Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
Het dorp over de grenzen.
Het Tooneel stelt een open plein voor. Langs de rechterzijde strekt zich het landhuis van Braafhart uit: tegen hetzelveGa naar voetnoot1, aan het eerste scherm, een zoogenaamde veranda. De groote weg is in 't verschiet, dwars over het Tooneel.
| |
Eerste bedrijf.Eerste tooneel.
braafhart en anna zitten onder de veranda te ontbijten.
braafhart.
1.
Wijs: Geen teed're maagd zal ooit haar hand.
Hoe lieflijk schijnt van 's hemels trans
De zon op Brabants dalen!
Maar ach! nu komt haar gouden glans
Geen welvaart meer bestralen..
Sints 't volk te dwaas zijn Vorst verstiet,
Zijn weldaên tot belooning,
Verliet het heil dit grondgebied,
Met Neêrlands besten Koning.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 24]
| |
anna.
2.
Ach! waren wy slechts ver van hier,
In Hollands stille dreven:
Daar blijft men onder 't wijs bestier
Van Vader Willem leven.
Daar houdt verlichting, waarheid stand:
Daar koos de trouw haar woning:
Daar bindt een onverbreekb're band
En onderdaan en Koning.
braafhart.
Het verwondert my, dat Peter de koeranten nog niet gebracht heeft.
anna.
Hoe kunt gy zoo naar de koeranten verlangen, Papa? Gy ergert u immers altijd by de lezing?
braafhart.
Dat doe ik.
anna.
Wat staat er toch in die Brusselsche papieren? Lasteringen en scheldwoorden, anders niet! Wijs: Deez' vrouw, beleedigd door den man.
Wat is een Belgisch dagblad toch?
Een mengelmoes van snood bedrog,
Van logentaal en zotterny,
Van lastering en huichlary,
Waar 't schelden moet de plaats bekleên
Van wijze en weldoordachte reên: -
Een warboel, die ons alles biedt,
Alleen de waarheid niet.
braafhart.
Wijs: Men stelt zich aan als zeer lieftallig.
Wil toch, hetgeen zy heerlijk weten,
Hun daaglijksch zwetsen niet vergeten,
Hun snoeven, zoo vol kracht en zwier.
Zy boren door de zwaarste dijken;
Zy doen alom hun vyand wijken;
En zegepralen.... op 't papier.
Maar met dat alles dien ik toch te weten, wat er in deGa naar voetnoot1 | |
[pagina 25]
| |
waereld omgaat, en wat men met Belgiën voor heeft. Het lot van mijn ongelukkig Vaderland gaat my nog ter harte: en ik voel nog te sterk, dat ik een landgenoot ben dier rampzalige Belgen, die zich door een hoop wargeesten en fortuinzoekers zoo deerlijk hebben laten verblinden en in 't verderf slepen.
anna.
Wy mogen toch verwachten, dat er beter dagen voor Belgiën geboren zullen worden. Wy hebben nu eindelijk een Koning, en, indien alle brave en verstandige lieden de handen in-één slaan...
braafhart.
De brave en verstandige lieden! Ach! hoe kunnen zy hunne stem doen hooren in een Land, waar list en eigenbaat alleen hunne stemGa naar voetnoot1 verheffen?
anna.
Jammer genoeg! doch zoo vele bekwame en welgezinde burgers hebben ook geweigerd, het nieuwe Bestuur te dienen. Gy zelf, mijn Vader! gy hebt volstandig de bedieningen afgeslagen,Ga naar voetnoot2 die u door hetzelve werden aangeboden.
braafhart.
Dat heb ik: en het berouwt my niet.
anna.
Het is wel ongelukkig voor de ingezetenen, wanneer zulke menschen zich aan alles onttrekken.
braafhart.
O! had ik het met mijn plicht kunnen overeen brengen, hoe gretig had ik elke gelegenheid aanvaard om mijn Vaderland nuttig te zijn! Wijs: Elle a trahi ses sermens et sa foi.
Ja: 'k zoû met vreugd aan 't dierbaar Vaderland
Mijn tijd, mijn goed, mijn bloed ten beste geven.
Doch kan ik dit, zoolang door onverstand
En zelfbelang de wet wordt voorgeschreven?
| |
[pagina 26]
| |
Ik zwoer voorheen aan Koning Willem trouw:
Wie, die hy my zijn plaats vervangen zoû?
anna.
Maar Papa! gy zult toch niet altijd buiten alle maatschappelijke betrekkingen willen blijven? Onze fabriek staat nu eindelijk geheel stil. Verdriet en werkeloosheid krenken uw gezondheid. Een leven, zoo als gy de laatste maanden geleid hebt...
braafhart.
... Kan niet blijven duren, niet waar Anna? Nu, troost u! het zal ook niet duren. Hoor, mijn lieve! het wordt tijd, dat ik u mijn voornemen mededeele. Wy zullen dit land, wat het my kosten moge, verlaten, en ons in Holland vestigen. Ik heb de eigendommen, die ik hier bezat, grootendeels verkocht en reeds een aanzienlijke som naar Holland overgemaakt: daar hoop ik mijn fabriek over te planten, waartoe een mijner korrespondenten, de koopman Wildervanck, my zijn hulp verleend heeft...
anna.
Wildervanck?
braafhart.
Ja! dat is te zeggen, niet die jonge losbol, met wien gy eens te Amsterdam hebt gedanst, maar zijn vader.
anna.
Dat begrijp ik, Papa!... maar was die jonge Wildervanck zulk een losbol? Dat heb ik in 't geheel niet kunnen merken. Gy meent zeker zijn vriend, den Heer Vogelaer: datGa naar voetnoot1 was een rechte dolleman.
braafhart.
Ei! ei! Mijn Heer Wildervanck was geen losbol, maar zijn vriend... Gy schijnt beider karakters bestudeerd te hebben. Ik wist niet, dat de zoon van mijn korrespondent zoo hoog in den geest mijner dochter stond aangeschreven. | |
[pagina 27]
| |
anna.
Zijn vader is uw vriend...
braafhart.
En de zoon is de uwe: dat is zeer natuurlijk. | |
Tweede tooneel.
de vorigen, peter.
peter.
Mijn Heer! hier zijn de koeranten. De Brusselsche post is heden laot aongekomen. En hier heb ik de Bredaosche van gisteren, die de voiturier heeft medegebracht.
braafhart.
Zeer goed!
peter.
En de Burgemiester volgt my op de hielen: hy verlangde u te sprieken. -
Hy vertrekt.
braafhart.
Ik moet eerst de koeranten lezen. Anna! hou dien lastigen kaerel wat aan de praat! -
Hy gaat in huis.
| |
Derde tooneel.
anna, pluysken.
pluysken.
Guden mergen, scheune mamsel! Is er enk okkaozie om Papa te sprieken: zulle?
anna.
Papa heeft bezigheden. Hy zal echter spoedig gereed zijn, u te ontfangen. Heeft het veel haast?
pluysken.
Jao jao! ik en moet Papa so seffens sprieken. Er is haost bi, greute haost! Er is tegenweurdig bi alle zaoken viel haost; alles moet subiet gebeuren: want alle daogen verandert den staot van zaoken. Wijs: C'est l'amour etc.
Zier subiet, subiet, subiet, moet alles hier geschieden;
Want de zaoken, als men ziet,
Verand'ren zier subiet.
| |
[pagina 28]
| |
Wil u maor effen rappeleeren
Wat hier dit jaor al is gebeurd:
Denk iens, hoe viel diverse heeren
In hun regiering zijn gesteurd.
Ierst was 't de Konstitutie:
Die werd op zij geleid.
Toen kwam de Revolutie,
En toen de Liberteyt.
Zier subiet, subiet, subiet, enz.
Toen zaogen wy ten top verheven
't Provisioniel Guvernement.
Toen kwam 't Kongres ons wetten geven,
En toen Ierasmus als regent.
Geen tijd werd er verloren:
't Moest nog subieter gaon.
Er diende ien Vorst verkoren:
Hetzelfde waor van daon.
Zier subiet, enz.
Ierst werd den schepter opgedraogen...
Laot zien?... den Hartog van Nemours:
En kaik! omdat zulks niet woû slaogen,
Zette 't Kongres naor Eng'land koers.
Misschien kiest, ien maond verder,
Ons kuddeken even blij
Don Michel tot haor herder,
Of wel d' Algierschen Dey.
Zier subiet, enz.
anna.
Ja, 't is al een heele malle winkel.
pluysken.
Wat zegt ge? ien hiele malle winkel? Weet gy wel, dat het zier scheun is, alle geuvernementen zoo ien voor ien te preubieren: zoo leeren wy seffens, wat het beste is: zulle!
anna.
Dat leert gy; maar echter: Wijs: Ik zag u voor den wagen trekken.
Ja! ondervinding, 't is bewezen,
Is de allerbeste leermeest'res,
De prijs is slechts wat hoog gerezen,
| |
[pagina 29]
| |
Die zy ons vraagt voor elke les.
Ja! sints ons zooveel meesters plagen,
Is 't onderwijs wat zuur gehaald:
De Belg heeft in de laatste dagen
Al vrij wat leergeld uitbetaald.
pluysken.
Awel! awel! Gaot Papa maor haolen...
anna.
Ik zeg u, Papa komt dadelijk. Gy hebt waarschijnlijk reeds ontbeten: anders, indien ik u met een kop koffy dienen kan...
pluysken.
Jao! ien tasse caffé wil ik wel hebben. Maor, wat zie ik!-
anna.
Welnu! wat ziet gy?
pluysken,
een kaas van de tafel nemende.
Wijs: J'ai de l'argent.
Hoe! een kaos! hoe! een kaos!
Wat verteuning in deez' weuning!
Hoe! een kaos in deez' plaots!
Gien verscheuning veur die kaos.
Hoe mamsel! is dat gien schand?
Wat verraod en kontraband!
't Is ien kaos, ik stao verstomd,
Die oit Olland herwaort komt!
Hoe! een kaos! hoe! een kaos! enz.
anna.
Welnu! mag men geen kaas eten?
pluysken.
Mamsel! uw heer Papa was al lang suspekt; maor nu, dat er ien kaos, ien Ollandsche kaos, bi hem gevonden wordt, nu is het doidelijk, dat hy gien goed patriot is.
anna.
Ja! dat is zeker hoog verraad, kaas te eten!
pluysken.
Hoog verraod, zoo als gy zegt; en ik geleuf, dat, als den heer District-Kommissaris heden hier komt, hy vreemd op zal kijken! Het waore niet kwaod, dat het corpus delicti veur dien tijd verdonkerd werde. - Hy wil de kaas by zich steken. | |
[pagina 30]
| |
anna,
hem die weder willende ontnemen.
Neen, maar dat zijn laffe aardigheden! - De kaas rolt op den grond. | |
Vierde tooneel.
braafhart, met de koeranten in de hand. de vorigen.
braafhart.
Anna! Anna! welk een tijding!... maar welk een geweld?-
anna.
't Is mijn Heer Pluysken, die geestig is op zijn manier en met kazen gooit.
pluysken.
Ien grap, mijn Heer! ien farce, anders niet: Wijs: Tyroler-Lied.
Mijn Heer! hy moet zijn misdaod boeten,
Die schelm, dien ons Noord-Olland zond.
Ge ziet hem kroipen aon mijn voeten:
Hy sterv', doorpriemd met wond by wond.
braafhart.
Mijn Heer! het zal my niet verbazen,
Naar 't geen dit blad my lezen doet,
Zoo ge, in de plaats van Hollands kazen,
Hier Hollands kogels ras ontmoet.
pluysken.
Awel? en hoe dat?-
braafhart.
Gy hebt de dagorde van den Prins niet gelezen?-
pluysken.
Awel! wat dagorde? Wat bemoei ik my daormede?
braafhart.
Gy zoudt kunnen gedwongen worden, u daarmede te bemoeien. -
Hy reikt hem de koerant.
Wijs: La sentinelle.
O ja! wanneer, gelijk dit blad vermeldt,
Vorst willem zelf het voorwaarts heeft gesproken,
En zich oranje aan 't hoofd des legers stelt,
Dan zien we ons ras op dezen grond bestoken:
'k Weet, Brabants heir en burgerwacht
| |
[pagina 31]
| |
Maakt, by parades, veel vertooning:
Maar 'k weet meteen, dat Hollands macht
Geen vyand, geen gevaren acht,
Wanneer zy strijdt voor Land en Koning.
pluysken,
gelezen hebbende.
't Is in de daod vremd! Maor wat willen ze doen? Wat hebben die Ollanders veur een armee? Ien! - en wy vijf of zes, als: den armee van de Schelde, den armee van de Maos, den armee van Vlaonderen, en zoo voort: behalve corpsen volontaires en de gardes urbaines, zulle! en dan! is ien man van ons niet in staot, twintig Ollanders met huid en hair op te vretten? althands dat zegt de blinde Rodenbach: en die ziet het geval het best in.
braafhart.
Ik mag het lijden; doch welke Generaals hebt gy, om te stellen tegen mannen als de Kock, als Meyer, als Saxen Weimar? - als den Held van Waterloo?
pluysken.
Awel! hebben we Daine niet?...
braafhart.
Een dronken lap!...
pluysken.
Niëllon...
braafhart.
Laat die marionetten doen manoeuvreeren; dat zal hy beter doen dan soldaten.
pluysken.
Beaulieu, van Halen, Mellinet...
braafhart.
Aan die allen heeft uw eigen Goevernement den zak gegeven.
pluysken.
Maor gy spriekt er euver, alsof gy wenschtet, dat den Ollanders triomfierden.
braafhart.
Ik wenschte alleen, dat men tot dezen oorlog geen aanleiding gegeven had.
pluysken.
Awel awel! de Heer Distrikt-Kommissaris, die heden hier komt, zal wel de noodige maotregelen nemen om ons te beschermen.
braafhart.
Is er een Distrikt-Kommissaris benoemd? - En wie dat? | |
[pagina 32]
| |
pluysken.
Jao! en gy kent hem wel! Althands: hy schrijft my.
(Hy haalt een brief uit zijn zak, en leest:)
‘heer burgemeester!
Ik heb de eer, u te berichten, dat ik heden middag uwe gemeente denk te bezoeken. Ik hoop, naar behooren ontfangen te worden. Indien gy my nachtkwartier kunt bezorgen by den Heer Braafhart, aan wien ik mijn komplimenten verzoek, gelijk ook aan zijn bevallige dochter, zal zulks zeer aangenaam zijn aan hem, die de eer heeft zich te noemen,
heer burgemeester!
UEd. Dv. Dienaar, De Distrikt-Kommissaris Kolonel TORTU.’
braafhart.
Tortu!
anna.
En die zoû by ons willen huisvesten?
pluysken.
Dat was juist de boodschap, die ik hier te doen had, zulle!-
anna.
Lieve Vader!
braafhart.
Hoe, Tortu! - kent gy hem, mijn Heer Pluysken?
pluysken.
Neen ik!
braafhart.
Zoo luister! Wijs: 'k Was zoo yv'rig in het leeren.
Al wat ik van hem tot heden
Heb gezien of wel gehoord,
Overtuigde my met reden:
‘Hans komt door zijn domheid voort!’
't Duurde zeven jaren rond,
Eer hy 't A. B. C verstond,
Schoon geen sterv'ling na dien dag,
In hem een Erasmus zag.
Door een Tante aan huis genomen
Is hy, eer het iemand dacht,
| |
[pagina 33]
| |
Op een goed kantoor gekomen,
Waar hem Tantes voorspraak bracht.
Dan, het had geen maand geduurd,
Of hy werd al weggestuurd:
Toen op eenmaal Tante stierf,
En hy al haar boêl verwierf.
Spoedig naar Parijs getogen,
En er alles doorgelapt:
Zonder aanzien of vermogen
Weêr naar Holland heengestapt.
Doch hy sprak nu aardig Fransch,
Wist ook van muzyk en dans,
En was met de nicht bekend
Van een Vice-Praesident.
Hy verwierf dan, door hun spreken,
Ras een post in Rotterdam:
Schoon hy, om zijn slechte streken,
Spoedig zijn ontslag bekwam.
't Oproer berstte inmiddels uit,
En naar Brussel trok de guit;
Daar vertoonde hy 't gelaat
Van een martelaar van Staat.
Door zijn zwetsen, door zijn klachten,
Werd hy spoedig Inspekteur,
Kapitein der Burgerwachten,
Ja zelfs Administrateur.
't Is niet vreemd, zoo 't met deez' Staat
Zoo beroerd rampzalig gaat,
Als men kwanten zoo als hy
Stelt aan 't hoofd der Maatschappy.
Al wat ik van hem tot heden
Heb gezien, of wel gehoord,
Doet my zeggen, en met reden:
‘Hans komt door zijn domheid voort!’
pluysken.
Dat 's meugelijk; maor de man is nu in heug aonzien en faveur.
braafhart.
Als men het schikken kon, had ik hem liever niet by my: ik heb daar redenen voor. -
Op Anna ziende.
pluysken.
Jao! maor als hy het verlangt... Ik moet | |
[pagina 34]
| |
hem toch ien kwartier geven bi den notaobelsten van den derp, en, daor ik juist een vertimmering heb by my an hois...
braafhart.
Ja! als het zoo is, Anna! dan zal het wel moeten. Nu er is, helaas! plaats genoeg in huis. Gy kunt hem op uws broeders kamer leggen.
anna.
Neen! mijn broeder zoû het my nooit vergeven, indien hy, uit Engeland terugkomende, hoorde, dat er zulk een zot op zijn bed geslapen had. Ik zal hem in de blaauwe kamer leggen. -
Zy vertrekt.
pluysken.
Awel! ik heb mijn kommissiën verricht, en ik heb de eer, uw serviteur te zijn.
braafhart.
Vaar wel, mijn Heer Pluysken!
Hy gaat in huis. Pluysken vertrekt.
| |
Vijfde tooneel.
wildervanck en vogelaer komen, in volle monteering, met gepakte randsels, den straatweg af.
wildervanck.
Ik kan niet verder! De hemel zij gedankt! hier is een plaats waar menschen wonen.
vogelaer.
Ja, menschen! maar welke menschen? dat is de vraag.
wildervanck.
Om het even! Ik moet een oogenblik uitrusten: al moest ik hier den dood vinden, ik kan geen stap meer doen. -
Hy zet zich aan den voet van een boom, en slaat zich het stof van de schoenen.
vogelaer,
zijn voorbeeld volgende.
Dat kon ik ook wel doen. Had ik nu maar een glas water of een stuk kommies! sedert gisteren hebben wy nog niets geproefd, en ten minsten tien uren geloopen! (Het ontbijt ziende, springt hy op, en loopt er naar toe.) Vriend! vriend!
| |
[pagina 35]
| |
Wijs: Wie op de grens wil blijven wonen.
Eens was een wijsgeer met zijn vrinden
Op een uitheemsche kust gestrand.
Hy zag in 't rond, maar kon niets vinden,
Dan slechts figuren in het zand.
Toen hy dat teeken
Wel had bekeken,
Riep hy verheugd tot de treurige schaar:
‘'k Heb 't al begrepen
Uit deze strepen:
Hier wonen menschen: 't is duid'lijk en klaar.’ -
Maar, als zich koffy, room en brood
Voor mijn verrukt gezicht vertoonen,
Roep ik, zoo wel als hy: ‘geen nood!
'k Weet, dat hier menschen wonen.’
Hy gaat onder de veranda zitten, en schenkt zich in.
wildervanck,
langzaam naar hem toegaande.
Maak toch zulk een geweld niet! Zoo iemand ons hoorde...
vogelaer,
met vollen mond.
Wees niet bang; terwijl ik eet zal ik zwijgen als een mof.
wildervanck,
etende.
Waar of wy toch zijn?
vogelaer,
etende.
Verdwaald! Dat spreekt van zelve.
wildervanck.
Ja maar... ik begin te vreezen, dat wy op Belgisch grondgebied geraakt zijn...
vogelaer.
Zeer mogelijk! - en daarom: lustig gesmuld! Altijd zoo veel op den vyand gekaapt.
Een homp kaas snijdende.
Dat 's althands geen Belgisch produkt!
wildervanck.
Maar laat ons toch eens nagaan, waar wy wezen kunnen.
vogelaer.
Ja! gaan wy onze gandsche reis eens na! Gisteren was ons verlof uit: wy vertrekken met de diligence en komen 's nachts in de vesting.
wildervanck.
Met het aanbreken van den dag wandelen wy naar ons kantonnement...
vogelaer.
Daar gekomen zijnde, vinden wy onze kompagnie... fut! marsch!- | |
[pagina 36]
| |
wildervanck.
Men zegt ons: loopt maar recht voor u uit: dan zult gy hen wel achterhalen.
vogelaer.
Wy trekken af, raken in een bosch verdwaald...
wildervanck.
Komen op een hei...
vogelaer.
Vervolgends op een akker...
wildervanck.
Daarna weder in een bosch...
vogelaer.
En eindelijk op een straatweg, die ons hier brengt.
wildervanck.
En onze kompagnie is naar de planeten! De hemel weet, of men ons niet reeds als dezerteurs beschouwt.
vogelaer.
Wel! dat zou vrij mal wezen; want, wel beschouwd, is het onze kompagnie, die gedezerteerd is.
wildervanck.
Men fuzilleert ons.
vogelaer.
Mis! onze kompagnie wordt door ons gefuzilleerd!-
wildervanck.
Ja! lach maar. Ik ben overtuigd, dat wy in vergissing de grenzen zijn overgetrokken.
vogelaer.
Dan zouden wy wel een voorpost ontmoet hebben.
wildervanck.
Die kan hier wel vlak by zijn. Het beste zal wezen, dat wy, hoe eer hoe beter, terug trekken.
vogelaer.
Foei! schaam u! Ben jy een Hollandsche schutter, en woû jy retireeren?
wildervanck.
Jongen! je moest je tijd beter kiezen om aardig te wezen!
vogelaer.
Kan ik het helpen, dat de aardigheden op zulk een tijd by my opkomen.
wildervanck.
Maar, als er nu eens Belgen aankwamen...
vogelaer.
Dan zullen wy trachten nog brutaler te zijn dan zy. | |
[pagina 37]
| |
Wijs: La pipe de tabac.
Dan kijken wy zoo barsch als leeuwen;
Dan zij onze aanblik wreed en fel:
En, kunnen wy hen overschreeuwen,
Zoo hebben wy gewonnen spel.
Vrees niets: wy zullen eens beproeven,
In onbeschaamdheid hen te staan:
Indien wy maar luidruchtig snoeven,
Dan zien ze ons vast voor Belgen aan.
wildervanck.
Ik geloof waarlijk, dat ik iemand hoor! -
Hij grijpt naar zijn geweer.
vogelaer,
hem wederhoudende.
Ben je gek? Woû je alles in de war sturen? Doe als ik: trek je pak uit, en laat my begaan. De geweeren helpen ons niets! Wy kunnen met ons beide toch niets doen tegen de overmacht. Daar komt iemand! spoedig! -Ga naar voetnoot1
Zy werpen chakot, rok, geweer en randsel achter de tafel, nemen elk een tuinstok en beginnen te schermen.
| |
Zesde tooneel.
de vorigen, pluysken.
pluysken.
Ik heb nog vergieten, an de mamsel te zeggen, dat... Wat zijn dat veur een koppel knechtskens?
vogelaer,
uitvallende. Une! deux! touché!
pluysken.
Zoo, mijne Heeren! uw serviteur! | |
[pagina 38]
| |
wildervanck.
Mijn Heer!
vogelaer,
zacht.
Zwijg toch, jy, met je Hollandsch accent. (Zich omdraaiende, tegen Pluysken.) Hm!
pluysken.
Met uw
permission. (Hen beschouwende.) Fijn linnengoed! Tot welk regiment beheurt ge? zulle?-
vogelaer.
Hm!-
pluysken.
Dat is ienen singulieren uniform.
vogelaer.
Hm! -
Zy beginnen weder te schermen.
pluysken.
Met uwe
permission!
... Aha! ik begrijp het al! Gy beheurt zeker tot de suite van den Distrikt-Kommissaris?
vogelaer
legt den tuinstok neder, treedt naar Pluysken toe, en ziet hem scherp aan.
Hm!
pluysken.
Dat u de Saotan! Verstaot ge gien Vlaomsch?-
vogelaer.
Hm!-
pluysken.
Vous parlez français?
vogelaer.
Hm!
Hy schudt het hoofd.
pluysken.
Duitsch?
vogelaer,
als voren.
Hm! hm!
pluysken.
Ollandsch?-
vogelaer,
als voren.
Hm! hm! hm!
pluysken.
Engelsch?
vogelaer.
Yes Sir! - Hy neemt den tuinstok weder op en begint op nieuw met Wildervanck te schermen.
pluysken.
Oho! misschien van de suite van Keuning Leopold?
vogelaer.
Yes Sir!
pluysken,
vele buigingen makende.
Ik had de eer niet...
(Zich tot Wildervanck wendende.) En mijn Heer is zeker ook een Engelschman, zulle?
wildervanck.
Nein!
pluysken.
Awel! ik begrijp al. Mijn Heer is een | |
[pagina 39]
| |
Duitscher! nu,Ga naar voetnoot1 dat verstaot zich. Keuning Leopold is ook half Engelschman, half Duitscher: hy moet dus ook van beiden in zijn
suite
hebben.
wildervanck,
zacht tegen Vogelaer.
Die vent gaat nog al niet heen.
vogelaer,
even zoo.
Ik zal hem wel weg krijgen. (Overluid tegen Pluysken.)
I am very verwonderd, that gy hebt niet maken groote eereport for the welcome of the Koning!-
pluysken.
Ien ierepeurt! Komt Z.M. Keuning Leopold dan hier?
vogelaer.
Yes! to morrow!
pluysken.
Ach God! en ik en wete er niets van, en den Heer Distrikt-Kommissaris... ach! mijn heufd leupt om! - Ik zal zoo seffens den ierepeurt laoten geried maoken... Maor, mag ik vraogen..? de Heeren leupen zoo in hun hemd... dat is zieker...
vogelaer.
English fashion, Sir!
pluysken.
Awel! awel! daorom niet; maor dat doet my peyzen, dat ge daor logiert, by den Heer Braofhart...
wildervanck,
onwillekeurig.
Braafhart?-
vogelaer,
zacht.
Zwijg toch! (Luid.) Yes Sir!
-
wildervanck,
by zichzelven.
Is het mogelijk?
pluysken.
Nu, Mylords! ik gao hien, om alles in orde te maoken veur de receptie van
Sa Majesté.
Ik heup, gy zult kontent zijn. -
Hy wil vertrekken.
vogelaer,
hem wederhoudende. Yes Sir! but... (Op den weg wijzende, van waar hy gekomen is.) Where goes that way?
pluysken.
Die
chaussée?
Die gaot naor de frontier. De limiet is hier een half kwartier van daon; maor den
| |
[pagina 40]
| |
paol is afgeslaogen deur de jonkheden, die gien hout hadden om de
cuisine
te maoken.
vogelaer.
I thank you. (By zich zelven.)
Dan is 't geen wonder, dat wy den paal niet gezien hebben!
pluysken.
Salut! (Anna ziende, welke zich aan een bovenraam vertoont.)
Salut, Mamsel! 'k gao den ierepeurt klaor maoken. -
Hy vertrekt.
anna,
zonder de schutters te zien.
Veel succes, mijn Heer Pluysken! -
Zy sluit het venster weder.
wildervanck.
Zy is het! | |
Zevende tooneel.
wildervanck, vogelaer.
Zoodra Pluysken vertrokken is, haalt Vogelaer de monteeringen en wapenen weder voor den dag, terwijl Wildervanck onbewegelijk op het venster blijft staren, waar hy Anna gezien heeft.
vogelaer.
Kom aan, jongen! hier is jou boêl. Nu weten wy ten minsten den weg naar huis. Als de blikslager op marsch! - Hoe nu?
wildervanck.
Vriend! heb je haar gezien?
vogelaer.
Wie? wat?
wildervanck.
Zy was het!
vogelaer.
Ben je dol, jongen! Als de drommel! maak dat je weg komt, eer het te laat is.
wildervanck.
Een oogenblik nog!-
vogelaer.
Ik geloof, dat je mal wordt. Zoo even hadt je zulk een haast om te vluchten, en nu...
wilgervanck.
Neen! ik kan niet vertrekken, zonder getracht te hebben, haar voor 't minst een oogenblik te spreken!- | |
[pagina 41]
| |
Romance, door den Heer f.n. stoetz.
1.
Ter heirvaart uitgetogen
Was eens een jeugdig held,
Door nacht en mist bedrogen,
Verdwaald op 't eenzaam veld.
Dan, op de graauwe heide
Geraakt van 't rechte spoor,
Was 't liefde die hem leidde:
Haar fakkel lichtte voor.
Ja! 't was de Min,
Die onverwacht
By zijn vriendin
Den jong'ling bracht.
vogelaer.
't Is om razend te worden. -
Hy werpt alles weêr neder, en gaat zitten met de armen over elkander.
wildervanck.
2.
Wat woeste legerbenden,
Wat machtige oorlogsdrom
De vyand af mocht zenden,
Hoe hoog de nood ook klom:
Niets kon den held versagen,
Bestierd door teed're min:
Zijn gloênde blikken zagen,
Alleen zijn zielsvriendin...
vogelaer,
invallende.
Toen kwam recht valsch
De vyand aan,
Doorschoot den hals,
En 't was gedaan!
| |
Achtste tooneel.
de vorigen, anna, snel opkomende.
anna.
Hemel! mijn Heer Wildervanck! Wat onvoorzichtigheid!
vogelaer.
Dat zeg ik al sedert een half uur!
wildervanck.
Ach Mejuffrouw! ik moet het ongeluk | |
[pagina 42]
| |
zegenen, dat ons heeft doen verdwalen: daar het my in uwe tegenwoordigheid brengt.
vogelaer.
Heel mooi gezeid! maar ik zegen het volstrekt niet.
wildervanck.
Ach, Mejuffrouw! waar zijn de zalige tijden gebleven, toen gy in Amsterdam logeerdet, en toen wy onsGa naar voetnoot1 dagelijks zagen, en...
vogelaer.
't Is waar ook! Nu herinner ik het my: ik heb Mejuffrouw in den Schouwburg gezien.
wildervanck.
Juist!
tegen Anna.
Daar was het, dat my het geluk te beurt viel, u voor 't eerst te aanschouwen.
anna.
Men speelde
Ifigenia in Tauris.
wildervanck,
met vuur haar hand kussende.
Gy herinnert u dit?
vogelaer.
Nu wy staan hier, net als of wy een tooneel uit
Ifigenia
repeteeren moesten, by voorbeeld
(deklameerende.)
Ach! wie gy zijt, vraag niet naar onzen tegenspoed
En naar ons ongeluk, dat gy voltooien moet.
Uw deernis schaadt ons, ja: zoo wy hier moeten sterven,
Sla toe dan; laten wij terstond het leven derven.
wildervanck.
't Is wel tijd tot deklameeren.
vogelaer.
Gy hebt gelijk! 't is tijd, om af te marscheeren: niet waar Mejuffrouw?
anna.
Ongetwijfeld! zoo men u hier vond...
wildervanck.
Ach! een oogenblik!...
vogelaer.
Kom aan jongen! spoedig!... en daarenboven... je bent immers nu in geen kostuum om ordentelijk met dames te praten...
wildervanck.
Ik kom!
vogelaer,
die inmiddels de gandsche plunje weder byeen
| |
[pagina 43]
| |
heeft.
Nu, Mejuffrouw! vaarwel! Ik ga weder op reis.
(Tegen Wildervanck.)
Ga je mede of niet? -
Hy verwijdert zich.
wildervanck.
Ach!
anna.
Helaas!
vogelaer,
terugkomende.
La! la! la! 't is hier of wy het Vierde Bedrijf van den Barbier van Séville vertoonden.
wildervanck.
Ach! waarom moeten wy juist op dit oogenblik...
Gerucht achter de schermen.
vogelaer.
Daar heb je 't lieve leven al!-
wildervanck.
Wij zijn verloren!
anna,
het raam openende achter de veranda.
Men komt herwaarts! Er is geen tijd meer tot vluchten! Spoedig! dit raam in: het is de kamer mijns broeders, die van huis is. Trekt zijne kleederen aan... deze nacht... misschien... haast u! -
Wildervanck klimt het raam in.
vogelaer,
hem volgende.
Zoo leert men vestingen innemen. | |
Negende tooneel.
anna, tortu, pluysken, braafhart, pastel, leden van het Gemeentebestuur.
Terwijl de beide schutters zich verbergen, en Anna hen, beängstigd, gadeslaat, verschijnt Tortu, vergezeld van zijn Adjudanten en van Pluysken, aan het hoofd der dorpelingen, en komt Braafhart uit zijn huis.
koor.
Wijs: Daar ging een patertjen langs de kant.
Sa vive de scheune liberteyt!
Vive de kolonel!
Sa vive de Belgische dapperheid!
Vive de kolonel! awel!
Vive de kolonel!
| |
[pagina 44]
| |
Hoezee! Vive de Distrikt-Kommissaris! vive de liberteyt!
tortu.
Mijne vrienden! ik ben zeer gevoelig over de heusche wijze, waarop gy my in uw midden ontfangt. Twijfelt niet, of mijn uiterste zorgen zullen worden aangewend, om het geluk mijner geädministreerden te bevorderen.
braafhart,
ter zijde.
Waar haalt hy de schoone woorden van daan? Ik moet bekennen, de
diplomatieke
waereld heeft hem zekere vormen gegeven.
tortu.
Ik ben recht verheugd u te zien, mijn waarde gastheer! En u niet minder, Mejuffrouw!
Hy buigt zich beleefdelijk voor Anna.
anna,
nijgende.
Mijn Heer!...
braafhart.
Wy hadden ons niet met de eer durven vleien, Kolonel! van u te bezitten!Ga naar voetnoot1
tortu.
De eer en het genoegen zijn beiden aan my. Mag ik het genoegen hebben, u mijn Adjudant voor te stellen, den Kapitein Pastel. -
Wederzijdsche plichtplegingen.
anna,
Pastel zijdelings aanziende.
Wat ziet die man er vervaarlijk uit!-
tortu.
Het zoû my aangenaam zijn, indien ik, zonder dat u zulks hinderde, mijn Adjudant by my houden kon.
braafhart.
Indien gy zulks verkiest... er is helaas ruimte genoeg in huis.
Zacht tegen Tortu.
Wijs: Heureux qui vit dans l'aisance.
Toen hier nog de welvaart bloeide,
't Goud van Holland herwaarts vloeide,
Waren hier de meeste liên
Goed van werk en geld voorzien.
| |
[pagina 45]
| |
Maar 't Kongres wist op te passen....
Welvaart is voorby, helaas!
Nu zijn huizen, beurzen, kassen
Ruim voorzien.... maar 't is van plaats.
tortu,
glimlachende.
Mijn Heer Braafhart! die rede smaakt naar verraad!
(Tegen Pluysken.) Welnu! waartoe dient al dat buigen?
pluysken.
Ik heup, mijn Heer is te vreden...
tortu.
Wy zullen straks nader spreken... Monsieur Pastel! gy zult zoo goed zijn, een schildwacht voor deze deur te zetten en een voorpost op de uiterste grens te plaatsen.
anna,
ter zijde.
Hemel! hoe zullen zij ontkomen?
tortu,
haar de hand aanbiedende.
En mag ik thands aan mijn bekoorlijke gastvrouw verzoeken, my mijn kwartier te wijzen?
koor.
Sa! vive de scheune liberteyt, enz.
Zy gaan naar binnen.
|
|