Poëtische werken. Deel 9. Treur- en blijspelen. Deel 2
(1862)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Hulde aan Van Speyk.
Het Tooneel stelt den Zangberg voor. Apollo staat by den Drievoet. De Zanggodinnen zijn in verschillende groepen gezeten.
koor.
Op den Zangberg hoog verhevenGa naar voetnoot1
Doet der Muzen heilig lied
Heldendeugd en grootheid leven:
En de roem, door haar gegeven,
Vreest der tijden wiss'ling niet.
klio.
Zusters! komt! tot nieuwe wijzen
Weêr de heil'ge lier gesnaard!
polyhymnia.
Maar voor wien zal 't loflied rijzen:
Ach! wat sterv'ling is op aard
't Zanggeluid der Muzen waard?
| |
[pagina 6]
| |
erato.
Mocht ons lied de fiere helden,
Door de aêloudheid voortgebracht,
Vaak op luiden toon vermelden,
't Diep verbasterd nageslacht
Heeft geen helden voortgebracht.
koor.
Op den Zangberg hoog verheven
Doet der Muzen maatgeluid
Heldengrootheid eeuwig leven;
Wie, die 't onderwerp zal geven
Aan de welgesnaarde luit?Ga naar voetnoot1
apollo
spreekt.
Hoe! zwijgt uw stem, geliefde Zanggodinnen?
Klinkt van uw lier geen zoet akkoord?
En werd uw zang, die roem en deugd doet minnen,
Op Pindus kruin voor 't laatst gehoord?
Stemt, zust'ren! stemt de zilv'ren citersnaren!
Herklinke uw onnavolgb're toon:
Meer dan de krans der versche lauwerblaêren
Verstrekt uw lied den held tot loon.
kalliopé.
Der Muzen rei is steeds tot zingen vaardig.
Nog voert Kalliopé de luit.
Noem slechts een held, den lof der Muzen waardig,
En straks herklinkt ons zanggeluid.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 7]
| |
klio.
Zy zijn voorby, die dagen zoo vol glorie:
De heldenrei verging sints lang.
Waar vindt Apol, in later volkshistorie,
Een onderwerp voor Klioos zang?
apollo.
Deed niet de deugd, de moed van Hollands braven,
Die, trouw aan Vaderland en Vorst,
Aan 't waereldrond zoo grootsch een voorbeeld gaven,
De zangdrift bruischen in uw borst?
Wat toch, wat kan der dicht'ren lier vermelden,
Dat meer haar hulde waardig zij,
Dan 't fier gedrag van Hollands eed'le helden,
Spijt ontrouw, meineed, muitery?
melpomené.
Hun grootsche daên heeft ons gezang verheven:
Het Negental vergat hen niet:
Zelfs in mijn koor deed ik hun glorie leven
In menig hoog en deftig lied.
polyhymnia.
Maar ach! de telg van zelfbelang en loosheid,
De Staatkunst, heeft hun vaart gestuit,
En Hollands Leeuw, gedoemd tot werkeloosheid,
Biedt ons geen stof tot zanggeluid.
apollo.
Niet werk'loos zal de Leeuw van Holland blijven:
Ras klemt zijn klaauw het vreeslijk zwaard,
En toont op nieuw, door stoute krijgsbedrijven,
Zich 't heilig lied der Muzen waard.
koor.
Op den Zangberg hoog verheven
| |
[pagina 8]
| |
Doet der Muzen maatgeluid
Heldengrootheid eeuwig leven.
't Is de Leeuw, die stof zal geven
Aan de welgesnaarde luit.
apollo.
Dan, wie komt ginds door 't lauwerboschgebladert'
Met vluggen tred dit heilig koor genaderd?
'k Herken hem, Majaas zoon, Merkuur,
Den God, die nyverheid en kunsten
Bestralen blijft met milde gunsten: -
Zijn opslag blinkt van hemelsch vuur.
merkurius,
in 't opkomen.
Nooit zag het waereldrond een stouter daad verrichten!
Aêloudheids glorie moet voor zulk een grootheid zwichten.
apollo.
Wat brengt de hemelboô?
merkurius.
Steekt nu de loftrompet,
En zij de gulden luit op hoogen toon gezet!
apollo.
Wat is uw tijding? spreek! doe ons voor 't minst ervaren...
merkurius.
De reden van mijn komst zal mijn verhaal verklaren.
Naby den zwaren wal, waar de achtb're held chassé
Het eerst in 't Hollandsch hart den moed herleven deê,
Toen 't daav'rend sulfervuur de vaart van 't spoorloos muiten
Aan Scheldes oeverboord nog tijdig wist te stuiten,
Lag 't smaldeel van 's Lands vloot met wakker volk bemand.
't Was nacht: de wind stak op: de golven beukten 't strand:
Vervaaarlijk gierde in 't rond het stormgeweld van 't Noorden
| |
[pagina 9]
| |
En joeg de waat'ren op aan Scheldes breede boorden:
Reeds dacht zich meen'ge kiel, by 't stijgen van d' orkaan,
Verbonden tot de keus van stranden of vergaan.
Eén strijdboot bovenal moest kampen met het woeden
Van opgestapeld ijs, van buien en van vloeden:
Doch, hoe de nood ook klimm', de Scheepsvoogd kent, doorziet
Zijn plicht, en 't stormgeweld ontzet zijn boezem niet.
Dan ach! zijn kiel, in 't eind van de ankers afgeslagen,
Dwaalt weg op de ongenaê der huilende onweêrsvlagen.
Niet meer aan 't roer gedwee, drijft de afgedoolde boot
Naar stad toe, tot zy strandt en op de scheepswerf stoot.
De morgen daagt in 't oost; doch flaauw en zonder glansen
Vertoont zich 't rijzend licht aan de overwolkte transen,
Als hulde zich de zon het aangezicht in rouw
Om de onherstelb're ramp, die straks gebeuren zoû.
Reeds juicht het volk aan boord en waant zich 't lijf behouën.
Verdwaalden, die het woord van muiters durft betrouwen!
Ach! ydel is de hoop, die allen u misleidt.
Vond ooit in 's haviks nest de tortel veiligheid?
Meer dan 't ontzind geweld van storm en felle baren
Zij de overmoed geducht der snoode plonderscharen.
Naauw ziet het Brabantsch graauw de aan wal geslagen kiel,
Of 't jubelt om den prijs, die in zijn handen viel.
In steê van hulp te biên begeert het buit te rapen,
En klautert reeds op 't dek, met oorlogstromp en wapen.
‘Geeft, geeft uw bodem op! Omlaag gescheurd die vlag!’ -
Dus klinkt het helsch geschreeuw met honend spotgelach.
De Scheepsvoogd blikt in 't rond: hier kan geen weêrstand baten
Noch kloekheid. 't Aantal groeit der heillooze onverlaten.
Dan, hy herdenkt, getrouw, den nooitverbroken eed,
Dien hy aan Vaderland, aan Vorst en wimpel deed.
Hy zwoer met vasten zin, dat nooit, dan met zijn leven,
| |
[pagina 10]
| |
Hy aan uitheemsch gezach zijn boot zoû overgeven.
Hy peinst: 't besluit staat vast: hy roept den zijnen toe:
‘Gaat! redt u! bergt het lijf, wijl ik mijn plicht voldoe!’ -
Hy spreekt, en snelt omlaag. Nu juichen blij de roov'ren
En wenschen zich geluk om 't lichte prijsveroov'ren.
Een eervergeten schelm haalt voor hun aller oog
De vlag van Holland neêr; maar neen - zy vliegt omhoog,
En met haar splijt en spat, by oorverdoovend kraken,
(Of hier een Etna vuur en donders uit kwamGa naar voetnoot1 braken)
En schip en muitend graauw en krijgsvolk en matroos,
En hy, die zulk een dood voor schande en neêrlaag koos,
Met éénen slag uit-één, en stort al ploffend weder,
Doch vormloos, zwart geroost, in 't woelend water neder.
De Schelde bruischt en kookt, en wentelt asch en schuim
En wrak en lijken voort naar 't breede pekelruim.
Zijn stroomnat gaat, vereend aan de ongestuime baren,
Aan strand by strand de wraak van Hollands Leeuw verklaren,
En door heel 't waereldrond, zoo ver de golfslag reik',
Herklinkt met luid geknal de glorie van van speykGa naar voetnoot2.
apollo.
Mijn zust'ren! Neen! niet langer zult gy klagen,
Dat aan uw zang een stof ontbreekt:
Gy hoordet van een feit gewagen,
Dat al den roem van vroeger dagen
Naar de eerkroon steekt.
merkurius.
Niets kon mijn vuur'ge drift bepalen:
| |
[pagina 11]
| |
Zy heeft my naar deez' top gevoerd.
'k Moest u de grootsche daad verhalen:
En 'k zie, uw harten zijn ontroerd.
Welaan dan! in verheven zangen
Ter eere van mijn held het lofdichtGa naar voetnoot1 aangevangen.
kalliopé.
My behoort het, hem te vieren: -
My, die trouw en dapperheid
Kroon met groenende eerlaurieren,
Zij dit voorrecht toegezeid.
De onverwelkbare eer der helden
Moet Kalliopé vermelden.
polyhymnia.
Neen! my voegt het, eer te geven
Aan een daad, zoo hoog verheven:
Slechts de toongalm, grootsch en fier,
Van mijn forschgesnaarde lier
Kan, tot by de laatste neven,
's Zeemans naam en roem doen leven.
melpomené.
Zusters! op gepaste wijzen
Echte heldendeugd te prijzen,
Vall' Melpomené ten deel.
Door 't aandoenlijk kunstvermogen,
Voor der volken juichende oogen,
Wil ik 's jongelings roem verhoogen
Op 't verheven treurtooneel.
klio.
Zoû 't verheffen van zijn glorie
| |
[pagina 12]
| |
Uwe taak zijn, zust'ren? neen!
Aan de Muze der Historie
Voegt die grootsche taak alleen.
Wat toch zoude uw zang verhalen?
Zoo ik slechts het heldenfeit
In 't geschiedboek mag doen pralen,
Wacht hem reeds de onsterflijkheid.
apollo.
Waarom, Zust'ren! aan 't verlangen
Van u allen niet voldaan?
Dat uw zangen
Zich vervangen.
Muzen! heft den wedstrijd aan.
merkurius,
tot de Muzen.
Des Aemstels Stedemaagd, bedrukt en neêrgeslagen
Om 't sterven van den held, aan Aemstels zoom geteeld,
Komt van uw gunst vertroosting vragen:
't Voegt u, die in haar lijden deelt,
By 't grievend leed, dat haar doet treuren,
Haar droeven boezem op te beuren.
TREURMUZYK.
de maagd van amsterdam.
Ach! een paerel, boven allen
Edel, onbezwalkt en schoon:
Ach! een paerel is ontvallen,
Is ontvallen aan mijn kroon.
Aan des Aemstels zoom geboren
Werd van speyk door my gevoed:
De ouderzorg, te vroeg verloren,
Door mijn teêrheid hem vergoed:
| |
[pagina 13]
| |
Aan mijn leiding nu ontwassen,
Heeft zijn deugd mijn trouw beloond,
Roemrijk op de waterplassen
Zich mijn liefde waard getoond.
Ja! hy mocht zich lauw'ren plukken
In den kamp met driest geweld:
's Vorsten gunst kwam 't zegel drukken
Op de waarde van mijn held.
Dan, zijn trouw aan Land en Koning
Kwam hem al te duur te staan:
Ach! zijn schoonste moedbetooning
Sloot zijn glorievolle baan. -
Treurt dan, Muzen! Weeklaagt allen!
Treurt met my op somb'ren toon:
Ach! een paerel is ontvallen,
Is ontvallen aan mijn kroon.
kalliopé.
Moest uw kroon een paerel derven,
Moest de wakk're zeeman sterven:
O! hy viel, met roem omstraald.
De eer, die hy zich kon verwerven,
Moogt gy erven;
Ze is op d' Aemstel neêrgedaald.
Eeuw'ge lof zal u bekroonen:
Dank verwerft uwe Aemstelstad,
Dat zy zoo volwaarde zonen
Voor 's Lands welzijn over had.
melpomené.
Aan den Aemstelstroom voordezen,
Mocht het my gewijd altaar
Dienstbaar aan uw godsvrucht wezen:
| |
[pagina 14]
| |
En de byën stortten daar
't Eêlste wat zy mochten lezen,
Om den ouden stok te voên,
En aan de ouderlooze weezen
Onbekrompen wel te doen.
Zijn die tijden thands vervlogen,
Nog strekk' Melpomeens gedicht
Om de glorie te verhoogen
Van den wees uit uw gesticht.
klio.
Ja, schoon om zijn eervol sneven
't Leed uw boezem heeft vermand,
O! niet vruchtloos liet hy 't leven:
Want hy stierf voor 't Vaderland.
Laat, o maagd! uw rouw bedaren:
't Goede ontkiemt uit schijnbaar kwaad.
't Dierbaar bloed der martelaren
Is 't cement van Kerk en Staat.
polyhymnia.
Ja! zijn dood zal luider spreken
Dan de hoogstgestemde taal,
Dan de rijkste woordenpraal.
Wakk're helden zal hy kweeken,
Brandend om zijn val te wreken:
't Kilst gemoed zal hy ontsteken,
En doen kennen aan heel de aard:
Holland is nog onbezweken;
't Nakroost is zijn vaad'ren waard.
de maagd van amsterdam.
Lieflijk als de regendropp'len aan het moêgeblakerd dal,
Daalt de beurtzang my in de ooren van 't aanminnig Negental.
| |
[pagina 15]
| |
Balsem giet hy in mijn wonden, en gelenigd is mijn smart:
'k Voel de kalmte wederkeeren in mijn fel benepen hart.
apollo.
Twee De Ruyters zagen 't leven
In uw dierbaar Nederland:
De een, tot hoogen rang verheven,
Deed geheel Europa beven
Voor den zeestaf in zijn hand;
De ander koos een roemrijk sneven
Door ontstoken sulferbrand,
Boven Spaanschen ketenband.
Liefde voor het Vaderland
Had hen beiden aangedreven,
De edele van speyk besloot,
Beider voorbeeld na te streven:
Genen, in zijn roemrijk leven,
Dezen, in zijn heldendood.
polyhymnia.
Dat uw Stroomgod, grijze Schelde!
My vermelde,
Wien het kruis heeft toebehoord,
Dat gy opwerpt aan uw boord.
klio.
't Was de glansrijke eerbetooning,
Door een teerbeminden Koning
Vroeger aan van speyk verstrekt:
't Heeft zijn edel hart bedekt,
En tot grootscher moedbetooning
's Jong'lings boezem opgewekt.
kalliopé.
Van den held is, na zijn sneven,
| |
[pagina 16]
| |
Niets dat kenbaar was gebleven.
Slechts dit kruis van trouw en eer
Geeft de Schelde aan Holland weêr.
melpomené.
Prijk' dat kruis op 't eereteeken,
Dat hem Holland stichten zal:
Blijv' het tot den nazaat spreken
Van zijn glorierijken val.
de maagd van amsterdam.
O! ontfangt, geliefde zusters! voor uw troost mijn stillen dank:
Blijft van speyk het loflied zingen met gewijden citerklank.
Ja! uw zoete zangakkoorden zijn der helden waardigst loon,
En de krans, door u gevlochten, is hun schitt'rendste eerekroon.
merkurius.
Maar niet slechts in heil'ge zangen moet zijn glorie zijn bewaard:
Trotsch arduin en marm'ren eerzuil zal die melden aan heel de aard;
't Vaartuig, dat zijn naam zal voeren, tuige aan 't verst gelegen strand,
Weêr gestaafd door zulke blijken, d' ouden roem van Nederland.
apollo.
Ja! al sloopt de tijd het marmer, dat zijn grootsche daên verhaalt,
Schoon de zangtoon eenmaal zwijge, waar de lof des helds in praalt:
O! van speyk zal eeuwig leven; onverdelgbaar is zijn faam.
Ziet! reeds in haar grootschen tempel schreef de Onsterflijkheid zijn naam.
Terwijl Apollo spreekt, opent zich het verschiet en vertoont den tempel der Onsterflijkheid, onder wiens bogen men de standbeelden van Nederlands helden prijken ziet.
| |
[pagina 17]
| |
's Konings wapenschild verciert het outer, op hetwelk men de wrakken der gesprongen boot geöfferd ziet; en daarboven de Hollandsche vlag, omringd van lichtstralen, waarin de naam van van speyk te lezen is.
koor.
Op des zeemans heldenfeit
Drukte reeds de Onsterflijkheid
d' Onuitwischb'ren stempel.
Door der Muzen zang geleid,
Werd den held een plaats bereid
In haar heil'gen tempel.
|
|