vervulden. Eindelijk, de man, aan wien zulk een groot deel toekwam van den goeden uitslag mijner vroegere gelegenheidsstukken, de begaafde Pfeiffer, was overleden.
Ik had, 't is waar, al deze motieven tot mislukking, of althands de meeste daarvan, kunnen en moeten voorzien en liever de my gedane uitnoodiging moeten van de hand wijzen; - maar de zucht, eensdeels om aan Kommissarissen een bewijs van erkentelijkheid te geven voor de welwillendheid, my zoo vaak door hen betoond, anderdeels om mijn krachten te beproeven aan het helpen vereeuwigen van een feit, waarin ik voor my zelven belang stelde, deden my de onvoorzichtigheid begaan van toe te geven.
Wat nu het stuk zelf betreft, in allen gevalle geloof ik dat het zoo goed is als de allegorie van de Marre, welke honderd jaar vroeger by gelijke gelegenheid werd opgevoerd, en die toch wel voldeed - dank zij de omstandigheid, dat zy voor een uitgelezen gezelschap werd opgevoerd, 't welk op ververschingen onthaald werd. Ik geloof daarby, dat mijn hoofddenkbeeld niet ongelukkig gekozen was: de invoering van Starter - daargelaten dat ik een Fries van hem maakte, waaraan echter niemand zich stoorde - en de geheele rol van Geesjen, zijn, dunkt my, niet te misprijzen, en de dialoog is levendig en natuurlijk tot aan den droom toe. - Maar zoodra deze begint, houdt eigentlijk alle aktie op, en wordt door deklamatiën en katalogussen vervangen, waarby ieder koud moest worden en het blijven tot aan het slot.
De vrolijkste herinnering, welke my van de geheele zaak overblijft, is die der laatste repetitie, toen het geheele gezelschap van wege Kommissarissen op ketels vol chocolade en manden vol broodtjens onthaald werd, welke smulparty eindigde met een monstergalop, uitgevoerd door