Poëtische werken. Deel 10. Treur- en blijspelen. Deel 3
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Eerste tooneel.
elmire, roxelane en andere slavinnen zijn op den voorgrond gezeten. delia en de overige slavinnen zijn in en om het bad verspreid.
koor.
't Is wellust, ongelijkbaar zoet,
By warmen zommerzonnegloed
In 't bad de leên te koelen:
In 't geurenaêmend rozennat,
Dat langs de marm'ren trappen spat,
Al dart'lend rond te woelen.
roxelane.
Hoe schoon dit bad, hoe geurig 't zij,
Het streelt mijn zinnen niet:
'k Zocht liever, waar' de keuze aan my,
Ver van dit oord van slaverny
Een onbekenden vliet:
De vogel kiest den regendrop,
Die paerelt aan den bladertop,
Ver boven 't geen in zilv'ren kop
De gouden kooi hem biedt.
elmire,
ter zijde.
Deez' dag beslist mijn lot. Op heden
Ga ik van hier, of zie mijn wensch vervuld!
Hoe blaakt mijn ziel van pijnlijk ongeduld....
'k Word beurtelings van hoop en vrees bestreden.
| |
[pagina 72]
| |
roxelane.
'k Hoor, gy verlaat ons dezen dag....
elmire.
Misschien!
roxelane.
Ach! mocht ik u verzellen!
ter zijde.
'k Geloof dat zy dien tocht wel uit zal stellen,
Zoo zy den Sultan in haar boeien kluist'ren mag.
koor.
Daar komt Osmijn!
Wat zal het zijn?
Dat we ons vereenen
Om 't oor te leenen.
Aan 't geen zijn moud ons melden gaat.
Allen verlaten het bad, en omringen al dansende Osmijn.
| |
Tweede tooneel.
de vorigen, osmijn, slaven.
osmijn.
De groote Soliman wendt naar deez' plaats zijn schreden:
Elk uwer dosch terstond zich uit in pleeggewaad,
Om, zoo hy dit verlangt, voor 's Vorsten oog te treden.
koor.
Elk onzer dosch terstond zich uit in pleeggewaad!
elmire, tegen osmijn.
Is alles vaardig voor mijn afreis?
osmijn.
Wees te vreden!
Alleen wil, eer gy hem verlaat,
De Sultan voor het laatst u spreken.
elmire,
ter zijde.
Wat vreugd! de Sultan wil my spreken!
Ik mag de zoete hoop dan kweeken,
Dat my deez' dag zijn minnegloed
Den hoogsten rang verwerven doet.
osmijn en roxelane,
ter zijde.
De Sultan wil Elmire spreken!
Zy mag de hoop voorzeker kweeken,
Dat haar deez' dag zijn minnegloed
Den hoogsten rang verwerven doet.
koor.
Komt! dat we in keurgewaad ons steken!
De Sultan komt! Maakt allen spoed!
osmijn.
De Sultan komt! - Maakt allen spoed!
(Hy wil Roxelane doen vertrekken.)
roxelane.
Wilt gy van mijn plaats my drijven,
Gy, die hier den meester speelt?
't Heeft my lang genoeg verveeld.
Ik verkies nog wat te blijven.
| |
[pagina 73]
| |
osmijn.
Welk een stoutheid! 't Is aan my,
U de wet hier voor te schrijven.
roxelane.
'k Wil die booze tiranny,
Die, sints dagen, My bleef plagen,
Langer niet van u verdragen:
Aan den Sultan wil ik my
Heden over u beklagen.
osmijn.
Welk een stoutheid! durft gy 't wagen!
U beklagen
Over my!
elmire.
Ja! 'k zal in mijn wenschen slagen:
Heden wordt de liefde my
Van den Sultan opgedragen....
roxelane.
'k Zal my over u beklagen:
'k Lach wat met u dwing'landy.
'k Wil uw booze tiranny enz.
(Osmijn laat Roxelane, die niet aflaat hem te tergen en te bespotten, door eenige slaven uitdrijven. Intusschen zijn de overige vrouwen vertrokken. De achtergrond wordt met gordijnen gesloten, en Osmijn blijft alleen den Sultan verbeiden.)
| |
Derde tooneel.
soliman, peinzend opkomende. osmijn.
soliman.
Helaas! Osmijn! wat lot is my beschoren!
Elmire is dan voortaan voor my verloren!
Het noodlot eischt, dat zy dit hof verlaat.
Elmire! Ik gaf mijn woord! - Gy gaat!
Nog is my 't denkbeeld niet ontweken,
Toen ik voor 't eerst haar zag, in uwen arm bezweken,
't Gelaat ontsteld van doodschen schrik...
Wat was zy schoon, dat oogenblik!
En toen mijn teed're zorg den dood haar had onttogen,
Hoe lieflijk waren toen haar groote en kwijnende oogen!
Het roosjen op haar kaak, met tranendauw besproeid,
Haar droef gelaat, in schaamte ontgloeid,
| |
[pagina 74]
| |
't Had al uws meesters hart geboeid!
Betooverende hoop, dat ik door teeder minnen
Haar maagd'lijk hart voor my zoû winnen,
Hoe hebt ge my misleid! Ik, 's waerelds opperheer,
Vergat mijn heerschappy, boog voor haar wetten neêr...
Ja, 'k werd haar slaaf. ‘Laat af van klagen,
(Zoo sprak ik) weet, dat Soliman
Geen onderwerping eischt, maar wedermin durft vragen:
Hy is geen woestaart, geen tiran.
Blijf hier een maand. Vergeet uw droeve ellenden.
'k Zal na dien tijd u tot uwe oud'ren zenden,
Indien mijn liefde u niet bekoort.’ -
't Was uit: ik gaf mijn vorstlijk woord.
De tijd is om: zy tracht my aan te drijven,
Dat ik...
osmijn.
Zy zal wel langer blijven...
Of ik misken het vrouw'lijk hart.
Ik denk dat de afreis haar oneindig dieper smart
Dan u. -
soliman.
En waarom?
osmijn.
Kan uw Hoogheid dit nog vragen? -
Omdat ze een vrouw is, en omdat men alle dagen
Geen machtig Heer als Soliman
Tot minnaar zich verwerven kan.
Zy haakt, wat zy ook veinz', zich u geheel te schenken,
Maar tracht nog...
soliman.
Zwijg, Osmijn! laat af haar eer te krenken!
Ze ontfangt my altijd even koel.
osmijn.
Dat is uit list. 'k Doorgrond te wel haar heimlijk doel, -
En, zoo mijn vorst zich al in slaap laat wiegen,
Osmijn is oud; men zal zoo ras hem niet bedriegen.
Elmire weet: gy mint geen vrouw, die al te licht
Voor d' eersten drang en aanval zwicht,
| |
[pagina 75]
| |
En stelt geen zege op prijs, gewonnen zonder strijden.
Gy zoudt, zoo zy zich overgaf,
Te spoedig aan haar macht ontglijden.
De blinddoek viel uwe oogen af,
Ziedaar hetgeen zy moet vermijden.
soliman.
Gy lastert haar, die my bekoort!
osmijn.
Wel hecht dan minder aan uw woord,
En hoô die schoone hier. Bemint gy haar zoo teeder,
Zend dan veeleer aan de ouders weder
Dat heir van vrouwen, dat gewis,
Als gy er ééne slechts bemint, u nutloos is.
soliman.
Zoo raaktet gy, Osmijn, van uwen post ontheven...
osmijn.
De duivel mag met al die vrouwen leven...
Daar is er onder and'ren een,
Die nog niet lang hier eerst verscheen,
Een jonge Fransche meid, die 't schrikk'lijk weet te roeren.
Ze is los en wild, steeds klaar om 't hoogste woord te voeren;
Zy houdt elk voor den gek, en leeft
Zoo als de hemel 't haar in hart en hersens geeft:
Ik mag 't u langer niet verzaken:
Zy ware in staat my dol te maken.
soliman.
't Is Roxelane, die gy af beeldt.
osmijn.
Ja! zy is 't;
Uw Hoogheid heeft zich niet vergist.
soliman.
Ik vestte soms op haar mijn oogen.
'k Geloof niet, dat er iemand leeft,
Die zulk een koddig uitzicht heeft.
osmijn.
Haar gansch gelaat, naar 't schijnt, braveert het alvermogen
Der liefde... En, zoo haar spotterny
Slechts my dorst tergen, - maar uw Hoogheid blijft niet vrij.
Zy leeft alleen om ons te plagen,
En lacht wat om uw gunst, die anderen bejagen.
soliman.
Gy zoudt weldra haar zien verand'ren, zoo ik haar
| |
[pagina 76]
| |
Vereerde met een lonk. - Maar laten wy dit daar!
Zijn mijn geschenken voor Elmire reeds vervaardigd?
osmijn.
't Is al gereed, waarmede uw Hoogheid haar verwaardigt...
Begeert uw Hoogheid, dat ze alhier verschijn?
soliman.
o Ja!
| |
Vierde tooneel.
soliman,
alleen.
Wat oogenblik! wat wreede reis... te spaê,
Helaas! is mijn getreur. Ik moet verkiezen...
'k Gevoelde nooit de pijn van 't hart, dat liefde voedt
En scheidt van 't geen 't bemint. Ben ik 't die zuchten moet
Om eenig voorwerp, dat ik eeuwig moet verliezen? -
Zij komt!
| |
Vijfde tooneel.
soliman, elmire, osmijn, eenige Slaven met geschenken.
soliman.
'k Versta uw wensch. Ik ken dien tot mijn smart.
Doch ga, en neem met u mijn al te teeder hart.
Deez' dag rukt ons van een: ik durf niet langer hopen.
elmire.
Hoe! is de maand dan reeds ten eind geloopen?
osmijn,
stil tegen Soliman.
Wat zeide ik u? Had mijn vermoeden schijn?
soliman.
Elmire! ach! zoû het moog'lijk zijn?
elmire.
Indien mijn afreis u zoo doodelijk moest kwellen,
Is mijn vertrek licht uit te stellen:
Ik ben u veel verplicht.
soliman.
Zoo 't slechts verpligting is,
Zoo ga! Ik eisch iets meer dan koude erkentenis.
'k Zal my van mijn geluk versteken
Om 't uwe; ik wil alleen het uwe hooren spreken.
| |
[pagina 77]
| |
Vertrek! en melde uw mond aan bloedverwant en vrind,
Hoe Stambouls heerscher u grootmoedig heeft bemind.
Dat deez' geschenken, waar we uw deugden meê beloonen,
Hun mijn genegen hart voor mijn Elmire toonen.
elmire.
't Is billijk, dat ik u deez' rijke gaven laat.
soliman.
Veracht ge my zooveel, dat gy mijn gift versmaadt?
elmire.
Ik neem uw beelt'nis meê: die kan me alleen behagen.
Vaar, Sultan! eeuwig wel!
soliman.
O doodelijke plagen!
Elmire! gy vertrekt! gy hoort mijn klachten niet!
elmire,
ter zijde.
Hy zucht! hy is in mijn vermogen!
soliman.
Ik hoop vergeefs. Uw hart blijft onbewogen:
't Voelt niets van al wat ik gevoel.
Gy gaat... en laat mijn hart ten doel
Aan smarten, die mijn rust voor eeuwig zullen krenken.
elmire.
Vorst!... ik aanvaard dan uw geschenken.
soliman.
Hoe! mijn geluk...
elmire.
o Ja! 'k deed my te lang geweld.
Onnutte veinzery zij eind'lijk perk gesteld.
De liefde had voor u mijn boezem ingenomen,
Sints ik in Stambouls muur voor 't eerst ben aangekomen.
En, heb ik ooit uw hart bedroefd door mijn geween,
Mijn Vorst! Elmire schreide alleen
Uit vreez' dat zy u min dan and'ren zoû bekoren.
soliman,
verwonderd.
Nooit dacht ik mijn geluk zoo ras te zien geboren...
Ter zijde.
Zy had Osmijn geenszins verblind.
elmire.
Gy mint my, en gy wordt bemind...
En wie verdiende ooit meer de oprechtste minbetooning?
soliman.
Wie had het ooit geloofd!... ik bid u om verschoning
Elmire! is 't geen gevlei, dat gy my liefde draagt?
elmire.
Ik weet dat vleiery uw edel hart mishaagt:
Hy, die den lof ontvliedt, is des te meer lofwaardig.
soliman.
Altijd dezelfde toon! altijd met éénen geest!
| |
[pagina 78]
| |
osmijn,
ter zijde.
By Mahomet! 't Is niet onaardig!
'k Zie, zy verveelt hem al!
(Luid.)
Vorst! moet niet met een feest
Het gandsch Serail zoo blijde een omkeer kroonen?
soliman.
Gewis! gy moet u vaardig toonen.
Dat straks het gandsche hofgezin
Zich hier vereen', ter eer van 't voorwerp mijner min.
(Osmijn vertrekt.)
elmire.
Ach! waarom thands een feest te geven?
Is liefde niet zich zelf genoeg?
Omvat zy niet de vreugd van 't leven?
Wat hart beminde recht, dat naar vermaken joeg?
soliman.
't Vermaak werkt op 't gemoed eens minnaars, die volkomen
Met zijn geluk is ingenomen...
En 'k weet, ook gy mint zang en danskunst...
elmire,
ter zijde.
Inderdaad!
Licht, dat ik door mijn zang hem sterker aan my binde.
(Luid.)
Ach! pleeg toch met mijn smaak geen raad!
Gy weet, dat ik alleen genoegen vinde
In 't geen mijn Soliman behaagt.
soliman,
verdrietig, ter zijde.
Gewis! Osmijn had recht: ik ben te ras geslaagd!
osmijn,
terugkeerende.
Mijn Vorst! gedwee aan uw bevelen,
Heb ik wat oog en oor kan streelen,
Of schitt'ren kan door pracht en praal,
Vereenigd in de naaste zaal.
soliman.
Welaan! men zie, wat ge uit kost denken
Om ons een nieuw vermaak te schenken.
soliman plaatst zich op een prachtige sofa, en elmire
op een lager zetel aan zijn voeten. De achtergrond opent zich op een teeken van osmijn, en men ziet delia met een aantal slavinnen en muziekanten op een bevallige wijze gegroepeerd.
| |
[pagina 79]
| |
DANS.
osmijn,
tegen Soliman.
Ik hoop, dat u de dans behaagt.
soliman.
Osmijn! wie is die jonge maagd,
Die over 't marmer schijnt te zweven
Als waar' zy door den aêm des Zefyrs voortgedreven?...
Zy is bekoorlijk, op mijn woord!
osmijn.
't Is Delia; zy kwam van Kobans oeverboord.
soliman.
Zy nader' my.
elmire,
ter zijde.
Wat spijt! het is hem al vergeten,
Dat ik naast hem ben neêrgezeten.
soliman,
tegen Delia, die hem door Osmijn wordt voorgesteld, en voor hem knielt.
Wees onbezorgd! Ik schep behagen in uw kunst,
En, mild gelijk de zonnestralen,
Zal Solimans verheven gunst
Op u nog heden nederdalen.
Tegen Elmire.
Ik wil haar daag'lijks by u zien!
elmire,
ter zijde.
O spijt!
(luid.) Mijn Sultan kan gebiên!...Maar zoû het ook uw Hoogheid kunnen
Behagen, 't voorrecht ons te gunnen,
Dat onze zang en harpakkoord
Een korte wijl werd aangehoord?
soliman
geeft een teeken van toestemming.
elmire.
ARIA MET KOOR.
maestoso.
(Recitatief.)
Wanneer de zon in held're majesteit
Haar stralengloed van 's hemels transen spreidt,
Wie zoude alsdan van 't starrenheir gewagen?
amoroso.
(Aria.)
Zoo ook, wanneer des Sultans aangezicht
Genadiglijk dit hof verlicht,
Zoû dan ons hart naar and're zangstof vragen?
Neen! hem alleen zij 't loflied opgedragen!
| |
[pagina 80]
| |
allegro.
elmire.
Eert dan d' ongelijkb'ren held,
Groot op 't bloedig oorlogsveld,
Groot in vredestijden!
't Zij hy kampe in 't blinkend staal,
't Zij in zoete minnetaal,
Altijd zal de zegepraal
Soliman verblijden.
Heil Soliman! Heil Soliman!
Als oorlogsheld of minnaar,
Is hy 't, die 't al gebieden kan,
Is hy altijd verwinnaar.
soliman,
die intusschen Delia niet uit het oog verloren heeft.
My walgt die laffe vleiery.
elmire,
Delia aanziende.
Hoe! zoû zy 't van Elmire winnen?
| |
Zesde tooneel.
de vorigen, roxelane, aan wie door Osmijn de ingang betwist wordt.
osmijn.
Ik zweer u, neen! Gy komt niet binnen!
roxelane.
Weg! weg! vergeefs weêrhoudt gy my!
soliman.
Wie is zy, die, spijt alle wetten,
Hier onbeschaamd den voet durft zetten?
roxelane.
Ha! eindelijk, ter goeder uur,
Zie ik een menschelijk figuur.
(Naderende, tegen Soliman.)
Gy zijt die Grootvorst dan, voor wien het al moet zwichten,
En wiens slavin ik ben? Gy zult my zeer verplichten,
Mijn waarde Heer! zoo gy dien zwarten baviaan,
Die my beleedigt, straks wilt van zijn post ontslaan.
(Algemeene verbazing.)
soliman.
Hoe! durft gy voor mijn oog een trouwen dienaar honen?
elmire.
Gewis! Zoo stout een daad liet nimmer zich verschonen!
roxelane.
Zoo! zoo!
soliman.
Ik ben 't, die hier gebiedt.
| |
[pagina 81]
| |
roxelane.
Ei! ei!
soliman.
Wy zijn in Frankrijk niet.
roxelane.
't Is waar! Ik was het schier vergeten!
soliman.
Gy durft u wat te veel vermeten.
Wees meer gedwee, bescheiden, stil:
't Serail gedoogt geen dwazen gril.
Men straft gestreng wie hier 't ontzach verbreken.
roxelane.
Men kan omtrent een vrouw niet vriendelijker spreken...
Wat is de Groote Heer beleefd!
'k Bid, dat gy my te kennen geeft,
Of al de minnaars hier, om 't vrouwenhart te winnen,
Op de eigen wijs als gy hun vrijery beginnen?
Ik moet bekennen, 't klinkt wat vreemd...
En 't is deez' dienaar, dien gy u tot gunst'ling neemt?
osmijn.
Nu kan uw Hoogheid zelf haar in borst klaar ontdekken.
soliman,
ter zijde.
't Is vreemd! maar ik geloof, dat zy
Door deze nieuwe kunst'nary
Nieuwsgierigheid by my zoekt op te wekken.
Ik wil eens zien, of zy 't zal onderstaan,
Op deze wijze voort te gaan.
(Tegen Osmijn.)
Laat voor een wijl den stoet teruggetrekken.
Allen verwijderen zich behalve Elmire.
elmire.
Vorst!
soliman,
met goedheid.
Slechts een oogenblik!
elmire,
ter zijde, terwijl zy teruggaat.
Zoû 't moog'lijk kunnen zijn
Dat deze... Ik berst van spijt!... Maar neen! het heeft geen schijn!
soliman,
tegen Roxelane.
Ontdek my thands, wat u zoo stout kan maken.
roxelane.
Het lust me, als een vriendin, voor uw gedrag te waken.
soliman.
Voor mijn gedrag?
roxelane.
O ja. en, zoo 't u niet verveelt,
Wordt u terstond mijn les en voorschrift meêgedeeld.
| |
[pagina 82]
| |
ARIA.
Gy moet geen schoonen langer dwingen:
Geen kerker die in 't minnen baat.
Hy, die in 't vrouwenhart wil dringen,
Pleeg' enkel met de liefde raad.
Denkt gy, dat we ooit u zullen minnen,
Zoolang gy, tegen alle recht,
Ons blijft behand'len als slavinnen
En 't schuldeloost vermaak ontzegt?
Wat kunt gy van den bystand hopen,
Dien traliewerk of grendel biedt?
Sluit liever alle poorten open,
En eindig daarmeê ons verdriet!
Zorg, dat vermaak en tijdverdrijven
Zich hier verwiss'len elken dag:
Dan zal hier ieder gaarne blijven
En loven dankbaar uw gezach.
Wil steeds als juffers ons beschouwen:
Gedraag u hupsch, beleefd van zeên,
Dienstvaardig jegends alle vrouwen,
Maar teeder jegends ééne alleen.
soliman.
Wat zonderlinge taal!
roxelane.
Kwetst u mijn vrije toon?
Ik weet, daaraan is 't oor der grooten niet gewoon.
soliman.
Hoe! is u, wie ik ben, en wie gy zijt, vergeten?
roxelane.
Wie gij zijt? Wie ik ben? - Hoe zoû ik dat niet weten!
Gy zijt een Sultan: ik een meisjen, jong en schoon...
Dat staat omtrent gelijk.
soliman.
Althands, naar mijn vertrouwen,
In uw geboorteland...
roxelane.
Ach! mocht ik 't weêr aanschouwen!
By ons leeft ieder vrank en vrolijk naar zijn smaak:
Daar kent men vrijheid en vermaak.
soliman.
Gy zoudt dus gaarne wederkeeren?
roxelane.
Voorzeker! 't waar' mijn hoogst begeeren.
soliman.
Maar, zoo men door oplettendheên,
Door feestvermaken u woû binden,
| |
[pagina 83]
| |
Dan zoudt ge ook hier genoegen vinden
En jagen naar mijn gunst?
roxelane.
O neen!
soliman.
Gy zegt dit op een toon...
roxelane.
Ik zeg dit als ik 't meen.
soliman.
Gy wilt mijn leed dan niet verzachten,
En nooit, tot mind'ring mijns verdriets?...
roxelane.
Nooit! nooit! 'k Verzeg mijn leven niets:
Een gril doet ons somtijds verand'ren van gedachten.
soliman.
Wel, 't lust my dan, dien gril eens af te wachten:
Ik noodig u by my ten avonddisch.
roxelane.
En ik... ik sla uw aanzoek af!
soliman.
Gewis,
Gy moest een gunst als deze erkennen!
roxelane.
En gy moest u dat woord van gunst ontwennen.
Het voegt geen minnaar, maar alleen een dwingeland.
soliman.
Wel! ik verban dat woord!
roxelane.
Nu spreekt gy met verstand...
Gy laat u leiden: 'k moet u prijzen
En wil u gaarne in alles onderwijzen.
't Voegt niet, dat ik my toone aan d' avonddisch
By iemand, die nog jong en tevens Sultan is:
Dat zoû de waereld kunnen laken.
Nochthands! wy moeten kennis maken, -
En 'k noodig u by my ten eten.
soliman.
'k Neem het aan.
Vaarwel! - Osmijn, hoor toe! -
(Hy fluistert hem iets in 't oor.)
Gy hebt mijn wil verstaan?
Hy vertrekt langzaam en peinzend, terwijl allen zich voor hem nederbuigen, behalve Roxelane, die alleen op den voorgrond hem blijft naoogen. In 't heengaan slaat hy een blik op Elmire, nadert haar, reikt haar deelnemend de hand toe, die zy kust, en verwijdert zich.
| |
[pagina 84]
| |
FINALE.
roxelane.
Ja! ik wil dien Sultan leeren,
Hoe hy 't schoon geslacht vereeren,
En zijn trotschheid af moet zweeren:
Zulk een zege past aan my.
Soliman is edelaardig:
Is hy in 't bevatten vaardig,
Dan wordt hy misschien eens waardig,
Dat hy my tot minnaar zij.
elmire.
'k Voel door spijt my overheeren.
Zoû die trotsche ons hier verneêren,
Zy held Soliman regeeren?
Eindigt hier mijn heerschappy?
Ze is niet leelijk, niet onaardig,
En in 't spreken vlug en vaardig;
Maar geen rang als deze waardig....
Neen, die voegt alleen aan my!
osmijn.
'k Sta versteld, dat wil ik zweeren!
Hoe! des Sultans hoog begeeren
Is, dat ik den wil zal eeren
Van een plaaggeest zoo als zy!
Zy, zoo lastig en boosaardig,
Is zy wel die eere waardig? -
Dan hoe 't zij, men toon zich vaardig:
Tegenspraak past niet aan my.
koor.
Wie zal hier den Vorst regeeren?
Wier gezach zal Stamboul eeren? -
Slechts de toekomst zal ons leeren,
Wie deze eer beschoren zij.
Roxelane is niet onaardig:
Delia is vlug en vaardig:
En Elmire minnenswaardig, -
Wie betaamt de heerschappy?
roxelane,
tegen Osmijn.
Volg my, volg my, zonder dralen!
Ik behoef uw dienst, Osmijn!
Om den Sultan wel te onthalen.
osmijn.
'k Zal uw wil gehoorzaam zijn.
elmire.
Hoe! zy durft reeds haar bevelen
Als meest'res hier uit te deelen!
Onverdraag'lijk is mijn pijn!
koor.
Wat toch, wat zal 't einde zijn?
|
|