Nederland in den goeden ouden tijd
(1942)–Jacob van Lennep– Auteursrecht onbekendZijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provintiën in den jare 1823
[pagina 200]
| |
SlotaanteekeningenHET gezicht der Maas bij Grave was zeer fraai. Die oude vesting is thands zeer opmerkenswaardig voor deskundigen. Inzonderheid is de Bosscherpoort door deszelfs grootte en bouwtrant waard de schoonste van ons land genoemd te worden. Na die stad stapten wij uit het rijtuig om het gehos en wandelden voort; de dames hadden honger dus kocht ik broodjens en lekkers. Ze naloopende vond ik ze in de herberg, daar zij den voerman verzocht hadden nog niet af te rijden, omdat zij nog wat koffi wilde drinken. V. H. en ik dronken mee. Ondertusschen reed de postwagen een ¼ uur verder en wachtte ons daar, zoodat wij in 't zweet onzes aanschijns volgen moesten. Verder gereden kwamen wij tot aan de heide en te 11 ure aan de zoogen. Schaaiksenhoek aan, welke herberg zeer net en proper is. Daar wandelden wij in den tuin en hadden veel vermaak tot de diligence kwam naar N[ymegen}, waar VERWEYDE in zat die mij zeer veel verhaalde, onder anderen van het feest van L. C., waarbij hij ook in commissie geweest was. Drie uren pleisterden wij en aten zeer goed. Na den eten klom ik een venster in, dat achter mij toeviel. Er braken zes ruiten, waarvoor ik met 24 st. vrij kwam. Van de Sch. hoek af sliepen wij om beurten op mijn valies, gearrangeerd als een hoofdkussen. Nu kwamen wij in zulk zwaar zand, dat het om de wielen als het water van een watermolen stoof, tot aan het dorp Lith, dat zeer aartig en lief gebouwd is. Hier waren veel Bosschenaars met rijtuigen. De straatweg, die reeds tot zoover loopt, opgeschokt zijnde kwamen wij verder, nabij Den Bosch is dezelve op een dijk aangelegd met twee steenen weeringen aan weerskanten om er niet af te vallen: want 's winters is alles om den Bosch onder water of niet toegankelijk door 't moeras. In Den Bosch vond VAN HOGENDORP zijn' broeder | |
[pagina 201]
| |
2e Luitenant bij de Rijdende ArtillerieGa naar eind* en verloor zijne pijpepeuter en tabaksdoos. Den avond brachten wij drieën bij de Luitenants VAN STYRUMGa naar eind* door. | |
9 Augustus.'s Morgens bezochten wij het tuchthuis, een groot en trotsch gebouw. Met heerlijke lokalen. De kamers waarin de boeven werken zijn aan den kant der omloopende gang met tralies voorzien, die voor schutsmuur dienen, zoodat men de gang afwandelende de vertrekken van binnen zien kan. In de fabrieken van het tuchthuis wordt veel tapijtwerk bereid, echter niet zoo fraai als dat van Zutphen, vooral wat de helderheid der kleuren betreft. Het gebouw wordt thands zeer vergroot. Daar het te veel regende om het kanaal naar Maastricht te gaan zien, gingen wij een bezoek afleggen bij den advocaat LIGHTENVELDGa naar eind*, academie vriend van V. H., die thands zeer veel praktijk heeft. Hij ontfing ons zeer vriendelijk: twee uren zaten wij bij hem. Na bij de HH. VAN STYRUM gegeten te hebben gingen wij drieën en de eene VAN STYRUM weer naar LIGHTENVELD te 5 ure om met hen het kanaal te gaan zien. Het regende nog een weinig dus bleven wij eerst wat Rhijnwijn drinken. Om ½ 12 zaten wij er nog en hadden geen kanaal gezien dan hetgeen uit de flesschen gevloeid was. | |
10 Augustus.Toen ik te ½ 9 op stond was V. H. reeds als een vroom mensch naar de vroegpreek geweest bij Ds. SANDERS. Te 11 ure reed ik met hem en zijn broeder te paard door het dorp Vucht na de hofstede van den Heer DESTOMBEGa naar eind* die ons met vrouw en kinderen zeer vriendelijk onthaalde. In 't henen wou mijn paard mij foppen en omgooien; doch daar had ik even weinig lust in als om den toren der kerk voor een tandestoker te gebruiken, hij keerde dus in toom weer. De plaats van DESTOMBE is lief aangelegd, er zijn fraaie bloemen en boomen; doch vooral zijn bosschen zijn zeer uitgestrekt. De kerk in den Bosch, voorheen Protestantsch thands Roomsch, is van bouworde na die van Rome de schoonste, volgens de getuigenis eens Kardinaals die er 5 uren in doorbracht. Van schilder- of beeldhouwwerk is er niets bizonders te zien. – Wij aten met de Luitenants V. STYRUM en VAN HEECKEREN en met LIGHTENVELD bij den Luitenant V. H. Vervolgens legden wij een bezoek af bij den advokaat VAN DER HEYDEN, een zeer bekwaam en kundig man, bij wien wij | |
[pagina 202]
| |
2 uren doorbrachten. Deze staat te boek voor een der welsprekendste pleiters van ons land en zijn confrater SASSE VAN IJSSELT* voor een der leepsten. De avond eindigden wij in de societeit met bier en Rhijnwijn drinken. LIGHTENVELD viel door de duisternis op de markt in 't slijk en bezeerde zich. | |
11 Augustus.'s Morgens te ½ 6 ure zat ik reeds voor de deur een pijp te roken en kuierde te ½ 7 met V. H. naar LIGHTENVELD om 't kanaal te zien. Wij vonden er den luitenant V. H. reeds zitten. Wij zagen alle vier uit zoo frisch als haring van twee jaren geleden. Het regende weer te veel dus trok het kanaal er in. Met societeiten verliep de tijd tot ½ 2, toen wij bij den Lt. V. H. aten. LIGHTENVELD kwam ons hier met een kapchais voor drie met breed spoor en een goed paard afhalen, en met hem reden wij de poort uit Noordwaarts op. – Wij zagen dus het kanaal niet, hoezeer ook daar naar verlangende. Echter maakten wij uit sommige gesprekken daarover op, dat het wel voor de algemeene welvaart voordeelig maar voor de stad D. Bosch nadeelig zijn moet. In D. B. is thands nog en was lang het entrepôt van alles wat van Rotterdam, Amsterdam, Utrecht enz. na Maastricht, Luik, Namen enz. moet vervoerd worden. Thands zullen de waren dadelijk van die op deze plaats vertrekken kunnen, hetgeen natuurlijk de winst welke de stad D. B. op de commissies van transport, op de bewaring der goederen, enz. enz. deed, moet doen ophouden. – Langs een zeer modderigen weg reden wij voort en hielden, na de Maas overgevaren te zijn, den binnenweg, vermits de dijk drie uren om is. Den postwagen ontmoetend zeide ons de voerman dat de weg taai was en moeraslijk, de wielen konden bijna niet draaien. Nabij Bommel zeide men ons dat wij een zandweg zouden krijgen. Doch er was intusschen enkel slijk, tot zoover hadden wij niets dan moerassen rechts en links gezien. Maar toen begon de grond welig te worden als overal bij de Waal. Bommel zelve is een lief plaatsje dat net gebouwd is en een fraaie markt heeft. De rivier over gevaren zijnde reden wij links den dijk af naar het dorp Haeften. Heerlijk was hier het gezicht; de boonenvelden aan de eene, de vette weiden aan de buitendijkszijde. Te Haeften bezochten wij den heer dier plaats, DUTRYGa naar eind*, een academiekennis van hun beiden, die thands reeds drie kinderen had. Zeer was de man verwonderd ons te zien | |
[pagina 203]
| |
opdagen. Na thee en wijn bij hem gedronken te hebben, keerden wij terug, soupeerden te Tiel en logeerden aldaar zeer goed. | |
12 Augustus.'s Morgens te ½ 6 namen wij een aandoenlijk afscheid van LIGHTENVELD die weer naar Den Bosch reed, en wandelden met warm weer den dijk af verder. De zandweg liep zeer kronkelend doch de gezichten waren fraai. Eer wij aan Geldermalsen kwamen zagen wij het groote landhuis en prachtig bosch van den Heer BARNEVELD. Te Geldermalsen voeren wij over de Linge, doch aten geen koteletten. Na drie uren gaans kwamen wij te Buren en liepen het voormalig slot op, waarvan thands alleen de sterkte-wallen staan, die meer dan zeven voet breedte hebben. Binnen dezelve is alles beplant met moeskruiden en zware nootenboomen. – In de herberg bij Breekman dronken wij heerlijke koffi. De stad Buren heeft geen oktrooi en geen stadsbelastingen. Zij heeft een weeshuis gesticht door eene prinses van Oranje, welke ik gis de moeder van Willem III geweest te zijn. Van hier kwamen wij op Zoelmond, waar wij de groote hofstede Vredeveld van den Heer VAN BRAKEL met het prachtigste buitenhuis dat ik ooit gezien heb, wat de bouworde betreft, bewonderden. Langs een modderigen weg kwamen wij op den Leckerdijk, gingen die af en liepen door een laag land op een klein buitendijkje de Leck langs. Heerlijk was hier het gezicht op de overzijde waar de fraaiste horenbeesten door grazige weiden wandelden of in het water te halver lijf stonden, terwijl van verre zich de stad Wijck by Duurstede vertoonde en in de zilveren stroomen spiegelde. Aan de overzijde dier stad voeren wij in een schuitje de Leck over zonder om te slaan als de Hr. VAN ARKEL deed. Eer wij binnen de stad kwamen, gingen wij naar beneden en bevonden ons in een bekoorlijk boschje. Met uitmuntend aangelegen wandelingen en hoogtens meest met beuken, eiken en esschen beplant. Midden in hetzelve ligt in een breede gracht de bouwval van het oude slot, bestaande in een ronde toren met zware en breede muren, en een hooge klomp steen, waarschijnlijk het middelrif van het gebouw. In W. b. D. dronken wij melk en togen toen verder. I½ uur volgden wij een hoogen zandigen dijk, die door fraaie weiden aan de eene en boomgaarden aan de andere zijde gelegd was en geraakten zoo tot Amerongen. Hier vonden wij ons goed terug en konden ons dus geheel verfrisschen. Heel smakelijk aten wij en tafelden zelfs lang. Na den | |
[pagina 204]
| |
eten liepen wij den berg op en wandelden in het bosch, doch ik kan het niet schoon vinden, hoezeer ik mijn best deed daartoe. | |
13 Augustus.'s Morgens te 6 ure waren wij op weg naar Doorn. – – Te ½ 12 ure waren wij bij MOUTHAAN in Zeist, hier troffen wij den heer RETEMEIJER en zijne bekoorlijke vrouwtje aan, die ons het een en ander verhaalden uit Amsterdam dat ons interesseerde. Tot Vollenhoven toe was de weg aangenaam, maar daer links omslaande naar Amersfoort was de weg zoo zonnig en stak de zon zoo geweldig dat wij half flaauw van de warmte aan 't Huis ter Heyde kwamen en daar besloten de diligence af te wachten. Spoedig verfrischten wij ons met wasschen en bestelden ons diner. Nu kwam de diligence van Deventer aan. Een oud heer en zijne dochter bleven aan de herberg met oogmerk om met een rijtuig van daar naar Zeist te vertrekken. Daar de juffrouw er niet onaartig uitzag, maakte ik een praatjen en vroeg ze beiden met ons ten eten, evenals de gastronomen sans argent. Nu aten wij en keuvelden. Het eten was voortreffelijk. Onderwijl reed er eene calèche voorbij, welke ik navloog, daar ik mijne grootmoeder met neef V. D. POLL, zijn vrouw en twee kinderen erkende. Teruggekeerd erkende ik in mijn gasten den Heer HUBERT uit Rotterdam en zijn dochter JANSJE, die al aan V. H. in mijn afwezen gevraagd had of ik KO VAN LENNEP niet was. Te 8 ure verlieten wij deze plaats met de diligence waarin zich zeker heer PIJNAPPEL uit Amsterdam bevond. Aan den Doelen te Amersfoort stapten wij af en togen vandaar naar neef J. VAN DE POLLGa naar eind*, wien wij tehuis vonden. Hij bracht ons naar de societeit Randenbroeck waar Mevrouw VAN DE POLL met eenige andere dames theedronk. Hier spraken wij ook den Heer SCHLUYTER, Directeur van het Werk Instituut te dezer plaatse. Wij bewonderden de hooge spar aldaar waarvoor eens ƒ 2600 geboden zijn geweest; en namen voorts de invitatie aan van bij zekere Mevrouw STOETWEGEN den avond doortebrengen. – Aldaar brachten wij onzen tijd door met muzyk maken. Mevrouw STOETWEGEN, (een niet onaartige, maar zeer geaffecteerde vrouw precies Mej. KAMPHUYZEN) nicht STANS en een Doctor zongen verschillende romances; ik neuriede en werd zeer muzikaal gevonden. Auditeurs waren J. VAN DE POLL, VAN HOGENDORP en Mevrouw KAMP? Wij dronken ook Rhynwijn en roode wijn. Te 10 ure kwamen wij tehuis. | |
[pagina 205]
| |
14 Augustus.Te ½ 10 kwam ons de zoon van den heer SCHLUYTER afhalen om gezamenlijk het Werk Instituut te gaan bezichtigen. Dit instituut is in den jare 1818 opgericht ten behoeve der armen en ter weering der bedelarij. Vier honderd menschen hebben hier werk of krijgen het aan huis, bestaande uit spinnen van wollen-, saaietten-, linnen-, katoenen- en koeharen-garens; het breien en stikken van koussen, sokken, handschoenen, mutsen enz. het pluizen van oud touwwerk, het winden van zijde, het weeven van lakens, baaien, kassaaien, boezelaars, everlast, feilen, emballage, varkensharen vloermatten, paarden- en koedekken, vloerkleeden, karpetten enz. – De kinderen hier werkende, genieten ook onderwijs als te Zutphen. Dit Werkhuis is in een zeer goed lokaal; het kan echter niet blijven bestaan omdat het nimmer met handenarbeid tegen machines aan kan werken en de toelagen van de stad- en landgenooten zeer gering zijn. Zij blijven er met het meeste goed zitten, daar eenige leveranties aan Zutphen en aan de armen niet voldoende zijn. Daarenboven is de directie volgens eigene bekentenis met het fabriekwezen niet bekend, terwijl de heer KRETSCHMAR te Zutphen bezondere geheimen weet. – Te 11 ure verlieten wij de stad en wandelden langs een zonnigen met hakhout beplantten weg over Soest naar Soestdijk, waar wij bij SCHIMMEL te 1 ure aankwamen. Hier vonden wij den Heer en Mevrouw RETEMEYER. Te 3 ure aten wij zeer lekker. Vervolgens bezichtigden wij het paleis dat ons wel gemeubileerd, maar elendig verbouwd en verknoeid toescheen ook het park beviel ons niet, veel minder de bespottelijke naald of zuil met hare afgodische inscriptie in vier talen. Na wat in het bosch gewandeld te hebben overviel ons de regen. Wij keerden dus te 7 ure tehuis en brachten de rest van den avond bij den heer R. door. | |
15 Augustus.'s Morgens te half zeven waren wij reeds aan 't wandelen, bezagen het fraaie bosch hielden te Baarn stil, en begaven ons zoo naar Eemnes, waar wij het Overbosch en de heerlijke plaats Groenevelt doorwandelden, – door het aangename bosch van Laren en het mindere Prinsessebosch keerden wij terug, te half twee aten wij en verlieten te half drie het aangename Soestdijk. Na langs een vaart een uur en langs eene heide een uur gewandeld te hebben, kwamen wij in een dennebosch, waar ons neef FR. V. D. POLLGa naar eind* achteropreed in eene chais en ons zeide dat wij vlak bij Jachtlust | |
[pagina 206]
| |
waren. Wij gingen er dus op en bleven een kwartier met grootmamaGa naar eind* praten. Oom V. D. POLLGa naar eind* die 's morgens een flaauwte gehad had, vond ik zeer afgevallen. De weg naar de Bildt was zeer lief, die naar Utrecht beviel mij minder als zijnde die te open en eentoonig, te 6 ure kwamen wij in den Zwarten Arend aan, vonden er ons goed. Na wat rondgedrenteld, thee en wijn gedronken te hebben, gingen wij naar bed. – | |
16 Augustus.Na 's morgens het postkantoor bezocht te hebben, waar ik negen brieven vond en mij met derzelver lezing verkwikt te hebben, begaven wij ons naar het huis en vervolgens naar het bureau van mijn oom RAMGa naar eind*, die ons, na een korten poos met ons gepraat te hebben, den volgenden dag tegen één ure bij hem verzocht; vervolgens zochten wij den advokaat DE BIE op, en wandelden om hem te vinden I½ uur door Utrecht, gedurig van den eenen naar den anderen gestuurd wordende. Ook legden wij een bezoek af bij den heer WITTE TULLINGHGa naar eind* (V. OLDENBARNEVELD) die, ondanks hetgeen VAN HOGENDORP van deszelfs voorvader gezegd heeftGa naar eind*, ons zeer vriendelijk ontfing, en de noodige inlichtingen gaf; daar hij ook juist zoo gunstig niet denkt over 's Lands advokaat. Te twee ure aten wij een besteld, doch sober diner, waarna wij den advokaat DE BIE vonden, die ziek was, en in de societeit de nieuwspapieren lazen. Met theedrinken liep de dag ten einde. | |
17 Augustus.Vroeg stonden wij reeds op en besteedden eenige uren met brieven te schrijven; te 1 ure zag de Heer RAM ons verschijnen. Ook deden, terwijl wij bij hem Madera dronken, de heer BEELAERTS en G. POLLON ALIX, die thands gemeen lancier is, er een bezoek. Twee uren brachten wij zeer aangenaam door. Na den eten vermaakten wij ons met wat ronddrentelen, te 6 ure voor de deur staande zag ik de freule HENRIETTE VAN ZUYLEN voorbij gaan met hare zuster; ik voegde mij bij haar en wandelden met beiden de Maliebaan op, waar zij mij de complimenten naar huis verzochtten. Terugkeerend vond ik mijn oom RAM, die beloofd had te zes ure bij ons te zullen komen theedrinken, reeds in druk gesprek met VAN HOGENDORP. Te half 8 stonden wij op, hij geleidde ons de gansche stad rond. Is de stad van binnen somber en melacholiek van uitzien, de buiten-wallen, die in een elendig verval zijn, leveren een | |
[pagina 207]
| |
nog droeviger gezicht op, behalve aan de kant der Witte Vrouwen Poort, waar vier bastions zeer lief tot tuinen zijn aangelegd en zelfs een lakmoesfabriek en eene suikerrafinaderij bevatten. De sluis over de vaart naar Amsterdam is nieuw en de ingang verbreed, ook is de enkele ophaalbrug, die wat verder over die vaart ligt tot een dubbele gemaakt om de passagie der breede Keulenaars gemakkelijker te maken, 't welk met de verandering der toogesluis in verband staat. Voor deze werken te Utrecht betalen de domeinen ƒ 80.000. Men denkt dat de sommen, welke Amsterdam en Utrecht daar voor ieder zullen opbrengen nog veel grooter zijn zullen. Iets verder zagen wij het exercitieveld, de groote en fraaie Leidsche Vaart, en de aanmerkelijke lap grond, welke men eens voornemens was bij de stad in te trekken, omdat die met een gracht omcingeld is; alsmede het observatorium, den weg en vaart naar de Lek en andere noemenswaardige dingen. Utrecht bloeit tegenwoordig meer dan eene andere stad in ons vaderland. De populatie wordt op 35.000 zielen begroot; als voorname redenen dier welvaart beschouwt men den bloei der academie; het groote garnizoen, nog door een paar honderd man lanciers vermeerderd, het militair gerechtshof, de veeartsenijschool enz. Van | |
[pagina 208]
| |
deze laatste echter wacht men weinig goeds. De proeven aldaar gedaan hebben juist den besten uitslag niet, daarenboven zullen de boeren althands in het begin meer met hunne eigene oude praktijken en die hunner smids ophebben dan met de nieuwe theoriëen der veeartsen, welke nu ook aan de school te veel als Heeren gekleed en gewend worden, en zich slecht aan het boerenleven zullen kunnen wennen; dus ook nog minder vertrouwen in boezemen. Veel brengt eene zekere provinciale belasting op de sterke drank op; in Zeyst onder anderen in den tijd van drie maanden ƒ 1100: dit veroorzaakt dat in de meeste dorpen geen personeele omslag meer bestaat. – | |
18 Augustus.Na eene schandelijke dure rekening ontfangen te hebben en ons goed op de diligence te hebben besteld, plaatsten wij ons te zes ure in de schuit naar Vianen. De weg was vrij en is ieder bekend, ook zoude ik er voor deze reis niet veel nieuws van verhalen, daar ik mij dadelijk op een bank gelegd en tot dezelfde aankomst toe gerust geslapen heb; te Vreeswijk was men druk aan 't werk met een nieuwen Sluis tegen den Lek. Door deze vaart wordt Utrecht twee malen daags van versch water voorzien. In een schuitje voeren wij de rivier over, tegelijk met een soldaat en een burger, beide drok bezig om een jong meisje te troosten, dat te Utrecht vracht betaald had aan een voerman, die haar aan den schuit wachten zou en naar Gorcum brengen, doch die heengereden was. Het arme schaap was nu zonder geld, had een zware sluitmand en een flesch met koffie of zoo iets bij zich, wist niet wat aan te vangen en huilde bitterlijk. Uit het schuitje gestapt zag ik dat zij met haren vracht bijna niet voort kon, ik voegde mij dus bij haar en zeide dat haar huilen geen voerlieden uit den grond zou doen komen, en dat zij maar moed moest vatten. Voorts nam ik het eene oor der mand en de flesch en zoo liepen wij samen tot groote stichting der aanschouwers naar de herberg de Roos in Vianen, waar zij ook den voerman niet vond. Echter brachten wij het zoover dat een ander haar restitutie deed. Te ½ 9 gingen wij den straatweg gedurende een quartier uur op naar Vijverlust, waar wij ons bij den generaal BLANKENGa naar eind* aanmeldden; die ons bij uitstek vriendelijk ontfing zeer veel nopens de Water-Staten verhaalde, eene fraaie kaart ten geschenke meegaf en zijne complimenten aan onze Vaders ver- | |
[pagina 209]
| |
zocht. Ook gaf hij ons inlichtingen nopens onze voorgenomene reis over de Vijf 's Heeren-landen en een bevel mede aan al zijne onderhoorige opzichters, om ons alles te laten zien en alle inlichtingen te geven, die wij verlangden. Te Vianen gekeerd trokken wij met den klokslag van ½ 11 den Leckerdijk langs naar Everdingen. Vele waren hier de overblijfselen van oude heerlijkheden, thands slechts in eene groote laan met een hek bestaande en in de eene of andere boerenplaats ingetrokken. Even voorbij Everdingen sloegen wij rechts af den Diefdijk op, welke reeds in 1200 bestaan moet hebben, doch juist aanmerkelijke veranderingen heeft ondergaan. Moeilijk was hier de weg doordat deze dijk geen voetpad heeft en met kiezelaard belegd is. Ook waren de gezichten alles behalven fraai. Toen wij eindelijk Asperen voor ons hadden, moesten wij links den Dijk volgen. Eerst kwamen wij over de Limburgsche Vliet en maalsluis, die geheel vervallen en in duigen ligt; daarna aan een nieuwe hulpsluis van 1809, twee ingetale en eindelijk aan de twee defensive inundatie waijersluizen waar een tol stond. Het was twee uren toen wij Asperen binnentraden, dus hadden wij 3½ uur zonder rusten geloopen, zijnde deze onze zwaarste marsch op reis. – Asperen ziet er elendig vervallen uit. Men weet dat deze plaats evenals Leerdam en Heukelom (met welke zij in een driehoek ligt) in vroeger tijd tot geene provintie behoorde, maar op zich zelve eene soevereiniteit uitmaakte, en dus vele voorrechten had en van belastingen vrij was. Toen waren die plaatsen deur misdadigers, bankroetiers, schuldenaars enz. drok bewoond. Vele menschen gingen er om het goedkoope leven heen, dat echter tegenviel; want Leerdam was dienstig als een klein Spa, waar geweldig hoog gespeeld en menigeen naakt uitgeschud teruggevonden werd. Ook thands, nu dit alles ophield, woonen nog vele rijke boeren in Asperen, welke zich vooral met het fokken van paarden ophouden; zeer dikwijls komt er de inspecteur HOFMAN inspectie houden en de paarden, welke hij goedkeurt, zijn verkocht. Ook komen er tot uit Parijs hier paardekoopers. – Met dat al wordt aan de stad niets gedaan; de huizen vallen in; poorten en wallen zijn geslecht en de boeren koopen liever een goed stuk lands dan iets aan hunne wooningen te willen doen. – In de herberg de Toelast aten wij koeken en begaven ons voorts weer naar de koeijensluis, waar wij den sluiswachter door ons besteld vonden, die ons gereedelijk de heerlijke werking dier sluizen zien | |
[pagina 210]
| |
liet, welke ik liever voorbij ga dan ze onduidelijk te beschrijven; genoeg is het dat aldaar het water zich zelve bedwingt. Vandaar geleidde hij ons langs den nieuwen Zuider Singeldijk in 1809 aangelegd. Wij zagen de duikers en oude inzakkingen, veroorzaakt door dat de dijk half uit zand, half uit zachte derrie bestaat, en deze laatste geen zwaarderen dan een bepaalden vracht dragen kan. Bij den minsten overlast dus bezwijkt zij, komt wat verder naast den dijk neder en spat den grond op; zoodat het onmogelijk gaat dezen dijk te verhoogen. Heukelom omgegaan zijnde, begaven wij ons langs vette landerijen naar die plaats, welke boven alle beschrijving vervallen is en vanzelf uit moet sterven, doordien er geen tak van handel meer aan dezelve geannexeerd is. Na een glas bier gebruikt te hebben voeren wij den Linge over en zagen nabij het dorp Oosterwijk de plaats waar de bovendijk voorheen liep, doch waar dezelve in 1820 geheel is doorgebroken. Hier stond nog eene plas en heeft het water een zoogenaamd grondgat gemaakt van 80 voeten diep. Teruggekeerd gingen wij den Noorder-Singeldijk naar Leerdam op en passeerden wij twee glasblazerijen voorbij, welke ieder verscheidene menschen aan 't werk hebben. Een man kan er in de week met flesschen blazen ƒ 40 verdienen, schoon hij slechts twee duiten voor elke flesch ontvangt. – Behalve dit, is er in Leerdam een looijerij welke 10 of 12 menschen aan den gang houdt. – Dit stadje heeft een niet onaartig uitzien, is met nieuwe straten en treflijk gevormde, nette huizen voorzien. Poorten en wallen bestaan nog. Een tweede, doch zeer modderige gracht loopt om de stad heen. Aan het Groote Logement bij HENRY, waar wij onzen intrek namen, nam de sluiswachter afscheid van ons. Deze herberg was veel geroemd, had stores en jalousies, en een fraaien tuin. Men verbeelde zich dat de kastelein een Zwitser is, en make dan vergelijkingen tusschen de Alpen en de polders des Vijf Heerenlanden. – In een biljardkamer dronken wij thee, wandelden vervolgens de plaats rond en vonden terugkeerend zekeren Heer MUSQUETIER met den kastelein (in een gestreept beddejak en dito broek) en een derde heer in 't zwart aan een hombertje, terwijl een molenaar in zijn meelkostuum (allen leden van de Leerdamsche Societeit) achter hem zat en drok over 't spel sprak. Ik plaatste mij bij dien groep, terwijl V. HOGENDORP aan den zoon des kasteleins | |
[pagina 211]
| |
eene les in de oeconomie en politiek gaf. Te acht ure hadden wij een zeer goed soupé in een elegant vertrek en sliepen in goede bedden. | |
19 Augustus.Na een vrij dure rekening betaald te hebben, keerden wij te 6 ure langs denzelfden dijk naar Oosterwijk en vervolgden daar den dijk over Kedichem tot op den Zederik. Sluis* aan den straatweg gelegen. Hier kwamen wij op den straatweg, namen dien over het oude Arkel en traden met klokslag 8 ure Gorkum binnen. In het logement den Doelen moesten wij ons goed vinden; ook was er alles, dan o schrik! ik bespeurde dat de koffer aldaar geplaatst de mijne niet was, en deze dus waarschijnlijk op reis naar Antwerpen of misschien naar Parijs was. VAN HOGENDORP wilde nu dat ik mij zou verontrusten en sprak van schrijven en van maatregelen nemen enz. enz. Dan ik dacht: Heeft een ander mijn koffer, ik heb de zijne, en poogde reeds of mijne sleutels ook op dezen pasten om te zien of er misschien beter goed in wezen zou. Dan vergeefs. Ik weigerde intusschen mijn hoofd over dit alles te breken. Alleen wandelde ik naar de diligence en verhaalde daar mijn geval. GOUDRIAAN, bij wien wij vermeend hadden te gaan eten, was ongelukkig nog te Scheveningen, waar hij de zeebaden gebruikt. Te ½ 11 wandelden wij naar den opzichter-sluismeester, die ons over Dalem en den daar geplaatsten sluis naar den eersten Overlaat van 1809, den Waaldijk langs bracht, en onder het wandelen veel zijn vak betrekkelijk verhaalde. Onderanderen vernam ik dat voortijds alle waterwerken voor 's lands kosten waren, doch op verzoek der provintien provintiaal gemaakt, omdat er dan meer bezuiniging zou kunnen plaats hebben en minder landbelastingen noodig zijn. Eindelijk werd dit ten deele toegestaan, en nu zijn er eeuwige twisten over sommige dijken en sluizen of zij het land, de provintie, deze of gene stad dan wel deze of gene polder aangaan; onderwijl slaat niemand de hand aan 't werk: de noodige reparatiën worden niet gedaan, en de beruchte watervloed van 1820 is hier het gevolg van geweest, terwijl wij voor het volgend jaar een dergelijke te wachten hebben. Na dezen dijk verlaten te hebben en in de stad gegaan te zijn, zagen wij de wagen-sluis over het kanaal van 1818 naar Steenenhoek, in welk kanaal de Linge uitkomt, waarin al de polders zich ontlasten, zoodat dit kanaal al de binnen Lek- en Waalsche landen van het regenwater ontlasten moet. Kort na onze terugkomst in de her- | |
[pagina 212]
| |
berg kwam mijn koffer, die te Utrecht gebleven was reeds terug en verruilde ik den nieuwen er tegen. Na geschreven te hebben aten wij een sober diner en gingen met honger van tafel, na al de schotels geleegd te hebben. | |
20 Augustus.Na een goede nachtrust gehad te hebben, hoewel het geweldige onweder VAN HOGENDORP wakker gemaakt had, kregen wij een slecht ontbijt en vervolgens eene nog slechtere rekening, dewijl zij bijna 3 malen zoo hoog was als die welke wij voor hetzelfde in Assen zouden hebben ontfangen. Voor het diner onder anderen, dat wij geheel genuttigd hadden zonder onzen honger te kunnen stillen, waar bovendien alle spijzen ongaar waren, betaalden wij ƒ 2 par tête. Wegens het slechte weder besloten wij per diligence te gaan. Men zeide ons dat zij te ½ 11 ure vertrok; wij gingen dus ¼ over 10 naar het bureau doch vernamen er dat men ons 2½ ure bedrogen had en dat zij eerst te één ure heen ging. Na in een opkamertje ons geweldig verveeld te hebben, gingen wij boeken kopen. V. H. kocht iets over den Spaanschen Oorlog; ik de Boerekermis van Rotgans en een Fransche roman in 12°. Hierin las ik de volgende uren. Onderwijl aten zekere Heer en Mevrouw VAN DAM een zeer lekker diner en sarden onzen gekwetsten honger en ook onzen beurs, doordat zij voor eens zooveel en driemaal mooyer eten als wij gehad hadden, slechts ƒ 1 par tête betaalden. Te I½ ure kwam de diligence. Wij wandelden na 't veer; hadden door den voordeeligen wind een zeer spoedige overtocht, en plaatsten ons te Heeswijk in de diligence waar wij tot Raamsdonk alleen bleven. Ook hier waren langs den weg schoone en groote boerderijen met drie verdiepingen en immense schuren: wij waren spoedig de Maas over en zagen met deernis op de elendige in moerassen verzonken stad Geertruidenberg neer. Te Raamsdonk, waar twee nieuwe groote herbergen zijn, dronken wij een glas bier. Hier kwam de postmeester mede in zitten, omdat hij een nieuw paard voorgespannen had. Over de Oude Donge, welke ik zoo vaak met een pond was overgegaan, lag nu eindelijk een goede ophaalbrug. Na een slechten domeingrond uit nare weilanden bestaande doorreden te hebben, trokken wij het heerlijk bloeiend dorp Oosterhout in. Hier is een hoedefabriek, die veel debiet heeft. Een ¼ uur buiten hetzelve loopt de weg weder door hei en dennenbosschen tot dicht | |
[pagina 213]
| |
aan Breda waar alles bebouwd is. In Breda gekomen namen wij onzen intrek in het logement Hotel de Flandre, bestelden ons soupé en zochten vruchteloos den Rechter van Instructie VAN HEUSDEN op, die uit de stad was. Ik informeerde mij naar SCHEY, doch niemand wist zijn woonplaats. Nu wandelden wij naar de Latynsche School om daar zijn woning te hooren; dan de markt overgaande zag ik van verre een heer zeer elegant met een bruine jas gekleed, hebbende een witte stroohoed op met breede randen en herkende hem voor VAN HAMELSVELD*; SCHEY, bij wien hij logeerde, was bij hem. Verheugd liepen wij naar elkanderen toe, gingen bij SCHEY in en dronken wijn. Beiden hadden een voetreis over Gend, Brussel, Namen enz. gedaan. Te acht uur gingen wij naar huis en aten met smaak een heerlijk, keurig, lekker souper. Te 9 ure kwamen mijne vrienden ons afhalen en brachten ons in de groote kerk waar wij de graftomben van RENESSE, POLANEN en die van ENGELBERT VAN NASSAU zagen. Schoon ik deze laatste reeds vaak gezien had gevoelde ik niet minder dezelfde gewaarwordingen, die mij altijd bij dezelve bevangen hadden. Ook VAN HOGENDORP was zeer getroffen en zeide nooit iets dergelijks beschouwd te hebben. Hoe schriklijk is de kunst sinds dien tijd afgezonken. Waar vindt men thands, niet een MICHEL ANGELO, maar een kunstenaar die hem slechts van verre gelijkt? Het hedendaagsche wil cierlijk en lief zijn, doch is stijf. Hier leeft het marmer, schoon het dooden voorstelt. – De kerk door de maan verlicht, leverde een treffend schouwspel op. – In stilte keerden wij naar huis en sliepen vrijwel, schoon het vele eten mij wat benaauwde. | |
21 Augustus.Te 7 ure vervoegden de vrienden zich bij ons aan het ontbijt en deden vervolgens met ons een alleraangenaamste wandeling. Eerst zagen wij het dorp Ginneken, vanwaar wij door het zoogenaamde (Dennen) Mastbosch onder belangrijke geanimeerde gesprekken en twisten over het fraaie dorp het Haagje door het Liesbosch, dat uit eiken bestaat, huiswaarts keerden; te ½ 2 waren wij weer aan de wooning van SCHEY, waar wij met den Walschen predikant JAMESGa naar eind* aten en ons wel vermaakten. Na den eten d.i. klokke 6, begaven wij ons naar het hof, dat thands tot een militair hospitaal verstrekt. Het binnenplein aldaar is zeer groot, omringd met pijlers en omgangen, de borstbeelden van vele helden der oudheid dra- | |
[pagina 214]
| |
gende. – De ziekenzaal is luchtig en ruim ingericht. Zij is gebouwd naar het model door Pr. Willem den Eerste gegeven. Van daar trokken wij naar de fabriek van den Heer BIESTHEUVEL. Deze heeft eene machine uitgevonden welke het koehaar bereidt en daarvan het octrooi voor 5 jaren ontfangen. Echter houdt zijn fabriek bij de 500 menschen aan 't werk. Een wever wint er 8 à 10 gulden wekelijks: één zelfs was er die ƒ 18 verdiende, doch ze dadelijk aan den drank weer verteerde. Wij spraken den ouden BIESTHEUVEL, die het weven der stoffen voor zijn deel heeft, den tweeden zoon een vrij nietsbeduidend mensch en den uitvinder der machine die zeer aartig in zijn spreken is en een flink voorkomen heeft. Daarna deden wij een wandeling in het Valkenhof, dat zeer lief aangelegd is en waar fraaie boomen staan. De maan verlichtte het op eene aangename wijze. Wij spraken er den plaatsmajoor, een oud-officier, die in stille mijmeringen er rondwandelde en ons verhaalde hoe men in vroeger tijden met een tractement van ƒ 500 in Breda zeer goed kon leven, daar toen eene kamer 11 st. in de week aan huur deed, eene kop chocolaad 2 en een kop koffi 1 en een glas punch 2 stuivers kostte, terwijl men voor 8 st. at en voor 14 goede wijn dronk. Te ½ 8 keerden wij bij SCHEY, bleven onder een glas wijn en het aangenaamste gesprek tot ½ 1 zitten praten. | |
22 Augustus.adat wij ons boeltjen gepakt en ontbeten hadden, wachteden wij onze vrienden af, die zich te 7 ure bij ons vertoonden. Dadelijk verlieten wij het aangenaam Breda met al deszelfs stoute vestingwerken en marcheerden over het Haagje den weg op naar Berg op Zoom. Het weder was gunstig; de weg, die tusschen hooge boomen, welbebouwde graanvelden, rijke akkers en groen plantsoen voortliep, alleraangenaamst, de gesprekken nu door het vermeerderd getal onzer reisgenooten verlevendigd, belangrijk en onderhoudend; alles in een woord liep samen om ons de grootste genoegens te verschaffen. VAN HOGENDORP en VAN HAMELSVELD liepen SCHEY en mij een goed eind weegs vooruit en kwamen ook voor ons aan het dorp Etten dat 2 uren van Breda ligt en even als het Haagje in het rond gebouwd is en het aanzien heeft eener groote marktplaats. Na ons hier wat verfrischt te hebben, werden wij door onze vrienden nog een eind weegs buiten het dorp geleid, en namen daar een recht | |
[pagina 215]
| |
hartelijk en bedroevend afscheid, zij keerden naar Breda en wij vervolgden onzen weg, die nog een half uur langs aangenaam bouwland en hakhout liep, toen op eens geheel recht werd en achter ons den toren van Etten, voor ons dien van Rozendaal vertoonde. Op een uur afstand van het eerstgemelde dorp begon de hei, welke echter slechts ¼ uur duurde, vandaar in 't bouwland weergekomen, volgden wij den weg, die zijlings afsloeg, vonden een allerliefst voetpad door dicht kreupelhout met uitkijkjens over korenvelden, en kwamen eindelijk in Rozendaal, dat 4½ uur van Breda verwijderd is. Dit dorp is groot en ruim gebouwd en heeft vele en breede markten of straten. Hier was in 1634 het hoofdkwartier des Prinsen van Oranje. In de herberg gezeten aten wij eenige boterhammen en dronken goed bier. Intusschen kwamen er vele bedevaartgangers, die van KEVELAAR kwamen, binnen, lepperden met hun drieën of vieren uit een bierglas en noemden elkanderen, ook den kastelein, altijd mijnheer. De regen, die nu zwaar viel, belettede ons verder te gaan. Wij wachteden dus op den postwagen die te ½ 4 voorbij moest komen; ik nam mijne toevlucht tot mijn Fransche romannetje, VAN HOGENDORP tot overpeinzingen. Toen de postwagen kwam begaven wij ons, nadat de kastelein ons goed gesneden had, naar een andere herberg waar wij nog een kruik Leuvensch bier dronken en voorts in den postwagen stapten, uit eene chais bestaande met twee banken en een vooropje! Achter ons zaten een Jood en een Bredaënaar. Groot was onderweg de toevloed en het gerij der Kevelaargangers, die deels in huifkarren gepakt, deels te voet den baan vervulden, en allen door onzen mallen voerman, een kwaden jongen, werden toegesproken. Echter reden wij op een goeden draf langs schoone velden en fraai boomgewas, tot aan het dorp Worm, waar wij pleisterden. Aan de andere zijde werd de weg zandig: nu verkoos onze voerman te wandelen, liet zijne bonken stappen, gaf VAN HOGENDORP de teugels over en vervoegde zich bij een landman, die naast zijne kar liep en van Kevelaar kwam. Vergeefs drong ik VAN HOGENDORP de paarden te laten draven: al had hij dit gewild, de rossinanten kenden alleen huns meesters zweep, en die werkte slechts dan als de kar, die ons volgde niet meer vooruit kon, daar derzelve paard harder stapte dan de onze. Zoo reden wij een groot half uur, waarna hij weder opsteeg en spoedig met ons Bergen op Zoom genaakte, dat zich zeer bevallig voordeed, door de heuvelachtige weiden die het | |
[pagina 216]
| |
omringen, en de zwaar beplante wallen. In de herberg waar men ons bracht lieten wij ons goed en wandelden de plaats rond. De groote markt is aanmerkelijk fraai; de straten zijn breed en met goede huizen voorzien; de wallen zijn heerlijk; en de vestingwerken overtreffen alles wat ik van dien aard gezien heb. De grachten zijn er droog; slechts een smal slootje loopt midden door dezelve; doch door dit slootje wordt bij het openen der sluizen de gansche gracht met water gevuld. Na eene kruik bier geledigd te hebben, begaven wij ons met goed weder de Steenbergsche poort uit, waar het op eens frisch begon te regenen. Heerlijk zoude anders het gezicht geweest zijn, van de hoogte waar wij ons op bevonden. Ter rechter zijde hadden wij bekoorlijke korenvelden doorzaaid met boerderijen en bosschaadjen; aan de linkerhand vestte zich ons oog over even schoon bosch en bouwland naar omlaag, waar zich op een uur afstands de Zeeuwsche stroomen door den dikken regen flaauw vertoonden en de overzeesche kusten, als bij een droomgezicht in een donkeren nevel verborgen, naauwlijks aan de verbeelding zich lieten gissen. – Na een half uur gaans kwamen wij aan deze nieuw aangelegde chaussee, de regen hield aan en de dagtoorts verdween. Spoedig werd het volkomen duister. Men had ons verhaald dat Tholen slechts een | |
[pagina 217]
| |
klein uurtje van Bergen op Zoom verwijderd was; dan reeds hadden wij een goed uur geloopen en nog vorderden wij niets. Elk korenveld scheen mij in de nacht toe de rivier te moeten zijn; elk bosch de gewenschte stad. Eindelijk zag ik flaauw de toren; met moeite echter, met rustigen stap vorderden wij, daar onze kielen door den regen, onze schoenen door het slijk bezwaard waren; ½ 9 bevonden wij ons aan het water, al waar wij met moeite in de boot kwamen en met een gevaarlijken sprong aan wal geraakten. In het logement van Van Maurik, het wapen van Zeeland gekomen, werden wij door den kastelein, een dikke, sterk snuivende praatvaer, zeer vriendelijk ontfangen. Beiden waren wij flaauw en langziekig. VAN HOGENDORP ging met eenige glaasjens wijn naar bed. Ik liet nog een slaatje met eieren en visch komen, doch niets smaakten mij dan de bessen, die mij geheel herstelden. Intusschen praatte de waard al voort, en verhaalde mij van toen hij maire was enz. enz., zijn gesprek met verdraaide Fransche woorden doorspekkende. Hoorende dat VAN HOGENDORP mijn reisgenoot was, raakte hij in verrukking van den zoon van den steunpilaar van ons land te bezitten en redeneerde hierop al verder door. Te ½ 11 ging ik bedwaarts, en sliep voortreflijk. | |
23 Augustus.Te ½ 9 ontbeten wij en lieten ons door den kastelein verhalen welken toer wij door het eiland nemen moesten. Dan toen wij uit zouden gaan, begon het weder te regenen. Wij namen dus een rijtuig; de man gebood tot driemalen aan zijn knecht ons toch wel te behandelen en onzen zin te doen en schreef hem zijne route voor. Te 9 ure vertrokken wij in een goeden fourgon, reden de nare eng gebouwde stad door en kwamen op een hoogen met vier rijen olmen beplantten dijk, hebbende ter linkerzijde een veld met Russische tarwe en paardeboonen, ter rechter een binnenpolder die door den doorbraak geleden had. Rechts en links liepen hooge binnen- en buiten-dijken, meest wel beplant. Na een half uur rijdens bracht de voerman, een aartige, vlugge kerel die veel gezien had en zijn land goed kende, ons door Oud-Vossemeer, een klein dorpje, waar de hagel vier weeken geleden bijna al de ruiten ingeslagen had; de steenen die toen vielen hadden de grootte van duiveneieren, wogen meer dan twee lood en waren hoekig en ongelijkvormig. Wat verder rijdende zagen wij geheele | |
[pagina 218]
| |
velden waar de aren van de halmen waren afgeslagen en het stroo aan stukken verbrijzeld. Intusschen waren de gezichten schoon en afgewisseld, hier stond tarwe ginds rogge. Daar golfde de haver, wat verder wies het vlas en de klaver ondereen of stond zomer- en koolzaad. Met blaauwe bloemen prijkend vervingen de beroemde aardappelen van Zeeland de boereboonen, erwten of hennip; bovenal trok de in overvloed geplantte meekrap onzen aandacht. Deze wordt in Tholen met veel succes gepoot, staat doorgaans twee of drie jaren te velde, wordt voorts gedolven, gemalen, gestampt, geperst, gezift en tot poeder gestoofd. Zeven of acht zulke meestoven zijn er op het eiland, welke jaarlijks verbazende verzendingen naar Holland doen. – Langs een zeer slikkerigen, bijna ondoorwaadbaren buitendijk vervolgden wij onzen weg: heerlijk was het gezicht op Philipsland en Zierikzee, voor ons lag eene menigte buitendijksche aanwas van slijk, waarop schapen weidden. Na een uur rijdens kwamen wij te St. Anna Land, waar wij ons ophielden en de paarden gevoederd werden. Dit dorp ligt aan zee en bestaat uit een dwarsstraat en eene andere, die naar omlaag op de kerk aanloopt. De huizen zijn klein, de boerenkleeding zeer antiek. – Uit eigen liefhebberij verdwaalde nu de voerman, en liet ons fraaie welbeplantte dijken en vruchtbaar land zien. Te 12 ure kwamen wij te Stavenisse, een slecht dorp, waar wij ons naar de kerk begaven en aldaar de heerlijke graftombe van den Baron TUYLL VAN SEROOSKERKENGa naar eind* bezichtigden. Dezelve is in 1669 vervaardigd, stelt den edelman geharnasd leggend voor, terwijl twee treurende kindertjens aan wederszijden helm en handschoenen dragen. In de herberg aten wij twee boterhammen en dronken een glas bier en een borrel, daarvoor had de kastelein de onbeschaamdheid ons 28 st. te vragen. Toen wij dit bij ons afrijden den voerman verhaalden geraakte deze in hevigen toorn en schold den ganschen weg door op den schurk die ons dus gevild had en hem ook te veel voor het stallen van zijn paarden af had geeischt. Langs een fraaien dijk en weg reden wij naar St. Maartensdijk waar een groote markt is. Hier wees ons de kastelein het oude stadhuis waar wij twee zeer oude portretten zagen, van JACOBA VAN BEIEREN en FRANK VAN BORSSELE. Uit het gelaat der eerste vooral kan men de gansche vrouw leeren kennen. Bovendien hingen er nog vele beeldtenissen van vorsten en vorstinnen uit het Nassausche huis: onder anderen een sprekend ge- | |
[pagina 219]
| |
lijkend, wel geschilderd, portret van WILLEM DEN EERSTEN. – In de kerk, die groot en prachtig van bouworde is, zagen wij ook oude zerken en graven. Na een glas bier gedronken te hebben, reden wij een binnenwater om naar Scherpenisse en vandaar over een smallen akeligen dijk naar het veer te Gorishoek. Twee uren wachteden wij hier op de boot. Ik beklom de lantaarn en las mijn romannetje; intusschen werd het later en later de boot had in plaats van op het veer als naar behooren te varen, Brabanders naar Wemeldingen gebracht. Toen dezelve eindelijk genaakte moesten wij om indezelve te stappen een steilen dijk af, met groote puntige hoekige steenen beleid, waar tusschenuit tallooze kleine paaltjens uitstaken, zonder dat er een plank of iets was om den afgang gemakkelijker te maken, daar een verkeerden stap ons zou hebben doen vallen en 't aangezicht aan flarden rijten. Een uur duurde de overtocht. – Aan de andere zijde was de opgang even slecht en tot overmaat van ramp liet de schipper het ransel van VAN HOGENDORP in 't water vallen dat er braaf nat uitkwam. Het werd donker; te IJersekendamme kregen wij na ½ uur verwijls een wagentje met twee vetgemeste paarden die ons op een sukkeldrafje langs een weg die bij dag heerlijk zijn moet, met duistere volle maan naar de stad Goes bracht, alwaar wij in het logement, de nieuwe zoutkeet afstapten en dadelijk zonden naar den advocaat BLAUBEEN, acad. vriend van VAN HOGENDORP, die spoedig verscheen, ons zeer beknorde dat wij niet bij hem waren komen logeeren en met ons soupeerden tot ½ I. | |
24 Augustus.Nadat de vlooien ons een onaangename nacht bezorgd en wij ontbeten hadden, kwam ons BLAUBEEN halen en leidde ons naar de kerk, alwaar wij eene predikatie hoorden van Ds. OOSTERDIJK over Salomoo's gezegde dat de wijsheid het beste is. VAN HOGENDORP, BLAUBEEN en ik hadden werk ons van het schateren te onthouden, nooit heb ik zooveel onzin, pedanterie en malligheid gehoord. Uit de kerk gingen wij bij den rechter VAN DEINSEN, mede een academie-vriend van VAN HOGENDORP, een allergekst en aartigst mensch bij wien wij madera dronken en een heerlijk uitzicht over de groote markt hadden welke met kramen gevuld was in wier midden 80 schutters bij gelegenheid van 's Konings jaardag paradeerden. Te 1 uur aten wij zeer slecht, wandelden vervolgens met VAN DEINSEN de stad uit en langs fraai bosch naar eene buiten | |
[pagina 220]
| |
herberg of tuin waar wij Leuvensch bier dronken. Door korenvelden en weiden heen gingen wij naar Kloetinge, een groot en fraai dorp, alwaar wij zagen doopen in de kerk. Zeker Heer BUTEUSE, van Goes naar huis rijdende, nam ons in zijne calèche en bracht ons naar huis; te 4 ure waren wij bij BLAUBEEN met wiens vader Ds. BLAUBEEN, alsook met zijne gouvernante en een jong nichtje, wij tot ½ 6 thee dronken. Daarna gingen wij het kunstkabinet van den ouden Heer HABBER, grootvader van BLAUBEEN, zien. Deze man heeft op zijn 80ste jaar zich in de noodzakelijkheid gezien zijn boedel te verkopen, of zooals zijn kleinzoon zeide: hij was voor zijn vermaak naar 's Gravenpolder gaan wonen [waar hij een ontfangers plaats van ƒ 800 heeft}. Het kabinet bestond uit een kleine, doch niet onaartige collectie schilderijen, waarbij eene uitmuntende Christus uit de school van VAN DIJCK en een allerheerlijkst binnenhuis van KAMPHUIZEN. – Voorts uit eenige kasten met goed opgezette vogels, zoo in- als uitlandsche, van kapellen, gewassen, beenderen enz. – en eindelijk zoo zij zeggen eene kostbare boekerij, waarbij onder anderen eene fraai geschreven litanie en de origineele teekening van het plaatje in de bijvoegselen op Wagenaar, voorstellende de Beroerten en weeën van Renesse bij PHILIPS VAN BOURGONJE. Ook had hij [als iets zeer raars en vreemds} het werk dat op het Manpad is over de volkeren en geslachten der aarde, waarin Adam en Eva de Arke Noachs en de toren van Babel staan afgebeeld. – Hierna haalden wij de dames af en wandelden naar de societeit, waar wij ons bij eene goudvischkom tusschen hoge populieren en treurwilgen nederzetteden om een tafeltje met Rhijnwijn gevuld. Wij zagen hier de nette komediezaal en kolfbaan. Nu kwam er ook een dronken oude Doctor, die zich bij ons plaatste en zeer lastig was totdat het hem te vol was. Tusschen het jonge nichtje en mij kwam door vermeerdering van gezelschap een zeer schoon meisje zitten, zijnde toevallig eene juffrouw VAN DER BURG VAN LICHTENBERG en dus met ons kwartier bekend. Aangenaam was ons gesprek, aangenaam de muzyk van de overzij van den vijver door blaasinstrumenten gemaakt, aangenaam de illuminatie en de schoone maneschijn; te 9 ure keerden wij bij Ds. BLAUBEEN, die ons een lekker souper gaf en tot ½ 2 hield. Terugkeerende vonden wij den knecht voor de deur en de meid binnenshuis in een bloemenmand slapende. | |
[pagina 221]
| |
25 Augustus.Te ½ 7 stonden wij op na een goede nachtrust, daar wij een betere kamer en betere bedden hadden gekregen. Wij lieten ons goed in de herberg, van waar men het met een wagen naar het veer zou zenden, ik deed mijne kiel alleen aan [het was smoorlijk heet} en wij wandelden de stad uit. Een fraaie weg, doch zeer naauw en met groote steenen bestraat, bracht ons over het dorp Cloetinge naar Capelle, waar wij ontbeten. – Ontelbaar was het getal der boeren, die na zooveel dagen regen zich haasteden hun graan naar de schuren binnen te voeren. Van Capelle wandelden wij naar Biezelinge en Eversdijk langs een welbeplantte lagen zandweg met heerlijke bouw- en weilanden. Van Eversdijk dwaalden wij af, doch werden op een zeer aangenaam binnenpad door weilanden heen op den dijk teruggebracht, die met vier rijen olmen beplant was en ons spoedig binnen 's Graven Polder bracht. Hier dronken wij bier, wandelden vervolgens verder het fraaie dorp uit en kwamen op een dijk beplant met hoog en schoon geboomte, waarop drie andere dijken even zwaar begroeid uitliepen aan wederszijden hadden wij groote vijvers, ontstaan uit de oude verstopte en verzandde rivier de Zwaake, aan wier overkant zich heerlijke boomen vertoonden en de aangenaamste gezichten opleverden. Aan den weg zagen wij hier en daar lindenboomen laag en klein, schoon reeds oud, meest voor wegwijzers dienende [eikeboomen vindt men in Zuid-Beveland niet noch ook in Tholen}. Over het welgelegen en groote dorp Kwadendamme begaven wij ons langs een hoogen dijk waarvan men het uitzicht over korenvelden en water had, naar Nisse, waar wij uitrusteden. ¼ Uur van daar vonden wij het groote dorp Heinkenszand, met hooge boomen omringd. In de herberg gezeten vielen wij door 't warme weer in slaap. Kort daarop trad een veldwachter binnen, sprak over ons met den kastelein en vroeg aan VAN HOGENDORP of hij een paspoort had. Deze antwoordde hem dat hij als Hollander in Zeeland geen paspoort behoefde en dus niet toonen zoude, waarop de ander ons toeduwde: ‘Nu dan zul je mee naar den burgemeester’. VAN HOGENDORP stond gereedelijk op. Wij volgden den vent naar een aartig buitenverblijf, waar VAN HOGENDORP binnentrad en den vrederechter, die in een achterkamer zat, aansprak. Deze zeide hem dat er zoo iemand voor zou komen, doch VAN HOGENDORP, bemerkende dat de veldwachter ging spreken, trad weder toe, noemde zich en | |
[pagina 222]
| |
zijne kwaliteit, verhief de stem al luider en luider en eindigde met den veldwachter aan te klagen. De vrederechter had de verlegenheid op het gelaat geschilderd en beknorde den koddebeier, die zich zooveel mogelijk zocht te verontschuldigen. Daarop keerden wij in de herberg, waar later de veldwachter en voorts de vrederechter kwamen, die een praatje met ons maakten en den weg beduidden naar 't Sloe. Een kwartier van 't dorp ontmoettede ons een andere veldwachter, dien ik dadelijk aansprak en naar den weg vroeg, dien hij ons zeer vriendelijk en bescheiden wees. Heerlijk was het gezicht der korenvelden, waarop alles in beweging en aan 't werk was. Ook de meekrap wast in groot aantal op Zuid Beveland doch wordt er niet gestoofd, noch ook het vlas gerooid, maar onverwerkt verzonden. Na eenige smoorheete dijken kwamen wij langs eene korte chaussée op het Sloe. Hier rusteden wij I½ uur uit, zeer bezweet zijnde. Ons goed was er niet aangekomen, waarover wij ons beklaagden. Naar het veer gaande moesten wij nu nog een steenen pad van 20 minuten gaans en voorts 300 schreden door 't water loopen om de boot te genaken, daar het juist laag water was. Wij hadden dus 7 uren op het eiland gewandeld. Heerlijk was de avond op het water. De zon dook met gouden en purperen stralen achter de | |
[pagina 223]
| |
Walchersche kust weg en bescheen nog flaauw de boorden van Kamper- en Noord Beveland. Het water was stil en slechts een zoele zephir rimpelde deszelfs oppervlakte en stoeide in de zeilen van eenige voorbijgaande schepen. Aan de overzij gekomen namen wij een rijtuig en reden met goede paarden over een straatweg tot aan de poort van Middelburg, waar de Voerman ons neerzette, daar hij ons niet verder brengen wou omdat de verjaardag des konings nu gevierd werd en er voetzoekers werden afgestoken. Zeer te onvrede wandelden wij de stad in, vonden in het logement van Oranje onze koffers derwaarts uit Gorkum verzonden. Nu wees men ons eene kamer met twee bedden aan, waar het naar gerooide vlas stonk (het waren de nog niet gedroogde vloermatten) en welke geen lucht ontfing dan door een raam, dat op een binnengang uitkwam. VAN HOGENDORP weigerde gladaf daar te slapen en ontfing na eenige wederzijdsche hooge woorden eene heerlijke groote voorkamer met drie ramen; ik moest mij voor één nachtje met de stinkende kamer vergenoegen, doch kreeg den dag daaraan eene betere. 's Avonds soupeerden wij te half tien met een' Duitscher, een Dordrechtenaar en een man daar niets aan was. Het eten was weinig maar goed. | |
26 Augustus.'s Morgens na den ontbijt bezochten wij den Burgemeester VAN SONSBEECKGa naar eind*, aan wien VAN HOGENDORP eene recommandatie brief van zijn' zwager VAN CITTERSGa naar eind* had, doch vonden hem niet tehuis, maar wel den advokaat VAN BERLEKOMGa naar eind*, academievriend van VAN HOGENDORP, die ons met zijne jonge vrouw, die VAN HOGENDORP voor deszelfs zuster aanzag, zeer vriendelijk onthaalde en voor Woensdag ten eten verzocht. Spreken met den man konden wij niet, omdat er zekere oude Doctor was gekomen, die van niets wist dan van brasserijen en partijen (zooals er 's avonds te voren eene geweest was bij den Commandant, waar niemand nuchter vandaan gekomen was). De klerk van den Heer V. BERLEKOM bracht ons bij den Advocaat PASPOORT (academie vriend van VAN HOGENDORP, die niet tehuis was) en vandaar naar de Oosterkerk die zeer fraai van bouworde is, zijnde eene hooge en luchtige rotonde van boven licht scheppende door eene lantaarn, die met smaak volvoerd is en boven het dak vlak in 't midden uitschiet; voorts heeft zij rondom glazen en is met dikke pijlers, architraven, vazen en op | |
[pagina 224]
| |
gaande trappen vercierd. Wij beklommen de kroonlijst en het hooge balcon vanwaar men een uitzicht over schier geheel Walcheren heeft, doch waar het zeer heet is. Vandaar tehuis gekeerd aten wij, waarna ons PASPOORT een bezoek deed en wij te 4¼ met geweldige warmte naar de hofstede des heeren DE BRUYN, een ½ uur buiten de poort gelegen en Steenhoeve geheten, heenwandelden. De weg liep langs aangename en hooge dreven en buitenplaatsen; vooral was er eene met een slot van twee hooge spitsen voorzien. Op Steenhoeve gekomen vonden wij de familie aan tafel. De Heer DE BRUYN, een confrater in Den Haag en tijdgenoot van VAN HOGENDORP kwam bij ons, doch was koel, schonk ons wijn en verliet ons na een ¼ uur. Naar de stad keerende zagen wij achter ons een zware donderbui opkomen. Wij haasteden ons dus bij den Burgemeester VAN SONSBEECK te komen, die wij vonden dat pas aan tafel ging. Zekere freule VAN BOETZELAAR, een mooi meisje en nog een andere juffer aten bij hem. Wij dronken er goede Rhijnwijn en dat is alles wat ik ervan zeggen kan. – Ook verzocht men ons voor Vrijdag. Hierop begaven wij ons naar de societeit. De bui was slechts overgetrokken, doch had op eens de lucht verduisterd en een zwaren wind en storm gebracht, die alles had doen schudden en kraken. Aan de Societeit ontmoetteden wij PASPOORT met twee andere Heeren, die ons een wandeling, den weg naar Vlissingen op, lieten doen en aan de Abeele, een groote tuin aan den weg geleegen, een flesch wijn lieten drinken. Daar zat een dronken boer sinds 2 ure, terwijl zijn wagen op hem wachtede en hij niet weg wilde. Met een zoet lijntje kreeg hem PASPOORT daarop verder. Wij eindigden onzen avond in de Societeit. | |
27 Augustus.'s Morgens te 6 ure stond reeds een wagen gereed om ons een gedeelte van het eiland te doen zien. Met eene reiskaart, een werkje over Walcheren en eene kaart van dat eiland ons door PASPOORT bezorgd, reden wij af, kwamen de stad uit en een slagboom door; wat verder den steenweg verlatende reden wij door verre en uitgestrekte weilanden, waar de vergelegen dorpen en lusthoven geen onaartig gezicht opleverden. Vooral trokken de zoogenaamde Vliedbergen, waarover zooveel getwist wordt, onzen aandacht. Het zijn groene cirkelvormige terpen met zooden belegd en wel 40 à 50 voeten boven den grond en het lage weiland verheven. | |
[pagina 225]
| |
Sommigen zeggen dat zij door de Deenen tegen de hooge watervloeden gebouwd zijn, terwijl zij aan 't bedijken waren; anderen maken ze van de Katten of Romeinen: of maken er offerplaatsen, aanspraakplaatsen of zegeteekenen van. Te ½ 9 kwamen wij in het groote dorp West-Kappel aan en begaven ons uit het rijtuig en op den dijk, die hier bij gebrek aan duinen, welke een kwartier gaans niet te vinden zijn, met groote kosten is aangelegd en onderhouden wordt. Deze dijk loopt zoo glooiend en onmerkbaar zeewaarts dat ik hem 150 schreden afliep. Van het hoogste stuk af zijn hier ineengevlochten mattenGa naar voetnoot1 gespreid welke tot afvaagsels der zee dienen, 't zamen geschikt en in den grond gehecht met stroo, 2 vingerdikte diep door middel van sterk ineengedraaide stroobanden met kramspaden vast gezet. Is de zee te machtig en komen er gaten, dan laat men hier geheele schepen met steenen, niet ontladen maar dadelijk in 't gat zinken. Door het dorp heen wandelden wij naar den kerktoren, dien wij beklommen. Op deszelfs hoogte staat een groote lantaarn hebbende 12 voeten middellijn, 18 hoogte en zestien zijden, aan de Oost of landkant toe, aan den zeekant met spiegelglas ruiten vier hoog bedekt. Midden door dezelve loopt een ijzeren buis die in de beneden kamer van den oppasser uitkomt en warmte-stof in de lantaarn brengt. In dezelve zijn drie boven elkander geplaatste koperen staven gehecht, die in een halven cirkel omloopen en elk acht lampen voeren waarachter een bolrond concaaf brandglas is; wanneer deze lampen aangestoken zijn kan men het licht wel 30 Engelsche mijlen in zee zien. Van de toren hadden wij het fraaiste gezicht op de zee en het eiland. – De schrandere Robinson te Londen vervaardigde deze vuurbaak die schatten gekost heeft. Van Westkappel reden wij naar de groote hofstede van den Heer VERSLUYS, waar wij deszelfs zoon student te Leyden bezochten, die gereedelijk met ons ging en het bosch zien liet, waar zoovele boomen staan dat men er naauwlijks tusschen door kan, aangezien er nooit hoog hout gehakt mag worden. De hagel sloeg er onlangs 18000 ruiten in, de broeierij aan stukken en bedierf de gewassen. Ook zagen wij de hertekamp. Het huis is cirkelvormig gebouwd, doch niet diep. Uit het portaal komt men in een zaal, die wel 60 | |
[pagina 226]
| |
voeten hoog is en in een wit gestukadoorde fraai bewerkte koepel uitloopt en een heerlijken omgang met vergulde balustraden heeft, benevens acht ramen. VERSLUYS reed met ons naar Domburg. Deze eens bloeiende stad is thands een elendig dorp. – Aan de herberg verliet ons de heer VERSLUYS en wij reden naar de buitenplaats van Mevrouw SLICHER, waar wij een kort bezoek bij haar zoons, studenten te Leyden aflegden. Door heerlijke buitenplaatsen heen reden wij stadwaarts, kleeden ons en waren te 3 ure bij VAN BERLEKOM, waar wij benevens zijn vrouw, zijne zuster en nog een juffrouw REYS vonden. Het diner was vrij droevig. Te 5¼ gingen wij naar het zoogenaamd museum, dat ons de Heer DE KANTER zien liet en waar niets opmerkenswaardig was dan hetgeen men overal in soortgelijke verzamelingen beter en geëxtendeerder zien kan. Er was een zoogenaamde machine infernale, dienende om gansche gebouwen of bolwerken te doen springen en een fraai koperen planetarium; de boekerij, teekenschool enz. had niets bizonders. Ook zag ik het wiel waar DE RUYTER aan gedraaid heeft. Bij V. B. dronken wij thee. Ik solde met zijn kind, een aartig vlug ding van vijf maanden; te 9 ure keerden wij huiswaarts en schreven tot 11 ure. | |
28 Augustus.Des morgens te 10 ure beklommen wij den hoogen toren, die luchtig en fraai gebouwd is en 386 trappen hoog. Heerlijk was vandaar het uitzicht over het gansche eiland en de omliggende stroomen. Wij gebruikten er een fraaie verrekijker. Zeer vermaakte ons ook het gewoel op de markt, waar het propvol van boeren was. In de kerk zagen wij het praalgraf der EVERTSEN, meesterlijk uitgevoerd. De neus van den eenen was door een Engelsch soldaat geschonden, die er bijna voor doodgeslagen is. Ook zagen wij twee gedenksteenen ter eere van Koning WILLEM den IIen en zijn broeder den voogd FLORIS, aldaar begraven, opgericht. Te ½ 12 dronken wij koffi bij PASPOORT en troffen er een tijdgenoot van VAN HOGENDORP, den Heer J. SCHORERGa naar eind* aan, die ons de komedie, een aartig zaaltje, zien liet en daarna het Bedelaarshuis, dat door collecten wordt onderhouden. Wij zagen er de menschen eten, terwijl één hunner met luider stemme en zeer duidelijk een gepast kapittel uit den Bijbel las, waarna zij zongen. In dit gesticht wordt geweven en gesponnen. Elk die bewijzen kan dat hij de kost verdienen mag, wordt ontslagen. Het lokaal is goed en er was geen enkele zieke. | |
[pagina 227]
| |
Meer konden wij van de domme Zeeuwen niet vernemen, schoon de Heer SCHORER zelve Directeur was. Er waren thands 75 menschen, zijnde er 30 naar de Ommerschans gevoerd. Vervolgens zagen wij het oude mannen- en vrouwenhuis, waar op stadskosten zestigers en ouderen voor ƒ 135 's jaars de kost en inwooning hebben. Zij aten allen zeer smakelijk en er was weder geen zieke. Ook zagen wij aldaar het gekkenhuis. Daarna begaven wij ons naar de zalen der Staten; eene derzelven prijkt met een fraai gewerkt behangseltapijt, verscheidene zeeslagen voorstellend. Nu zagen wij de stadsboekerij, de Staten-Notulen en de archieven enz. alles tot vrij hoogen ouderdom opklimmend, doch waarvan in den Franschen tijd veel verdonkerd was. Uit de menschen was weer niets te halen. In de societeit lazen wij tot 3 ure de papieren of antwoordden op de onzin van dezen of genen. Vervolgens reden wij met VAN BERLEKOM en PASPOORT in zijn calèche naar Vlissingen, langs een fraaien met boomen dicht beplantten weg. Merkwaardig is het fraaie dorp Souburg, dat wij doorreden. Een half uur van Vlissingen is alles weiland, daar onder het geschut niets bebouwd worden mag. Menigte van zware batterijen, bastioenen en contre-écharpen maken de stad van de landzijde onneembaar. Over twee grachten van ongemeene breedte reden wij dezelve binnen. De Admiraal GOBIUSGa naar eind*, waar wij aanreden gaf aan PASPOORT een briefje en wij stapten aan de scheepstimmerwerf af. Hier beklommen wij twee hemelhooge trappen, welke in elkander uitliepen. Men bouwde in ieder derzelven een linieschip van verbazende hoogte. Het geraamte van het eene doorwandelden wij op al deszelfs verdiepingen. Zulk een schip kost aan het land een millioen. Daarna wandelden wij het groote gebouw door, waar alles getimmerd en verwerkt wordt, dat van Antwerpen herwaarts gevoerd is, zagen de magazijnen met fraaie kolommen onderschraagd, de verwerij enz. enz. Een zolder van wel 300 voeten lang bedekt dit gebouw en vertoont de modellen van voor of achterstevens en van beelden enz. enz. Een beeld van NEPTUNUS, dat op een voorsteven prijken moet stond aan het eind der zaal. Ik liep tusschen deszelfs beenen door, hoewel het beeld voorovergebogen stond. – Wij zagen ook de bewaarplaats der bootjens en sloepen, de nieuwe reddingbooten, de medicijnen, de werkplaats waar een nieuwe machine om door ijzer te boren in werking was enz. Voorts begaven wij ons naar de tweede werf, waar alles wat tot de | |
[pagina 228]
| |
equipagie dient, vergaderd was in onderscheidene fraaie zalen. In de eene waren kanonnen, bommen, kogels druiventrossen zeer net gerangschikt. In anderen stonden pieken, geweeren, sabels enz. enz. op onderscheidene wijzen gegroepeerd. Het beeld van den koning stond aan het einde. Van hetzelve glansde een zon van bajonetten, konstig gemaakt en voor hetzelve wapperden drie vlaggen, de namen van Algiers, Waterloo en Palembang dragend, terwijl twee schotels met kogels zwart en rond als pruimen en abrikozen er naast stonden en er alle soort van wapentuig om gegroepeerd was. Over dit beeld schitterde een zon van pistolen. Wij beklommen het platte dak van dit tuighuis en hadden een fraai gezicht op de zee en stad. Voorts zagen wij het touwmagazijn, waar touwen van twee voeten dikte zijn, en doorwandelden voorts het fregat Diana. De stad Vlissingen is groot en fraai door al de schepen die er liggen en het gewoel dat er heerscht ter zee. Zoo kwamen er wel 300 menschen overal van 't werk af. Heerlijk was het gezicht van het paalwerk in zee. De lucht was helder en men kon Sluys, Brugge, Breskens, Hulst en andere plaatsen duidelijk zien. In het logement aten wij met smaak eenige beefsteaks. Te ½ 9 reden wij huiswaarts. Een zeedamp die zich nu vertoonde dan weder verdween, maakte de gezichten bij het schijnen van maan en sterren al zeer zonderling. Tehuis gekeerd schreven wij nog, traden te 11 ure in bed en sliepen goed. | |
29 Augustus.Des morgens te ½ 6 stond ik op en zettede mij aan 't brieven schrijven tot ½ 9 ure, wanneer PASPOORT ons kwam afhalen en naar het gevangenhuis, waar hij regent is, geleidde. Het lokaal aldaar is goed ingericht, ruim en luchtig; de werkzaamheden zijn er zeer gering en de verdiensten worden evenals in andere tuchthuizen in drieën gesplitst; maar ook hier kost het onderhoud te veel, naardien voor elken gevangene aan kleeding en voedsel weekelijks 24½ cents besteed worden. Van het gevangenhuis gingen wij naar het huis van arrest, dat zeer antiek is en met akelige kerkers onder den grond voorzien, waarin men vroeger gevangenen placht in te sluiten. De gewoone vertrekken zijn zeer geschikt en goed ingericht; in een voorkamer zagen wij allerlei werktuigen om de gevangenen te dwingen, alsmede boeien, ringen en colliers; ook drie houten, waarmede in 't vorige jaar een moord gepleegd was. Te ½ 10 kwamen wij | |
[pagina 229]
| |
bij VAN BERLEKOM, waar ons PASPOORT verliet, terwijl zijn konfrater hem verving en ons het gasthuis zien liet, waar een goede kerkzaal en luchtige vertrekken zijn; men vindt er eene groote kei, welke men zegt dat een versteend brood is te Leyden, in de muren van een oud huis in 1300 en zooveel gevonden, alsook eenige oude schilderijen. Hierna zagen wij de school in het oude gebouw der W. I. Comp., dat nu geheel vervallen is, doch in zijn tijd heerlijk geweest moet zijn, daarop bracht ons VAN BERLEKOM in het burgerweeshuis, waar hij President is en geleidde ons overal in dat gesticht, ons aanwijzende de veranderingen, die hij in de bouworde maken wilde. Het gebouw is op het model van het B.W. te Amsterdam gemaakt en bevat 250 kinderen, allen zagen er zeer gezond en frisch uit; zelfs was er slechts één zieke. De meisjes breidden of naaiden, de jongens leeren meestal een ambacht; onaangenaam is het voor de directie dat zij gedwongen is voor linnen en kleeding goed van het Bedelaarshuis te Middelburg te nemen, dat 5 st. per el meer vraagt voor slecht goed dan men het in den winkel goed zou kunnen kopen. – Wij kwamen daarop in het stadhuis dat zeer oud is, doch waarbij veele vertrekken zijn aangebouwd. Deszelfs voorgevel is met levensgroote beelden der graven en gravinnen, met ornamenten en een zonnewijzer versierd. De vertrekken zijn noch groot noch fraai; alleen de rechtszaal is deftig gebouwd met rood fluweelen kussens en saaye gordijnen behangen. In een bovenkamer zijn de modellen en geraamtens van alle stadsgebouwen, bruggen, sluizen enz. Na de bezichtiging dronken wij koffi bij VAN BERLEKOM, schreven toen tot 3 ure, verveelden ons 1 uur in de societeit en aten bij den Burgemeester VAN SONSBEECK met PASPOORT en zijn vrouw en Mejuffrouw SCHORER, benevens de freule VAN BOETZELAAR en juffrouw SCHNEIDER, twee zeer mooie en aartige meisjens. Ik zat tusschen de laatste en Mevrouw VAN SONSBEECK. Het eten was goed. Na het koffidrinken brachten wij een goed uur in den tuin door, dronken daarop thee, voerden onbeduidende gesprekken en keerden te tien ure te huis, waar wij ons boeltje pakten. | |
[pagina 230]
| |
naar PASPOORT met een briefje opzonden. Te ½ 9 wandelden wij de poort uit en kwamen langs een rechten weg met fraaie boomen beplant en door schoon weiland en mooie plaatsen loopend na een goed uur gaans te Veere aan, welke stad alle kenteekenen draagt van het diepste verval. Wij begaven ons dadelijk naar het Bedelaarshuis, waartoe een gedeelte der kerk in verscheidene vakken verdeeld en met zes schotten doorschoten, gebruikt wordt en heerlijke lokalen oplevert. Van al de gestichten van dien aard beviel ons dit het beste, om de goede behandeling welke de gedetineerden er genieten. Hun getal is nu derdehalf honderd, doch zal wel tot 900 vergroot worden. Hun onderhoud is hoofdelijk en voor elk persoon, man, vrouw of kind betaalt zijn gemeente ƒ 91, dat zeker geen klein bezwaar is. De verdiensten in het werk zijn er zeer gering en de magazijnen weinig voorzien. Voor het godsdienstonderwijs der kinderen wordt goed gezorgd, er is een Doctor alleen voor het gesticht, doch thands zijn er geen zieken, dan alleen die aan schurft laboreeren. Te 11 ure kwamen wij aan 't veer. Een klein schuitje bracht ons niet aan wal, maar aan 't slik: want van de plaats waar wij aankwamen moesten wij nog een half uur door water of moeras, waar wij tot de scheenen inzakten, naar het veer aan de overzij kruissen. Hier namen wij onzen weg langs fraai beplantte dijken, schoone binnenpaden, heerlijke landerijen en bouwlanden naar het dorp Wissekerke, wat één uur van 't veer afligt. Dit dorp is zeer aangenaam gelegen; in de herberg aten wij een boterham en begaven ons door een zeer schoon pad dat eerst door landerijen en vervolgens over dijken met 5 à 6 reien olmen of esschen beplant, naar Kortgene, een heerlijk dorp waar vier reien zware boomen de straat overschaduwen. Hier aten wij in een achterkamer, die over een aartigen tuin uitzag een eierstruif en sla met ham. Nu begon de lucht, die tot nog bewolkt geweest was, te verduisteren en de regen viel dicht neder. Te 3 ure stapten wij weg en liepen langs schoone dijken, doch thands zeer glibberig en beslijkt met geweldige regen naar Colijnsplaat. Hier dronken wij thee in de herberg en lieten onze kielen droogen. Vergeefs wilden wij een der schippers noodzaken eene groote overdekte schuit aan te leggen daar hij volhield, dat hij die niet kon doen vlotten. Na een uur verwijls plaatsten wij ons met een heer, die voor affaires reisde in de elendige schuit, waar men ons in 't vooronder wou stoppen, 't geen wij echter afsloegen wegens de onmogelijkheid van er zelfs in te | |
[pagina 231]
| |
zitten. Wij bleven dus op 't voordek staan en lieten ons gedurende ¼ uur dat de overtocht duurde nog natter regenen, dan wij reeds waren. Met volslagen duisternis kwamen wij aan 't zoogen. hoofd en traden dan koud aan 't veer binnen, waar de kastelein met zijn huisgezin commerce zat te speelen, aan een knappend takkenvuur droogden wij ons een weinig, en wandelden toen weg, gerust op 't geleide van onzen reisgenoot die hier meer geweest was. Dan toen wij een groot kwartier in slikwater, een bijna ondoorwaadbaren dijk waren opgegaan, bemerkten wij dat wij geheel verkeerd en den zeekant op liepen en er zat dus niet anders op dan terug te keeren, 't geen wij niet zonder moeite deden, daar de weg al slechter en slechter geworden was. In de kroeg weergekomen, smeet ik mijn hoed, die aan flarden geregend was, weg. Een knecht met een lantaarn bracht ons nu op den goeden weg. Eerst moesten wij over een smal bruggetje van 200 passen, waar aan de eene zij geen leuning en aan de andere gaten waren, terwijl het zoo glad was dat wij elk oogenblik in de golven dachten te glijden. Van de brug op den dijk is geen weg. Wij moesten dus tegen dien dijk op, dan ik gleed naar beneden en zou in 't water gevallen zijn had ik mij niet, waaraan is mij onbewust, vastgehouden. Op den dijk gekomen volgden wij een goede straatweg die ons te Zierikzee bracht, waar wij in 't Hof van Holland goed soupeerden. Ik sliep heerlijk.
[Hier volgen nog enkele korte aanteekeningen over het ontwaken te Zierikzee, een kerkgang bij Proponent de Witt, een maaltijd en het vertrek per rijtuig. Aan het veerhuis gekomen blijkt het echter laag water te zijn, zoodat de overvaart onmogelijk is. Hier breekt dit laatste gedeelte van het dagboek zeer abrupt af Van de terugkeer en thuiskomst vernemen wij niets meer.] |
|