Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Een Amsterdamsche winteravond in 1632.
| |
[pagina 142]
| |
Op gist'ren, en met glans, hier is gevierd geweest?Ga naar voetnoot1
van bentes.
Ja, 'k heb zoo iets gehoord;... maar 't rechte is my vergeten.
suzanna.
De School, met reden de Doorluchtige te heeten,
Is gist'ren in deez' Stad op 't plechtigst ingewijd.
Kan 't zijn, dat gy, mijn Heer! hiervan onkundig zijt?
Beroemde Vossius, nu voor deez' Stad gewonnen,
Heeft in geleerd Latijn de plechtigheid begonnen;
Van Baerle heeft, na dat het luisterrijk akkoord
Van Swelings orgeltoon was in de kerk gehoord,
Op 't hooge spreekgestoelt' zijn ambtgenoot vervangen,
En ieders ziel gestreeld door echt Latijnsche zangen;
Terwijl mijn vader met een dichtstuk 't feest besloot,
De Stad vermanend, dat zy d' eed'len Huig de Groot,
Wien 't vaderland (och arm!) te lang reeds moest verliezen,
By deez' gelegenheid zoû tot Professor kiezen.
van bentes.
Nog meer Professors! hm! dit is een fraai begin!...
Van deez' Doorluchte School zie ik het nut niet in.
| |
Tweede tooneel.
joost van den vondel, de vorigen.
vondel,
die deze laatste woorden gehoord heeft, ter zijde.
Wat taal komt hier, aan 't huis van Hooft, mijn ooren treffen?Ga naar voetnoot2
Des Athenaeums nut zoû iemand niet beseffen! -
suzanna,
naar hem toegaande.
Verlangt mijn Heer den Drost te spreken?
vondel.
Ja mijn kind!
Doch 'k zal wel wachten, tot hy zelf zich hier bevindt.
| |
[pagina 143]
| |
van bentes,
zacht tegen Suzanna.
Wie is die zwartrok daar?
suzanna,
ter zijde.
Wat zijn er rare snaken!
Hy kent zelfs Vondel niet!... Wacht! 'k zal my eens vermaken!
(Zacht tegen van Bentes.) Mijn Heer! die zelfde man, dien gy daar voor u ziet,Voert, hoe eenvoudig ook, een uitgestrekt gebied:
Een gandsche schaar is hem als Leenheer dienst verschuldigd:
Hy wordt meer dan een Vorst door sommigen gehuldigd:
Hy is veel meer geducht dan eenige aardsche macht:
Hy schenkt de onsterflijkheid aan wien hy mint of acht;
Maar wie hem hind'ren durft moog' voor zijn roede beven:
Hy durft zelfs Koningen geduchte lessen geven.
van bentes.
Zijn naam...
suzanna.
Gy weet genoeg: er is, geloof dit vast,
In 't gandsche land slechts één, op wien dit alles past.
van bentes,
zich diep buigende tegen Vondel.
Mijn Heer! ik ben verheugd, u op deez' plaats te ontmoeten.
vondel.
Mijn Heer! 'k heb de eer, u op het nederigst te groeten!
van bentes.
Mijn Heer kwam zeker hier om 't feest?
vondel.
O ja mijn Heer!
Ik heb het bygewoond; geloof, 't voldeed my zeer.
Doch, heb ik wel gehoord? En vroegt gy niet zoo even,
Wat nut aan onze Stad deez' nieuwe School zoû geven?
van bentes.
O ja! my dunkt, 't is geld, dat roekloos wordt besteed.
vondel.
De Hemel gave, dat men nooit eene uitgaaf deed,
Die minder nut bezat.
van bentes.
Maar 'k bid u, wil my hooren!
Men spreekt van boekery, van nieuwe professoren,
Van praeparaten, van... van ik en weet niet wat.
Waar dient dat alles toe, hier, in een handelstad?
Men kan zich immers, zoo men 't goedvindt, binnen Leyden
| |
[pagina 144]
| |
Voor kansel, ziekezaal of balie voorbereiden.
vondel.
Hoe nu! Gy twijfelt of de School, hier opgericht
Door d' achtb'ren Raad, ooit nut voor Aemstels burg'ren sticht!
Een deel van 't voorrecht, ja, door Leyden thands bezeten,
Verkrijgen wy - en gy zoudt dit niet heuchlijk heeten?
Gy zoudt het laken, dat ook de Amsterdamsche jeugd
Voortaan in 't heilig perk van kunst en ware deugd
Zich oefenen, en hier bestijgen mag de trappen,
Die leiden naar het koor der nutte Wetenschappen,
En onder 't opzicht van haar ouders, dag aan dag,
Tot al wat edel is en goed zich vormen mag?
't Valt niet te loochenen, deez' stad heeft tot op heden
Alleen op d' Oceaan om 't meesterschap gestreden.
De handel, dien zy voert op 't golvend element,
Maakt aan heel 't waereldrond haar hoogen roem bekend.
Neptuin schonk haar 't gebied der verstgelegen stranden,
Hy stelde, strijdens moê, den drietand in haar handen.
Maar mag ze, omdat haar naam als koopstad wordt geroemd,
Ook niet als kweekster van geleerdheid zijn genoemd?
Is niet de wetenschap en de onvervalschte kennis
Een rijkdom, onbevreesd voor plondering of schennis?
Is niet de wijsbegeerte een schat, veel meerder waard
Dan 't fijnste goud, dat ooit Paktool of Ofir baart?
Wat is alle aardsche macht? - Is Sidon niet gevallen,
Zoo rijk door koopmanschap? Zijn niet Karthagoos wallen,
Ondanks haar grooten roem en macht op d' Oceaan,
Door Romes wrok gesloopt, verdelgd, te niet gegaan? -
Maar wijsheids zetel blijft: maar wijsheids wonderwerken
Erkennen tijd noch dood noch vastgestelde perken.
Zy tarten 't eeuwverloop, vereenigd, ingeprent,
Verduizendvoudigd op papier en perkament.
De zoete lettermin kan 't wildst gemoed beschaven,
Lokt schatten uit, tot nog in 's menschen brein begraven,
| |
[pagina 145]
| |
En leert den sterveling in waarheid, niet in schijn,
Door haren invloed, wat het in heeft, mensch te zijn.
Zie dáár het nut, dat ons die School kan doen ontfangen.
Mijn Heer, is dit genoeg, of zoudt gy meer verlangen?
van bentes.
't Valt u niet zwaar, mijn Heer! is 't onderwerp wat schraal,
Het op te cieren met gesmukten woordenpraal.
Uw taal zal niettemin mijnGa naar voetnoot1 stug gemoed niet buigen.
vondel.
Geen Midas laat zich door Apollo overtuigen.
van bentes.
Ei zeg, mijn waarde Heer! wie mag die Midas zijn?
vondel.
De Stamheer van uw huis, mijn Heer, naar allen schijn!
van bentes.
Voorwaar! de naam diens mans trof nooit voorheen mijn ooren.
vondel.
Er zijn meer kind'ren, die huns vaders naam nooit hooren.
| |
Derde tooneel.
hooft, de vorigen.
hooft.
Mijn Heer van Bentes! 'k ben verheugd u hier te zien.
van bentes.
Neef Hooft! vergun my, u oprecht mijn groet te biên.
hooft.
Hoe! Vondel ook!...
vondel,
buigende.
Mijn Heer!
hooft.
Wel! puik der puikpoëeten!
Waar bleeft gy toch zoo lang? men zoude u schier vergeten!
van bentes,
ter zijde.
Hoe! Vondel? een poëet? - Is 't anders niet? voorwaar,
| |
[pagina 146]
| |
Ik sprak met hem als of hy mijns gelijke waar.
(tegen Suzanna.) O Nicht! wat hebt ge my daar even voorgelogen!
suzanna.
Verschoon my; want, mijn Heer! ik heb u niet bedrogen.
Al wat ik zeide is waar; gy hebt, ik hoû dit vast,
Mijn woorden niet verstaan of kwalijk toegepast.
van bentes,
tegen Hooft.
Heer Neef! het was mijn wensch, u even te onderhouen:Een zaak van groot belang moet ik u toevertrouwen.
Maar zeg... kan deze man zoo lang niet buiten staan?
hooft.
Deez' man, Neef Bentes! is mijn vriend...
vondel.
Ik zal wel gaan.
Ik wilde, indien 't mijn Heer de Drossaart wil gehengen,
Mijn groet ook aan Mevrouw en aan de Juffers brengen.
hooft.
Gy zult mijn gade recht verblijden, waarde vrind!
Terwijl gy nevens haar een zoet gezelschap vindt,
Dat buiten twijfel u recht aangenaam zal wezen.
Der vrouwen pronkjuweel, heel Holland door geprezen,
Die Tesselschade, zoo bevallig, zoo volmaakt,
Wier zuiv're toverzang als hemelnektar smaakt,
Zult gy in 't stil vertrek van Leonoor ontmoeten.
vondel.
Welaan! - vergunt ge 't my, ik zal haar gaan begroeten.
hooft.
Suzanna! leî mijn Heer by moeder in 't vertrek.
| |
Vierde tooneel.
hooft, van bentes.
hooft.
Welnu, Neef Bentes! gy verlangdet een gesprek...
van bentes.
O ja, Neef Hooft! voor u leg ik mijn boezem open:
Uw invloed doet alleen me op goeden uitslag hopen.
hooft.
Mijn invloed!... Kan die u in 't minst van dienst zijn
van bentes.
Ja! -
Gy zeidet zoo meteen, dat juffrouw Tesselschaê
| |
[pagina 147]
| |
Zich aan uw huis bevond; doch heb ik wel vernomen...
En is niet Anna Bos, haar nicht, met haar gekomen?
hooft.
Gewis... een jonge maagd, schoon van gedaante en leest,
En tevens welbedeeld met schranderheid en geest.
van bentes.
Niet waar, Neef Hooft! Het meisje is welgemaakt en aardig.
Verstand, vernuft, en geld, maakt haar elks achting waardig.
Welnu! mijn hart weêrstond heur zoeten invloed niet.
Kupido bracht op eens my onder zijn gebied.
Die lieve schoone heeft mijn zinnen gands veroverd,
En 'k voel, als ik haar zie, my als geheel betoverd.
Mijn waarde Neef! ik roep uw trouwen bystand in;
Wees gy de voorspraak van mijn teed're, oprechte min.
Ik weet wat gy vermoogt by juffrouw Tesselschade.
Dat uw welsprekendheid haar tot mijn voordeel rade,
Opdat zy op haar beurt my diene by haar nicht.
Dit maakte my, Neef Hooft! voor eeuwig u verplicht.
hooft.
Maar 'k bid u, zeg, is u de schoone maagd genegen?
van bentes.
Tot heden heeft haar hart uit zedighed gezwegen.
Doch Neef, ik vlei my, mijn vermogen en uw taal
Verschaffen my by haar voorzeker goed onthaal...
hooft.
Mijn waarde Neef! 'k wil u geen yd'le hoop doen kweeken.
Wanneer het hartjen van een meisjen niet wil spreken,
Dan zijn en voorspraak, en fortuin, en vriendenraad
Tot overtuiging en vermurwing buiten staat.
En, spreekt het hart, dan zal al 't and're niet behoeven.
Intusschen, waarde Neef! indien gy 't wilt beproeven...
'k Wacht heden avond hier een edel vriendental,
Dat met my, blij van zin, het feest vervolgen zal.
Zijt gy geneigd, of zoû het mooglijk u verveelen,
Met ons den gullen disch en 't onderhoud te deelen?
Dan kunt gy aan uw lief meteen uw hulde biên.
van bentes.
Ik zal my met vermaak deez' avond laten zien.
Ik stel deze eer op prijs; doch mag ik tevens wagen,
| |
[pagina 148]
| |
Van uw beleefdheid nog eene enk'le gunst te vragen?
hooft.
Spreek op.
van bentes.
Ik heb een neef, die voor geen arbeid deugt,
Die my, zijn oom en voogd, al van zijn vroegste jeugd
Verdriet veroorzaakt heeft. In steê van op te passen,
Gaat hy met kunstenaars en potsemakers brassen...
Met Vechters, Anslo, Flink en zulk een slag van liên.Ga naar voetnoot1
Die meester Vondel ook is hoog by hem gezien.
Hy durft zelfs, (wie heeft ooit een doller streek vernomen?)
In de Akademie van de Rederijkers komen...
In 't kort - hy deugt hier niets. - Nu was 't, dat ik verzon,
Of ik den knaap niet naar Oostinje krijgen kon...
'k Weet, vader van de Poll leent u goedgunstige ooren; -
Reael, wien eens 't bestuur op Java was beschoren,
Is uw byzond're vriend, by wien gy zeker slaagt.
Nu bid ik, dat gy eens aan deze beiden vraagt,
Of zy, om mijn verdriet en bitt're zorgen te enden,
Niet naar Batavia mijn neefjen kunnen zenden...
| |
[pagina 149]
| |
hooft.
En schept de jongeling in zulk een reis vermaak?
van bentes.
Het is voor mijn gemak. Wie vraagt hier naar zijn smaak?
hooft.
Mijn Heer! 'k zal uw verzoek aandachtig overdenken.
Gy moet me een weinig tijds tot onderhand'len schenken.
Inmiddels groet ik u, en wacht u op 't festijn.
van bentes.
Vaarwel! 'k Beveel mijn zaak aan uwe zorg, kozijn!
(Hy vertrekt.)
hooft.
Een neef, hem toevertrouwd, naar Java weg te zenden!
Neen! neen! dat gaat zoo niet. Ik moet dat onweer wenden...
Aan Vondel is de knaap bekend. Die weet gewis,
Of hy slechts tot een reis naar Java bruikbaar is.Ga naar voetnoot1
| |
Vijfde tooneel.
hooft, mevrouw hooft, tesselschade roemer, anna bos, suzanna bertelot, vondel.
vondel.
Mijn Heer! gelijk Merkuur leî ik de Zanggodinnen
En Gratiën alhierGa naar voetnoot2 by God Apollo binnen.
hooft.
Wel, geestig Tesseltjen! hoe gaat het u? Zijt gy
Gereed, de gasten op de zoete melody
Te onthalen van uw zang?
tesselschade.
'k Zal gaarne zulks beproeven.
Doch 'k zal Franciskaas hulp nu meer dan ooit behoeven:
Deze Amsterdamsche lucht doet my nadeelig aan.
Het zoude op 't Muiderslot of te Alkmaar beter gaan.
hooft.
En gy ook, waarde vriend! gy wenschtet my te spreken?
| |
[pagina 150]
| |
vondel.
Aan 't feest van heden moet het minste niet ontbreken.
Mevrouw uw egaê wijdt haar zorgen aan den disch.
De juffers maken, dat er keur van zangen is.
Mijn Heer zorgt voor 't gesprek, voor 't zoet en geestig kouten...
hooft.
En gy?
vondel.
Wat my betreft, zoo ik my mag verstouten,
Myzelf te noemen in zoo luisterrijk een rij,
Ik zorg, als 't my betaamt, voor nieuwe rijmlary.
hooft.
Gy hebt een rijm gedicht?
vondel.
Indien gy 't wilt gehengen,
Zal ik u een poëet deez' avond medebrengen,
Een jongen vriend, die, naar ik hopen durf, in 't kort
Een waardig Medelid van onze Kamer wordt.
Deez' schoone feestdag deed zijn zanggevoel ontbranden:
Stoutmoedig nam ook hy de citer in de handen.
Gunt gy, mijn Heer! dat ik den knaap tot u geleid? -
Hy is nog jong, bekwaam, doch vol van need'righeid.
hooft.
Zijn naam...
vondel.
Van Bentes!
anna.
Hoe!
hooft.
Kan 't zijn!
vondel.
Hy zoû hier komen.
't Bevreemdt my zeer, dat ik hem nog niet heb vernomen.
hooft.
Is hy de neef dan van dienzelfden Bentes niet,
Dien gy straks by my zaagt... die my meteen verliet?
vondel.
Die gek, zijn oom!
hooft.
O ja! en hoogst op hem gebeten.
Het scheen, dat deze knaap zijn afkomst was vergeten,
En groote schand deed aan zijn eerelijken naam.
anna.
Kan 't zijn? Heeft Konstantijn hier zulk een slechte faam?
tesselschade.
Stil, meisjen!
hooft.
Ja! die oom, zoover het my blijft heugen,
Zeî, dat de jongeling volstrekt voor niets woû deugen.
| |
[pagina 151]
| |
(Lachende.)
Maar 't geen den neef vooral in 't oog van oom bedierf,Is, dat hy staâg met liên van 't slach van Vondel zwierf.
vondel.
Wat wil die gek? - Zoo hy niet op zijn taal wil passen,
Ik zal hem de ooren met een duchtig schimpdicht wasschen:
'k Zal hem Harpoenen, hem Roskammen...Ga naar voetnoot1
hooft.
Wees niet dwaas!
Hy is uw toorn niet waard, noch dat onnut geraas...
vondel.
Zulk slach van volk als ik!... ha! zoo ik hem niet hekel!...
Wie stekeldieren tergt, die hoed' zich voor den stekel.
| |
Zesde tooneel.
de vorigen, een bediende, naderhand konstantijn van bentes.
bediende.
Daar 's weêr een Bentes, die naar vader Vondel vraagt.
hooft.
De jonge Heer kome in, wanneer het hem behaagt.
konstantijn.
Mijn Heer!...
vondel.
Hier, vriend! hebt gy den Ridder Hooft voor oogen.
konstantijn.
Ik had op zulk geluk, mijn Heer! niet hopen mogen.Ga naar voetnoot2
vondel.
Waar toefdet gy zoo lang?
konstantijn.
Ik was niet zonder schroom:
Juist toen ik komen zoû, ontwaarde ik, dat mijn oom
Hier binnen was gegaan.
hooft.
Hier ziet gy mijne gade,
Deze is mijn dochter, hier, mejuffrouw Tesselschade
Met hare nicht...
konstantijn.
'k Had my geenszins gevleid met de eer
Van u te zien...
| |
[pagina 152]
| |
anna.
Ik ben uw dienares, mijn Heer!
hooft.
Ha! zoo ik wel bespeur, dan zaagt ge elkaêr voordezen...
konstantijn.
O ja mijn Heer! ik mocht eens zoo gelukkig wezen...
hooft.
Ik wist niet, dat gy hier ook uw vriendinnen zocht...
konstantijn.
O! dat ik dezen naam haar eenmaal geven mocht!
hooft.
Hoe nu! een hoofsche taal!
(zacht tegen vondel.)
Ik heb my zeer bedrogen
In 't fel ontstoken vuur, dat vonkelt in zijn oogen,
Zoo niet deez' knaap, die hier om mijnentwege kwam,
Den Drossaart ras vergat, zoodra hy haar vernam.Ga naar voetnoot1
vondel,
tegen Konstantijn.
Welnu, mijn vriend! volbreng uw boodschap: toon u vaardig!
konstantijn,
tegen Hooft.
Ofschoon de glansrijke eer ten eenemale onwaardig,
Dat mijne rijmlary door u werd aangehoord,
Dorst ik, tot dit bestaan door Vondel aangespoord,
Verzoeken om die eer.
hooft.
Door Vondel aangeprezen,
Zult gy en uw gedicht my even welkom wezen!
vondel.
Maar 't ergst van alles is... ik vraag op uw salet
Niet slechts voor hem, maar voor een vriendental belet.
mevrouw hooft, zacht tegen haar man.
Mijn vriend! ons huis is groot; maar toch, ik zoû niet wenschen,
Het opgepropt te zien met alle soort van menschen.
hooft.
Wie zijn de gasten, die gy met u brengen wilt?
Voorzeker leden van het Rederijkersgild?
vondel.
Gy raadt het juist, mijn Heer! 't Zijn leden van de Kamer
In Liefde bloeiende.
Geen menschen zijn bekwamer,Door zang en snarenspel en rijmen vol van geest,
Om luister en vermaak te geven aan een feest.
| |
[pagina 153]
| |
Zy zullen zich geenszins by uwe gasten voegen,
Maar met een mind're plaats zich gaarne vergenoegen.
hooft.
Wellicht heeft hun uw vriend een nieuw gezang geleerd...
vondel.
Ziedaar 't geheim.
hooft.
Welaan! 't geschiede als gy 't begeert.
vondel,
tegen Konstantijn.
Kom! dan van hier! Men heeft hier vast nog veel te schikken;
En kostbaar zijn ook ons de blijvende oogenblikken.
Tot heden avond dan. 'k Neem oorlof!
(Vondel en Konstantijn vertrekken.)
| |
Zevende tooneel.
de vorigen, behalve vondel en konstantijn van bentes.
mevrouw hooft.
Nu voorwaar!
Zoo zijn de mans altijd! Hoe meer hoe beter maar!
Hoe zal ik al dat volk deez' avond nog onthalen?
De wijn zal in het vat ten minste niet verschalen.
hooft.
Ja liefste... deze reis... het moet er zoo meê door...
mevrouw hooft.
Maar waarom leendet gyGa naar voetnoot1 aan dat verzoek het oor?
Ge ontfangt ook iedereen. - U staat geen last te schroomen;
Maar 't is de vrouw, op wie al de omslag neêr zal komen.
'k Woû dat die Vondel met zijn Rederijkersschaar
En vaerzenmakers naar Parnas gevlogen waar'...
Of wel, dat hy deez' reis maar t' huis had willen blijven.
hooft.
Gy hebt gelijk, mijn liefste! en moogt een weinig kijven.
'k Ben echter overtuigd, dat hier, hoe zwaar het schijn',
Deez' avond alles door uw zorg zal vaardig zijn.Ga naar voetnoot2
mevr. hooft.
Wel! zoo er iets ontbreekt, aan my geen schuld gegeven.
| |
[pagina 154]
| |
Doch kom! 'k ben reeds te lang aan 't praten hier gebleven.
Komt, meisjens! helpt my door uw tegenwoordigheid,
Opdat nu tot het feest de kamer zij bereid.
Beginnen wy niet ras, dan komen wy te spade!
tesselschade.
Wy volgen u, vriendin!
hooft.
Neen lieve Tesselschade!
Ik wenschte een oogwenk u te spreken, u alleen!
| |
Achtste tooneel.
hooft, tesselschade.
tesselsch.
Ik luister, als altijd, Heer Ridder! naar uw reên.
hooft.
Ik zal u ook niet lang in twijfel laten hangen.Ga naar voetnoot1
Ik heb op dezen dag een vreemd bezoek ontfangen...
Het gold uw nicht.
tesselschade.
O ja! dat heb ik al gegist.
hooft.
Hoe nu! 'k dacht niet, dat gy van 's vrijers aanzoek wist.
tesselschade.
Gewis, daar hy reeds iets van zijn geheim vermeldde.
hooft.
Zoo! maar dat strookt niet met hetgeen hy my vertelde.
tesselschade.
Gy meent van Bentes toch?
hooft.
Denzelfde. Hy is rijk,
En in geboorte en stand uw nicht niet ongelijk.
Doch Anna staat wellicht des minnaars liefde tegen...
tesselschade.
O neen! zoo ver ik weet is zy hem hoogst genegen...
Ik zelve heb hem met genoegen ook gezien.
Hy is een knap jong mensch.
hooft.
Gy meent den neef misschien?
tesselschade.
Wel ja! wien meent gy dan?
| |
[pagina 155]
| |
hooft.
Dat misverstand is heerlijk!
Ik meen den oom.
tesselschade.
O neen! diens hand is min begeerlijk!
hooft.
Zoo! nu begrijp ik eerst, wat toch den koopman dreef,
Dat hy zoo gaarne zich ontslaan woû van zijn neef.
tesselschade.
'k Geloof, zoo Anna Bos van beiden een moet kiezen,
Zy zal geen langen tijd met weifelen verliezen.
Dan, zy is jong: haar echt heeft tijd nog: en daarbij
Is 't voegzaam, dat haar voogd vooraf geraadpleegd zij.
hooft.
Wie is haar voogd?
tesselschade.
'k Behoef zijn naam u niet te noemen.
Hy is een man, op wien geheel Euroop moet roemen:
Die in 't vernuftig brein een koninklijken schat
Van echte kennis en geleerdheid houdt omvat;
Hy is het flonkerlicht, de luister onzer dagen,
Op wien ons vaderland hoogmoedig roem durft dragen,
Ofschoon het tevens op 't onbillijkst hem verstoot.
hooft.
Deez' schild'ring past alleen op d' eed'len Huig de Groot!
tesselschade.
Zoo is het! Anna moest reeds vroeg hare ouders derven.
Haar wijze vader heeft, by zijn ontijdig sterven,
De zorg voor 't lieve wicht zijn vriend de Groot verpand,
Eer deze als balling vlood van uit zijn vaderland.
Zy heeft ook, reeds als kind, deez' tweeden vriend verloren.
hooft.
En werd, in zijne plaats, geen and're voogd verkoren?
tesselschade.
Gewis, mijn echtgenoot verwierf, na hem, dien last.Ga naar voetnoot1
Doch, zoo hem nu de zorg voor Annaas welzijn past,
Hy acht het plicht, de Groot in alles raad te vragen,
En nimmer, buiten hem, een enk'len stap te wagen.
hooft.
'k Erken in dit bedrijf uw braven echtgenoot.
| |
[pagina 156]
| |
Hy melde ook 't aanzoek van hen beiden aan de Groot,
Terwijl ik van mijn kant naauwkeurig op zal sporen,
Of Konstantijn verdient, tot de uwen te behooren,
En tevens zorgen, dat de looze toeleg miss',
Die, naar ik heb bespeurd, zijns ooms bedoeling is.Ga naar voetnoot1
|
|