| |
II
De Bisschop bevond zich in een hoogst onaangenamen toestand. Hy voorzag dat zijn onderneming schipbreuk zoude lijden, die onderneming, waar aan hy zoo vele kosten besteed had, en die hem van de vreeze des vagevuurs bevrijden moest. Vergeefs had hy, na het vertrek des Bouwmeesters, den jongen Ubbo by zich ontboden, in de hoop, dat deze, min halstarrig dan zijn vader, in redelijker schikkingen zoude willen treden: de jongeling bleef getrouw aan zijn gelofte en weigerde aan de vermaningen zoo wel als aan de vleitaal des kerkvoogds gehoor te geven: zoodat deze, ten einde raad, en toch niet willende toegeven aan de buitensporige eischen des Culdëers, besloot het aangevangen werk te staken en naar een meer vasten bodem om te zien. Hy liet uit dien hoofde den timmerman Burkhart by zich komen, om hem kennis te geven van zijn besluit.
- ‘Ik had het al gevreesd,’ zeide deze: ‘die satansche Culdëers hebben Uwe Hoogwaardigheid om den tuin willen leiden. Sint Maarten zy geloofd, dat die oude man vertrokken is; maar nu is mijn
| |
| |
eenige wensch, dat Uwe Hoogwaardigheid den jongen Culdëer ook maar spoedig doe verkassen.’ -
- ‘Gy vraagt dit met een nadruk!’ zeide de Bisschop: ‘ik geloof, dat gy niet weinig jaloersch op hen zijt en vreest dat zy hier spoedig uw licht zouden betimmeren.’ -
- ‘Niet in het minst,’ antwoordde Burkhart: ‘en toch, ja! ik heb nog grootere reden dan Uwe Hoogwaardigheid om op dien knaap, dien Ubbo, te onvrede te zijn. Hy heeft zich in het hoofd gezet naar mijne dochter te vrijen.’ -
- ‘Spreekt gy waarheid, Burkhart!’ riep de Bisschop uit, terwijl zich een glans van vergenoegen over zijn gelaat verspreidde: en is het meisken hem genegen?’ -
- ‘Helaas! ik vrees meer dan al te veel; doch zy zal hem niet hebben, dat zweer ik by Sint Maarten.’ -
- ‘En waarom niet? hy oefent hetzelfde bedrijf uit als gy, en schijnt voor zijne jaren zeer bekwaam.’ -
- ‘Zeer bekwaam! voor my misschien al te bekwaam,’ zeide Burkhart: ‘ik weet het niet, maar ik ben bang voor die Culdëers. Er mogen al zoo vele geestelijke heeren en vrome lieden aan het hoofd van hun genootschap staan: ik zeg maar, wie het licht schuwt, heeft weinig goeds in den zin: en waar geheimenissen zijn, daar speelt de Boze zijn rol.’ -
In weerwil van deze gemoedelijke verklaring was het een waarheid, dat de vrome timmerman, zoo
| |
| |
lang hy nog in den waan was blijven verkeeren, dat de Bisschop het werk aan Ubbo zoude opdragen, de vrijerij van dezen met oogluiking had toegelaten, in de hoop van met den bouwmeester van Sinte Maria een voor hem voordeelige vennootschap aantegaan: nu hy bemerkte dat de Bisschop geen zoodanig besluit had genomen, was hy omtrent Ubbo van gedachte veranderd en verlangde niets liever dan zijne verwijdering.
De Bisschop had inmiddels weinig naar de laatste woorden des timmermans geluisterd, maar ging het vertrek met groote schreden op en neder: ‘de held Simson,’ mompelde hy by zich zelven, ‘is door Dalila verschalkt geworden: en zoude een twintigjarige knaap zich sterker betoonen? - Hoé 't zij!.. 't is licht te beproeven.’ -
Weldra naderde hy Burkhart weêr en ving een nieuw gesprek met hem aan, waarvan de uitslag in het vervolg zal blijken.
Op den avond van dienzelfden dag zat het lieve meisjen, wier lielfde voor den jongen bouwkunstenaar het voorwerp van het gehouden gesprek was geweest, in haar eenzaam kamertjen de komst van haar minnaar te verbeiden. Eene enkele lamp, die voor haar op de tafel stond, wierp haar schijnsel op Maaikens rond en vrolijk aangezichtjen, waar thands echter een spijtige trek van ongeduld op te lezen stond. Het inkarnaat van haar bloozende wangen, die, even als de ronde kin, met bevallige kuiltjens voorzien waren: de groote, helder blaauwe oogen en de blonde hairvlechten, die, in tweëen gescheiden,
| |
| |
zich onder het zwarte kapjen vereenigden, staken af tegen den donkeren achtergrond gelijk een afbeeldsel door Rembrandt geschilderd. Zy was bezig met haar spinnewiel; maar het werk vorderde thands niet als gewoonlijk; want waar bestaat het meisjen, dat bedaardheid van geest genoeg bezit om de vereischte aandacht aan haar werk te schenken in het oogenblik, dat zy haren geliefde verwacht. Wel deed Maaiken nu en dan, als om haar ongeduld te overwinnen, het rad met meer dan de noodige snelheid rondwentelen, en snorde de draad vlugger nog dan gewoonlijk door haar blanke en bevende vingeren; maar meer dan eens staakte zy plotslings haar arbeid en bleef dan voor zich neêr zien, angstig luisterende, of zy den welbekenden tred van haar Ubbo niet vernam: - en niets anders hoorende, dan het versnelde kloppen van haar bedrukt en minnend hartjen.
Reeds was de gewone tijd zijner komst sedert lang verschenen: en het hart van het jonge meisjen doorliep langzamerhand al de gewaarwordingen, welke de verwachting doet ontstaan. Zy was eerst blijmoedig, vervolgens ongeduldig geweest: nu werd zy ontevreden.
Hoe kon hy een zoo schoone gelegenheid laten voorbijgaan om met haar alleen te wezen? Juist was haar vader dezen avond niet te huis: en juist nu kwam Ubbo niet.
Nu werd zy angstig. Zeker was hem iets overkomen!....
Maar neen! hy moest toch komen; want de groote zwarte huiskater, die zoo even voor haar op de tafel
| |
| |
was gesprongen, was bezig om zijn pooten te likken en zijn knevelbaard op te strijken: een zeker voorteeken, dat hy bezoek verwachtte.
En de kat had gelijk; want eindelijk hoorde Maaiken iemand den winkel inkomen. Nu week de angst en de ontevredenheid kwam terug.
- ‘Ik zal hem niet te gemoet gaan,’ dacht Maaiken, eenigzins spijtig. ‘Hy verdient straf over zijn lang wegblijven.’ -
Maar, als gewoonlijk, werd er drie malen aan de kamerdeur geklopt. Nu kon Maaiken het niet langer uithouden: de stem der liefde had die van den spijt doen zwijgen: zy rees haastig op, snelde naar de deur, opende die... en deed drie stappen terug. Het was Ubbo niet, die voor haar stond, het was een eerwaardige monnik, die haar met een achtbare stem den avondgroet gaf.
Wie schildert haar schrik, haar teleurstelling, haar verbazing, haar schaamte? - Maar hoeveel te grooter werd nog haar verlegenheid, toen zy, by een nadere beschouwing, gewaar werd, dat die geestelijke niemand minder was dan de Bisschop zelf.
- ‘Heilige Maagd!’ riep het ontstelde meisjen, in diepen ootmoed voor de voeten van den kerkvoogd nederglijdende en den zoom zijns gewaads kussende.
- ‘Wees welgemoed dochter!’ zeide Koenraad, haar de hand op het hoofd leggende: ‘gy hebt onzen zegen: rijs op en geef ons een zetel: wy hebben met u te spreken.’ -
Het jonge meisjen hief zich langzaam van den grond op, en niettegenstaande haar beschroomdheid kon zy
| |
| |
niet nalaten een oog van verbazing op den Bisschop te slaan; want het was haar onbegrijpelijk, welke boodschap het machtig opperhoofd van het Sticht aan een nederige timmermansdochter te geven had. Vervolgens schoof zy den ouden, met leder bekleeden zetel van vader Burkhart aan, en bleef, zoodra de Bisschop had plaats genomen, voor hem staan, in eerbiedige afwachting van hetgeen hy haar zoude melden.
- ‘Dochterken!’ zeide de Bisschop, na eenige oogenblikken zwijgens: ‘gy kunt ons een gewichtige dienst bewijzen.’ -
- ‘Ik, Hoogwaardigste! Hoe kan een arm, onnoozel meisjen?....’
- ‘En tevens u zelve hoogst gelukkig maken,’ vervolgde hy.
- ‘Zoude het mogelijk zijn? Ik besef niet....’ -
- ‘Ik weet,’ gy bemint een zekeren jongeling, Ubbo, den zoon des Frieschen bouwmeesters.’ -
Maaiken, die by des Bisschops komst verbleekt was, kreeg nu een kleur als bloed en sloeg de oogen neder.
- ‘Uw vader heeft tot nog toe uwlieder genegenheid door de vingeren gezien; - maar hy zal waarschijnlijk zijne toestemming niet schenken aan een huwelijk tusschen u beide, wanneer hy verneemt, dat die Ubbo morgen, op onzen last, voor eeuwig, buiten de grenzen van het Sticht verbannen wordt.’ -
De schrik benam aan Maaiken het spraakvermogen: ontsteld en met de doodskleur op 't gelaat zag zy den Bisschop aan.
- ‘Intusschen,’ vervolgde deze, ‘hangt het
| |
| |
van u af, onze welwillendheid te verdienen en dat besluit te doen veranderen: ja zelfs, Ubbo tot man te erlangen en een goeden bruidschat daarbij.’ -
De hoop schonk aan Maaiken de spraak terug: ‘En wat moet ik doen, Hoogwaardigste!’ zeide zy, terwijl haar oogen in tranen zwommen: ‘hoe kan ik uwe gunst verdienen?’ -
- ‘Gy weet, dochterken, welk een belang niet wy alleen, maar de gandsche gemeente er in stellen, dat het aangevangen werk voor de Sinte Mariaas kerk zijn beslag krijge, en welke teleurstellingen tot heden onze stichting ondervonden heeft.’ -
- ‘Ach ja! - en vader heeft my gezegd, dat Ubbo een geheim bezit om de wel te stoppen en daarover in besprek was met uw Hoogwaardigste; - en ik heb Ubbo genoeg bestraft over zijn onredelijkheid.. maar hy blijft zeggen, dat het zijn geheim niet is, en dat hy....’
- ‘Juist zoo! Gy alleen, dochterken! kunt invloed genoeg op den jongeling bezitten, om hem dat geheim af te persen: lever het my over: en dezelfde dag ziet u de bruid van Ubbo.’ -
Maaiken deed een stap achtenvaart, en een uitdrukking van verontwaardiging vertoonde zich op haar gelaat.
- ‘Dat mag ik niet doen, Hoogwaardigste!’ zeide zy: ‘Ubboos geheim behoort hem: al wat ik doen kan, is, hem aan te manen, zich naar uw verlangen te voegen; maar het hem te ontrukken om het aan derdens te verraden, ziedaar wat een schandelijke daad zoude zijn.’ -
| |
| |
Het was nu de beurt des Bisschops om te bloozen: hy had deze ronde weigering niet verwacht. Een oogenblik vonkelde de toorn in zijn sprekende oogen; maar hy bedacht en herstelde zich. Na een korte stilte hernam hy aldus:
- ‘Zoodat gy zeggen wilt, dochter! dat wy, die tevens uw waereldlijke Heer en Meester en uw kerkvoogd zijn, een onbetamelijke, een schandelijke daad van u vorderen.’ -
Maaiken zweeg eenige oogenblikken, want deze vraag bracht haar in verlegenheid. Haar natuurlijk gevoel van billijkheid zoude haar een toestemmend antwoord hebben ingegeven; maar de eerbied, verschuldigd aan den man voor wien zy stond, eischte eene andere taal. Met een flaauwe stem, en terwijl zy de tippen van het gelemmerde voorschootjen tusschen de vingers wreef, bracht zy eindelijk stamelend deze woorden uit:
- ‘Neen! dat ware verre! maar ik dacht, of uw Hoogwaardigste my ook beproeven wilde.’ -
- ‘Dochter!’ hervatte de Bisschop: ‘wy zouden kunnen gebruik maken van het recht, ons van God geschonken, en ons vergenoegen met u onzen wil te doen verstaan, in de verwachting dat gy dien, zonder bedenken, althands zonder tegenspraak, zoudt ten uitvoer brengen. Maar wy hebben, uit aanmerking van het groot belang der zaak, en uit toegevendheid voor uwe jeugd en zwakheid, verkozen, ons zelve herwaarts te begeven om u te onderhouden. Wat wy eischen en begeeren is niet onredelijk; maar integendeel plichtmatig: gy zegt, dat die Ubbo, of
| |
| |
zoo als hy heeten mag, door een gelofte verbonden is om zijn geheim te bewaren.’ -
Maaiken knikte toestemmend.
- ‘Welaan! die gelofte is door hem afgelegd aan de Culdëers, dat zijn zulken, die den bozen vijand dienen en door alle Goddelijke en menschelijke wetten vervolgd behoorden te worden. Zoolang hy nog door den band diens eeds aan hen verbonden blijft, is hy een prooi van den Satan, hun aller opperhoofd, en als zoodanig uitgesloten van de gemeenschap der Heiligen. Alleen door dien te verbreken en los te rijten kan hy de heerschappij van het kwaad ontgaan en weder terugkeeren in den schoot der kerk. Weigert hy zulks, welaan! hy volharde in zijn ongeloof; maar hy verlate voor altijd deze muren, die geen ketter dulden. En dan, bedenk het wel, dan is die Ubbo, die bloeiende joogeling, nu en eeuwig voor u verloren.’ -
- ‘Hoogwaardigste!’ kreet het arme meisjen, zich voor 's Bisschops voeten stortende: ‘en moet ik het middel zijn om hem die gelofte te doen verbreken? Is niet des priesters mond bekwamer....’ -
- .... Om den boetvaardige te recht te brengen,’ viel de Bisschop glimlagchende in: ‘maar niet om hem, die het gevaar niet kent, en geen priesterraad begeert, te dwingen boetvaardig te worden. - Genoeg,’ vervolgde hy, den ernstigen toon hernemende: ‘overweeg mijne woorden wel! gij verliest of behoud hem voor immer. Kan de keuze wel een oogenblik twijfelachtig zijn?’ -
Helaas neen! Zij kon het niet langer zijn voor
| |
| |
het arme meisjen, dat onder zuchten en tranen onbepaalde gehoorzaamheid aan den wil des Bisschops belooven moest. Het was ook geene gelijke partij tusschen een sluwen, welbespraakten grijzaart, die beurtelings dreigen en belooven kon, - en een eenvoudig maagdelijn, dat geene wapenen had, dan een ingeboren gevoel van billijkheid, onbestand tegen den invloed van liefde en onderwerping.
Naauwlijks had de Bisschop de woning van Burkhart verlaten, of Ubbo trad die binnen. Verbleekt en bevend ontfing hem zijn liefste; maar hy bemerkte hare verlegenheid niet, of schreef die alleen aan ongerustheid over zijn lang uitblijven toe. Hy verontschuldigde dit met een billijke reden. Vader Burkhart had hem, reeds een paar uren geleden, ontmoet en, hoezeer zijns ondanks, naar een herberg gevoerd, waar zy Koert den metselaar en nog andere gezellen gevonden hadden en waar de kroes lustig was rondgegaan. Men gevoelt dat dit alles het gevolg van een listig beraamd plan was, om den Bisschop gelegenheid te geven, Maaiken alleen te vinden. Doch er was meer! De dampen van den wijn hadden op den geest van Ubbo gewerkt, en de saamgezwoornen hadden het er niet vergeefs op aangelegd, hem, in een meer openhartige gemoedstemming dan anders, naar Maaiken toe te zenden. - Wat er nu in dit gewichtig onderhoud tusschen de beide gelieven voorviel, welke middelen Maaiken in 't werk stelde om haren minnaar het noodlottig geheim af te dringen, is voor ieder een raadsel gebleven. Helaas! wat behoeven wy ook moeite te doen
| |
| |
om naar die middelen te zoeken. Was de verleidende kracht der liefde aan de eene zijde, en hare zwakheid aan de andere, niet genoegzaam om het raadsel op te lossen? -
Het zij voor ons voldoende te weten, dat de Bisschop den volgenden dag, uit Maaikens mond, vernam wat hy wenschte te vernemen en, dat hy, aan zijn woord getrouw, aan vader Burkhart gelastte zijne toestemming tot het huwelijk tusschen de beide jonge lieden te geven. Maar Maaiken wachtte vruchteloos dien dag en ook de volgenden op haar geliefde: Ubbo verscheen niet aan de woning van Burkhart.
|
|