Poëtische werken. Deel 7. Mengelpoëzy. Deel 3(1861)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] Aan eene vriendelijke gastvrouw. Een wreede kwaal deed my het lichaam kwijnen; Maar kranker nog was de afgetobde geest: Nooit was mijn ziel zoo droef te moê geweest, Geen artseny gaf balsem aan mijn pijnen. Toen sprak een stem: ‘die krankte zal verdwijnen; Ontspanning heet het kruid, dat u geneest: Op 't lachend Wight houdt trouwe vriendschap feest, Daar zal voor u de vreugdezon weêr schijnen.’ Ik volgde blij dien raad, zoo goed en wijs; En zoo ik lust en krachten heb herkregen, Ik dank het aan dat Eden, rijk in zegen. Maar 'k breng vooral aan d' Engel lof en prijs, Wier trouwe zorg my in dat Paradijs Zoo liefdevol omzweefde op al mijn wegen. 1849. Vorige Volgende