ten ons, by de onbekendheid onzer taal in den vreemde, de scheve oordeelvellingen welke men elders over ons velt, of liever de volkomen onwetendheid van ons bestaan, wel getroosten; maar de toonkunstenaar, de schilder, de beeldhouwer, de graveur, de bouwmeester, spreken een taal, die overal verstaan wordt, en men zoude zeggen, dat het alleen van hen af hing, zich door de geheele waereld bekend te maken. En toch, dit is niet altijd het geval. De meesten onzer kunstenaars, en wel meer byzonder de verdienstelijksten onder hen, missen den trant om ook het buitenland op hun voortbrengselen opmerkzaam te maken. Zy reizen ongaarne op hun beroep: zy hebben den slag niet van zich by vermogende en invloedhebbende Meceenen in te dringen: zy zoeken de gelegenheden niet op, om zich vermaard te maken.
Dit althands was, gelijk met velen, ook het geval met mijn geachten vriend J.B. van Bree. Ofschoon hy niet alleen hier te lande als een onzer voornaamste koryfeën in de muzykale waereld bekend stond, maar ook elke vreemdeling, die 't zelfde vak als hy beöefende en die hem hier leerde kennen, hulde deed aan zijn zeldzame verdiensten, nog was zijn naam niet dan schaars buiten onze grenzen gedrongen. Ik meende, dat dit anders moest, dat dit anders kon zijn. Er was, dacht my, een middel te vinden, waardoor hy zich by de geheele muzykale waereld roem verwerven kon. Vroeger had hier de gelegenheid ontbroken, om een oorspronkelijk zangspel op een nationaal tooneel op te voeren: die gelegenheid bestond nu: vervaardigde van Bree een opera, waartoe ik overtuigd was, dat hy de bekwaamheid bezat, en, verwierf zijn arbeid den lof der kunstkenners, dan zoû de kans bestaan, dat eerlang ook buiten 's Lands zijn muzyk zoû gespeeld en toegejuicht worden. Naauw-