Naschrift.
Het strekt my tot een innig genoegen, van mijnen hooggeschatten vriend, den Heer Mr. J. van 's Gravenweert, de vergunning te hebben ontfangen, om deszelfs antwoord op den berijmden brief, welken ik hem in Februarij 1831 toegezonden en voor den Tweeden Zang dezer Legende geplaatst heb, aan den Lezer als een toegift te mogen aanbieden. Indien aan den eenen kant de hartelijke vriendschap en welwillendheid te mywaart, welke in hetzelve doorstraalt, (en waaraan ik de al te vleiende lofspraak, waarmede de Dichter my vereert, meen te mogen toeschrijven,) my ten allen tijde recht dierbaar en streelend blijven zal, zoo moeten, van den anderen kant, de kenmerken van gevoel, van kracht en van echt dichterlijken gloed, welke dit antwoord ver-