opgeklommen, dien rang dikwijls eerst met zijn zestigste jaar bereikte.
Dum locupletem aquilam tibi sexagesimus annus
zegt Juvenalis. Ook deze zwarigheid heldert Aquilius op, door het vermelden der vriendschap, welke Hordeonius hem toedroeg en door het afsterven van oudere Hoplieden.
Het Primipilaat blijkt wijders, uit de aangehaalde plaats van Juvenalis, een goed baantje te zijn geweest. Vandaar, dat Aquilius in mijn verhaal geen geldgebrek schijnt te hebben.
Bladz. 187. Reg, 19. de Adjudant. Dit is eene misstelling. Lees hier: de Centurio Vulpes.
Bladz. 266. Reg. 14. Het volkrijke Lugdunum, waarvan hier ter plaatse en elders wordt gewach gemaakt, moet door niemand met Leyden worden verward, maar was stellig nader aan zee gelegen en de echte plaats waar het zich bevond, is niet meer te bepalen. Overigens is die naam van Leyden, Leyduin, Lugdunum, 't welk alles laag duin beteekent, aan verschillende plaatsen gegeven geweest.
Bladz. 268. Reg. 2. De schandelijke wijze, waarop door de Romeinsche wervers in deze landen gehandeld werd, wordt door Tacitus Histor. lib. IV. aldus verhaald: Jussu Vitellii Batavorum juventus ad delectum vocabatur; quem suapte natura gravem onerabant ministri avaritia ac luxu, senes aut invalidos conquirendo, quos pretio dimitterent; rursus inpubes, sed forma conspicui (et est plerisque procera pueritia) ad struprum trahebantur. Men ziet, dat ik uit welvoegelijkheid de gepleegde schenddaden nog verzacht heb.
Bladz. 364. Reg. 17. Deze, gelijk de vroeger voor-