De roem van twintig eeuwen.
Vier stukken in tien maanden tijds! Ik sta er nu zelf verbaasd over; en toch, men moet niet vergeten wat er in die tien maanden niet al gebeurd was. Toen gold een dag zoo veel als nu een maand: en een maand gold voor jaren. Geen onzer zoû zulk een tijd terugwenschen: en niet-te-min durf ik gerust verzekeren, dat velen met my, wanneer zy de hand op 't hart leggen, zullen erkennen, nooit een pleizieriger tijd beleefd te hebben dan die dagen van gedurige angst en onzekerheid, toen men elken morgen opstond vol nieuwsgierigheid, wat de avond brengen, en elken avond naar bed ging vol begeerte om te weten, wat de ochtend brengen zoû. Men leefde toen niet alleen, men voelde zich leven; het leven was niet altijd genoegelijk, het was voor 't minst niet alledaagsch; de tijdingen waren zelden opbeurend, zy waren voor 't minst afwisselend: en, zoo het drama, dat gespeeld werd, alles behalve vrolijk was, wij waren er zelve de hoofdpersonen van.
In zoodanigen tijd kwam het dan ook niemand, zelfs my zelven niet, eenigzins vreemd voor, dat ik mijn produkten zoo herhaaldelijk aan 't Publiek opdrong. Bovendien moet ik tot mijn verschooning hierbij voegen, dat het vervaardigen van een allegorie met théâtralen toestel op verzoek van Kommissarissen van den Stads-Schouwburg geschiedde, en dat ik het Dorp over de Grenzen niet dan bij wijze van parenthesis, en en attendent, liet opvoeren.
De roem van Twintig Eeuwen werd het eerst in Oktober 1831 by gelegenheid van het eerste bezoek, na den Tiendaagschen Veldtocht door het Koninklijk Gezin te Amsterdam afgelegd, en achtereenvolgends twee-en-twintig malen opgevoerd.