Bladz. 64, reg. 27. Het sprookjen van de monniken van Adewert, die hun kappen aan de zonnestralen ophingen, staat vermeld in de Oudheden van Groningen, bl. 220, 221.
Bladz. 102, reg. 23. De blieout was een kort gewaad, dat over het hemd geslagen werd. Sindaal is dundoek.
Bladz. 134, reg. 2. De Sorcoet was een overkleed, dat laag afhing, doorgaands met bont gevoerd was en boven het harnas gedragen werd.
Bladz. 160, reg. 24. De Breê-Hel was te dier tijde (even als de Bornisse) een breed water, dat dwars door het land van Voorne (het oude Vernouts-ee) heen stroomde en welks naam nog in den Briel gelijk in Helvoet is bewaard gebleven.
Bladz. 207. Verhaal van jonker jan van arkel. De ontmoeting van den Jonker met den kleinen marskramer, dien hy naderhand in Genua als een vermogenden handelaar terugvond, is te lezen in de Analecta van matthaeus, Tom. V, de Vit. et Reb. gest. Domin. de Arkel.
Bladz. 251. Verhaal van koen van emmerik. Het verpanden door Koning Willem van het rijk, de stad en het gebied van Nijmegen, die tot dien tijd geen Heer dan het Opperhoofd des Rijks erkend hadden, aan Graaf Otto van Gelder, voor zestienduizend mark zilvers, is overeenkomstig de geschiedenis. Zie den pandbrief by van mieris, Charterboek van Holland, D.I. bl. 249 en bij bondam, Charterb. van Gelderland, D.I. bl. 467.
Bladz. 252, reg. 6. Daar de streken, welke de tegenwoordige Provincie Gelderland uitmaken, weinige vruchtboomen opleverden, werd de fruit voor den Grafelijken disch bezorgd door den Ontfanger te Lobith of Lobede, die ze waarschijnlijk uit Duitschland of uit het overkwartier bekwam. Zie nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, Deel I, Inleid. xviii.