moest het u op nieuw verstoren
Ondanks mijn eerbied... och!... ik zal in 't lachen smooren.
soliman.
Wat nieuwe hoon!
roxelane.
Och! och!
elmire.
Wat smaad!
roxelane.
Ik bid, dat gy my lachen laat:
Of hoort ook 't lachen by de Turken tot de zonden?
soliman.
'k Wil weten, wat gy zoo belachlijk hebt gevonden.
roxelane,
op Elmire wijzende.
't Kan wezen, dat haar hart u toegenegen zij....
Maar gy bemint haar niet.
soliman.
Wie dan beminde ik?
roxelane.
My!
soliman.
U! die niet schroomt op nieuw mijn wraak te ontsteken?
roxelane.
Och! Vorst! wy minnen nog, zoodra we ons willen wreken.
Waarom toch roept ge my hier weêr?
'k Was wel te vreên: 'k dacht aan mijn lot niet meer.
Wat kunt gy toch van mijn terugkomst wachten?
Een beter lot voor u?
elmire.
Vermetele slavin!
Verwijder u.
roxelane.
Zeer wel! nu spreekt gy als vriendin!
Ik zal nadezen yv'rig trachten
Uw oog te mijden, van mijn byzijn u te ontslaan...
soliman.
Blijf!
(Tegen Elmire). Wil een oogenblik met hem ter zijde gaan:Ik moet mijn gramschap in uw byzijn overheeren.
Ga! 'k wil op 't schriklijkst haar verneêren.
elmire.
Gy wilt het zoo! Welaan! maar denk (gy zijt een held),
Dat liefde schand'lijk is, als de eer haar niet verzelt.
| |
[pagina 97]
| |
(Ter zijde.) Zoo deze onwaardige den zege moet behalen!..Dan kent mijn woede perk noch palen.
| |
Achtste tooneel.
soliman, roxelane.
soliman,
na een wijl zwijgens.
Zoo ik mijn gramschap hoorde, en gy uw loon genoot,
Uw straf waar' harder dan de dood.
Maar 'k wil uw doling u vergeven.
Veracht mijn weldaên, de eer, en al mijn teederheid:
Uw losheid maakt u blind voor zulk een onbescheid...
Voor dat uw hart, door naberouw gedreven...
(Roxelane glimlacht).
Gy tart uw ongeluk - gy leeft wanneer gy spot!
Uw hart is laag: en gy verdient uw lot.
roxelane,
met fierheid.
Neen Sultan! 't hart is laag, dat bukt voor 's noodlots slagen:
De groote ziel, die een gelijk gemoed
In voorspoed heeft bewaard, zal ook den tegenspoed
Met onverschrokkenheid verdragen.
soliman.
Een groote ziel is fier, maar zonder yd'len waan.
Zy volgt den weg, door 't lot haar aangewezen. -
Wie dwaas dat lot wil tegengaan,
Wordt afgekeurd, geenszins geprezen.
roxelane.
Ik ga niets tegen: neen, dat ben ik niet gewoon.
Maar, als slavin of op den throon,
Zal ik altijd dezelfde blijven.
Geen aardsche ramp zal mijn blijgeestigheid verdrijven -
O neen! 'k ben vrolijk! 'k lach altijd,
Wat ik ook om my zie gebeuren:
Als mijn gemoed my niets verwijt,
Zeg my, waarom ik dan zoû treuren?
| |
[pagina 98]
| |
'k Zal, tot ik naar mijn graf moet gaan,
Der menschen dwaasheên gadeslaan.
Uw grootheên, wat ontwerp uw gloriezucht moog' streelen,
Zijn louter klatergoud en yd'le kinderspelen.
Is hier de rol ten eind en valt het aardsch gordijn,
Gy, Keizer, ik, slavin... wy zullen 't zelfde zijn...
Dat is... een handvol stof.
soliman.
Vaar voort, met my te honen.
Vaar voort, uws meesters gunst met scherpe taal te loonen.
roxelane.
Gy zijt mijn meester, dat is waar...
Hoe wierdt gy 't? door uw geld en door niets anders; maar,
Schoon gy het recht kocht op mijn leven,
Kon mijn verkooper op mijn hart u rechten geven?
Heb ik vrijwillig my in uw bezit gesteld?
Kom Sultan! neem op my eens proef van uw geweld.
Dat al uw Turken u met kracht hun bystand schenken...
Wy vrouwen zijn geenszins zoo zwak als velen denken -
En 't hart dat nimmer vreest, leeft nooit in slaverny.
soliman.
Ach Roxelane! ach! hoe beschouwt ge my?
Hebt gy my ooit ontmenscht zien wezen?
Spreek, was ik immer een tiran?
Ach! ken toch beter Soliman,
Geen misbruik mijner macht heeft iemand ooit te vreezen
Tot overwinning van een hart,
Gevoelloos voor de liefdesmart.
Ga! mijn versmade gloed zal nimmer u doen beven:
Het lust me, u aan uzelf volkomen af te staan.
roxelane.
't Is lief gezegd... 'k Ben waarlijk aangedaan!
Nu!... kom dan hier!... nu kom! 'k Wil alles u vergeven.
'k Ben, indedaad, 'k ben al te goed.
soliman,
verwonderd.
Wat hoopt ge toch?...
roxelane.
'k Hoop uw gemoed,
Zoo 't zijn kan, weêr tot rust te brengen,
| |
[pagina 99]
| |
'k Hoop verder, zoo gy 't wilt gehengen.
Uw hart te ontheffen van de smarten die het lijdt:
Uw gramschap sproot alleen uit fel verkropten spijt.
Nog heerscht de liefde op u met onbepaald vermogen. -
Uw hart is goed: - en 'k ben met u bewogen.
soliman,
ter zijde.
'k Wil haar verstomd doen staan: en zy maakt my bedeesd.
Zy streelt, zy overheert mijn geest!
(Luid.) 't Is waar, 'k heb u bemind; maar een bedrijf, zoo gruwlijkMaakte in mijn oog u...
roxelane.
Recht afschuwlijk,
Niet waar?
soliman.
'k Bemin u, wreede! en nog geef ik u blijk...
Ja, ik bemin u nog en haat u te gelijk.
Die tegenstrijdigheên, die zich in my vereenen...
Zy schijnt bewogen.
roxelane.
'k Zoû schier weenen
Van medelijden: ja! uw zelfstrijd treft my 't hart.
Ik zie met innerlijke smart
Zoo groot een Opperheer zich zelf zoo laag verneêren,
Dat hy door een slavin zich gandsch laat overheeren,
En zonder dat zy ooit hem daarvoor loonen kan.
Zijt gy die groote Soliman,
Die Afrika, Europe en Aziën doet beven? -
Der Ottomannen opperheer
Bezit zijn eigen hart niet meer;
Een kleinen gril kan hy niet wederstreven.
En waarmede is die vorst, zoo wijd vermaard, zoo fier,
Toch bezig?... Sultan, bloos! de muitende Arabier
Zal haast uw krijgsmacht werk verschaffen;
Vlieg om dat roofgespuis te straffen!
Gun aan de liefde rust: als 't oproer is gestild,
Volg dan haar roepstem, zoo gy wilt.
De liefde is een vermaak: de plicht moet sterker spreken.
| |
[pagina 100]
| |
soliman,
ter zijde.
Hoe voel ik door die taal mijn hart in moed ontsteken!
Hoe meer ik hare reên en wond'ren aart beschouw...
Is 't door een godheid of een vrouw
Dat ik mijn plichten my hoor lezen?
(Luid.) Wat wezen zijt ge toch? wat onbegrijp'lijk wezen,Dat, tevens los en fier van zin,...
roxelane.
Ik ben niet meer dan uw vriendin.
soliman.
Ach! blijf dit! 'k Zag tot nog van vleiers my omringen:
Laat uwe stem, zoo onbeschroomd en vrij,
De waarheid voor mijn throon doen dringen;
Maar ach! dat ik meteen volmaakt gelukkig zij: -
Uw hart...
roxelane.
Welnu! mijn hart...
soliman.
Zoude ik het kunnen winnen?...
De haat, waarmeê ge my beloont...
roxelane.
U heb ik nimmer haat betoond.
Ik haat alleen het misbruik van vermogen,
Dat onder 't juk ons houdt gebogen, -
Ik haat uw grendels en uw wacht.
Vergeet in 't stuk der liefde uw macht:
Poog vrije harten te overwinnen:
Dan kunt gy zeker zijn, dat ze u oprecht beminnen.
Zoo gy mijn fierheid te onderbracht
Als Vorst, en ik besloot den Vorst mijn hand te schenken,
Zoudt gy mijn min van gloriezucht
Of van schroomvalligheid verdenken,
't Is die verdenking, die ik ducht.
Geen liefde die oprecht mag heeten,
Dan als ze in volle vrijheid leeft.
solim.
Welaan! 't Is Soliman, die u de vrijheid geeft...
Ik wacht thands de uitspraak af: doe my mijn noodlot weten.
| |
[pagina 101]
| |
roxelane,
met aandoening.
Doorluchte Sultan!... 'k zal uw grootheid nooit vergeten...
Maar 'k moet die eer ontvliên...
soliman.
Hoe! wordt mijn liefde en macht
Door Roxelane zoo veracht? -
roxelane.
Neen! maar ik bid u... laat my vluchten...
't Kan wezen, dat de afwezendheid
Ons... verre van elkaêr... een beter lot bereidt.
'k Heb u... ik heb my zelf te duchten.
soliman.
'k Versta u niet.
roxelane,
ter zijde.
Mijn hart moet zuchten!
soliman.
Verklaar my toch!
roxelane.
Gy dringt... zoo krachtig aan...
Welnu!... al deed ik u verstaan,
Dat gy bemind werdt, wat zoû 't baten?
soliman.
Gy mint my?...
roxelane.
'k Moet, vergun het, u verlaten.
soliman.
Gy mint my!... ach! ik zie het einde mijns verdriets.
roxelane.
'k Beken 't... en echter... hoop toch niets;
Mijn fierheid doemt een drift, die 'k nog kan overheeren,
'k Zal tegen my myzelf verweeren.
soliman.
Wat tegenstrijdigheid! gy mint my, en verlaat...
roxel.
De liefde eischt vrijheid, Vorst! en een gelijken staat.
Door u deez' dag ten hoogsten rang verheven,
Zag ik dien morgen licht aan anderen gegeven. -
Wie ooit mijn hand begeer', hy worde mijn gemaal!
soliman.
Wat zegt gy? Hoe! bedenk... die taal...
roxelane.
Waan niet, dat hoogheid my kan streelen,
Maar 'k stel mijn eer op prijs. Indien ik als slavin
Den grooten Soliman bemin,
Ben ik onteerd. Acht gy me onwaard uw throon te deelen,
Te heerschen over 't volk waarvan gy Vader zijt,
Het baart my niet den minsten spijt:
| |
[pagina 102]
| |
Ik kan dien hoogen rang ontbeeren.
Laat my slechts weêr naar Frankrijk keeren:
Dáár toch, 't zij men 't gedooge of niet,
Voert elke schoone vrouw een onbetwist gebied.
Ei! laat my naar mijn land vertrekken...
Het scheiden kost my veel, ik durf 't u vrij ontdekken;
Doch 't moet geschiên... Vaarwel!...
soliman.
Zoo ik 't al toe kon staan,
Het hangt niet van my af...
roxelane.
Ziedaar een zwakke reden.
soliman.
Misschien, dat, door den tijd...
roxelane.
'k Ben daarmeê niet te vreden.
Mijn lot moet zeker zijn. Welaan!
Word mijn gemaal, of acht my als verloren!
Verkies! Wat lot is my beschoren?
soliman.
Een vorst...
roxelane.
Kan alles doen, wat de eer hem niet verbiedt.
soliman.
De wet des rijks...
roxelane.
Die raakt my niet.
soliman.
De Mufti, de Agaas, mijn Vizier...
roxelane
Zijn af te zetten.
soliman.
Mijn volk...
roxelane.
Voor wiens geluk de zorg uw hart vervult,
Zoû eischen, dat gy niet gelukkig wezen zult!
Zoû u 't vervullen van een hartewensch beletten!
Eens Sultans gemalin, die naast de majesteit
Menschlievendheid een plaats bereidt,
Aan de Armoê bystand leent, met liefderijk ontfermen
De strenge wet verzacht, en de onschuld durft beschermen, -
Kan 't moog'lijk zijn, dat zulk een vrouw
Haar gade in 't oog des volks tot oneer strekken zoû?
Zy blijft met zorg voor uw belangen waken,
U wat uw rang onteert of eer doet, kenbaar maken.
| |
[pagina 103]
| |
De waarheid, 't allerhoogste goed
Voor ieder die regeeren moet,
Houdt zy bestendig u voor oogen,
Maar, met een waas van liefde en teederheid omtogen,
Die u haar stem beminnen doet...
Wie, buiten haar, bezat den moed, -
Wie zoû een Sultan van zijn dwalingen genezen?
Een laffe vleier? die zijn eigen nut bejaagt,
Die kunstig u bedriegt en zegt wat u behaagt?
Een brave gezellin, die uwer waard wil wezen,
Moet zorgen, dat gy grootsch uzelven kennen leert:
De vrouw wordt om haar echtgenoot vereerd.
Zoo wordt zijn deugd haar schat: zijn glorie wordt de hare.
soliman, na een oogenblik peinzens, stampt op den grond. Een slaaf verschijnt.
solim.
Dat zich in 't naast vertrek mijn hofstoet saam vergaêre!
(Hy vertrekt.)
roxelane.
Wat is zijn wil! wat heeft hy my bereid?
Hy gaat en laat me een prooi aan bange onzekerheid.
| |
Negende tooneel.
roxelane, elmire, osmijn, vier zwarte Slaven.
roxelane.
'k Zie Elmire! felle tooren
Vonkelt op haar fier gelaat.
Zal ik van haar lippen hooren
Wat my thands te wachten staat?
elmire.
Zy bleef dan hier, zy, 't voorwerp van mijn haat!
osmijn,
tegen Roxelane.
Waar toog de Sultan heen? - gy moet ons dit verklaren.
roxelane.
Hy trok van hier, en 't schijnt wat grof,
Hy ging zelfs zonder mijn verlof.
| |
[pagina 104]
| |
Tegen Elmire.
Gy hadt my niet gezegd dat ik hem moest bewaren.
elmire en osmijn.
Matig vrij dien trotschen toon:
Soliman, door spijt gedreven,
Heeft u in { mijn } macht gegeven..
Heeft u in { haar } macht gegeven..
Vrucht'loos zondt gy { my } weêrstreven; -
Vrucht'loos zondt gy { haar } weêrstreven; -
'k Wreek in 't eind mijn bitt'ren hoon.
roxelane.
'k Zal uw wil geenszins weêrstreven....
'k Volg deemoedig uw geboôn.
elmire,
tegen de slaven.
Voert, langs de u bekende gangen,
Haar dit hof uit! naar de kust,
Waar een boot ligt, uitgerust,
En gereed om haar te ontfangen.
osmijn,
tegen de slaven, op Elmire wijzende.
Volgt eerbiedig haar bevel!
roxelane,
met aandoening.
Soliman vaar eeuwig wel!
| |
Tiende tooneel.
soliman, zijn hofstoet, roxelane, elmire, osmijn.
Op het oogenblik, dat de slaven Roxelane willen aangrijpen om haar weg te voeren, opent zich het verschiet en ziet men Soliman op zijn zetel, omringd van zijn Rijksgrooten en een talrijk gevolg. De slaven treden eerbiedig terug.
FINALE.
een defterdar.
Elk zwijge en leene aandachtige ooren,
Nu ik des Sultans wil doe hooren.
allen.
Elk zwijge en leene aandachtige ooren:
Men zal den wil des Sultans hooren.
elmire en roxelane, ter zijde.
Ik beef! Wat lot is ons beschoren?
de defterdar.
Gy Mufti! Groot Vizier! bedienaars onzer wet!
Effendis! Agaas! leent uwe ooren!
Zij door elk uwer op uws meesters wil gelet!
De Sultan heeft een egaê zich verkoren, -
| |
[pagina 105]
| |
Hy schenkt haar hart en hand en throon en huwlijksbed.
De naam der machtige Sultane.
Is....
elmire.
Wee! ik sidder!....
de defterdar.
Roxelane! -
elmire,
bezwijkende.
't Is uit!
roxelane.
Neen Sultan! neen! - dit 's meer dan ik begeer....
Ik sta mijn recht u af: neem, neem mijn vrijheid weêr!
Zy werpt zich aan de voeten des Sultans, die haar opheft en naast hem plaats doet nemen.
koor.
Waar heldenmoed gepaard met deugd
Ten zetel zijn verheven,
Daar wacht den volk'ren blijde vreugd:
Zingt allen nu, met recht verheugd!
Lang moog' de Sultan leven!
|
|