Nederland in den goeden ouden tijd
(1942)–Jacob van Lennep– Auteursrecht onbekendZijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provintiën in den jare 1823
[pagina 40]
| |
Derde hoofdstukDe Lemmer; Groote honden; Goede herberg; Sondel; Wijkel; Graf van Coehoorn; Sloten; Balk; Heerlijke oorden; Wildenmarkt; Rijs; Buitenplaats van Mev. Rengers; Staveren; Molquerum; Hindeloopen; Workum; Parrega; Bolswerd; Sneeck; Ysbrechtum; Ds. Visscher; Petrus Thaborita; Witmarsum; Arum. DEN schipper en zijn knecht op een borrel onthaald hebbende, gaven zij ons de hand, wenschten ons goede reis en trokken af. Na ons avondmaal besteld te hebben, wandelden wij den weg naar de Jouwre een eind heen en weder, en vermaakten ons zeer met de aangename gezichten welke de landstreek opleverde; doch zeer bevreesde ons een groote bulhond, die aan de deur gezeten was van een bruggetje dat op eenen boerenwerf geleidde; terwijl het daarbij gezet opschrift: wacht U voor den hond, ons niet geruststelde: dergelijke honden zijn in Friesland, Groningen | |
[pagina 41]
| |
en ook hier en daar in Drenthe algemeen; zij houden de wacht voor de deur der boerenwerven, verwijderen zich nimmer van de ingang, doch verscheuren de onvoorzichtige, die het waagt zonder te roepen of aan te bellen, de werf optetreden: gelukkig dus indien er eene schel aan het hek hangt. Teruggekeerd wandelden wij den Lemmer rond, waar enkel weduwen woonen, en overal Hollandsche jenever verkocht wordt (behalve geloof ik in 't huis van Mev. DE KEMPENAERGa naar eind*). Na tot ½ 9 geschreven en thee gedronken te hebben, aten wij zeer lekker en sliepen heerlijk. | |
Donderdag 5 Juny.Te half vijf sprongen wij ten bedde uit en betaalden voor thee, wijn, avondeten, logies en uitnemende bediening twee gulden per hoofd. Te half zes gingen wij westwaarts den zeedijk langs en voorts door landerijen naar het bevallige SondelGa naar eind*, met opzet dwaalden wij hier rechtsaf door meiboomen, eikenhout en vruchtbare korenvelden, naar het heerlijk dorp WykelGa naar eind*, waar wij de kerk intraden en er de fraaie graftombe van den grooten COEHOORN zagen, waar die schrandere bouwmeester op een prachtig voetstuk met basreliefs omgeven, nederligt. De drieste baldadigheid der vijfennegentigers heeft ook deze heilige plaats niet gespaard, maar overal de titels op de bijschriften uitgewreven. Op het graf van den zoon van Coehoorn (mede een luisterrijk gedenkstuk) leest men thands: Aan den…… geboren…… Minno van Coehoorn enz. Op sommige plaatsen is de razernij zoo ver gegaan dat men zelfs daar waar men vond: de Heere hebbe zijne ziele of iets dergelijks, het woord de Heere heeft uitgedelgd: zoo hoog was in dien droeven tijd van muiterij en woest volksgeweld de dolheid gestegen. Uit de kerk getreden wandelden wij een wijl het dorp rond, en vonden ons op eens voor de stad Sloten, die wij niet zoo dicht in de buurt waanden. Ook hier waren de wapens van uit de poort gewreven. – Geen rijtuig kan deze plaats door om de naauwe straatjens, die echter, daar de huizen zeer laag zijn, nogal minder onaangenaam voor 't oog zijn, dan men wanen zou. De vesten zijn hooger dan de huizen en leveren een aangenaam gezicht op. Hier zagen wij eene jeneverstookerij, wier debiet vermindert, wijl de Friezen geen Friessche jenever meer lusten. Te Wijkel gekeerd, begaven wij ons langs een even fraaien weg naar het rijke Balk, waar wij den Heer REENEMAN hoopten te | |
[pagina 42]
| |
ontmoeten doch in de herberg hoorden dat zijn Ed. niet buiten was: Zijne hofstede Meerzicht is bekoorlijk, en aan den oever van het Slotermeer gelegen, waarover het een uitgestrekt en bevallig uitzicht oplevert. Van Balk wandelden wij verder op langs heerlijke dennen en eikenbosschen over gul zand ('t geen mij na zoovele harde kleiwegen veel vermaak deed) tot Rijs, daar wij onder weg het zoogenaamde Wildermarktdal overgingen, waar bij Balker kermis eene menigte kooplieden hunne waren op zoodenterpen uitventen. Verruklijk is
Wij aten pannekoeken in een klein herbergje
de aankomst te Rijs waar eene menigte lanen met hooge eiken beplant op elkander uitloopen. De plaats van Mev. RENGERSGa naar eind*, welke zeer uitgestrekt is, doch slecht aangelegd, en nog slechter onderhouden, werd vervolgens door ons bezichtigd. Treffend is het, wanneer men uit het kreupelhout komt, de Zuiderzee aan zijne voeten te zien welke de korenvelden besproeien komt. Teruggekeerd aten wij pannekoeken in een klein herbergje bij de ingang der hofstede, wijl het intusschen buiten deur geweldig hagelde en de donder rommelde. Te half vijf traden wij buiten: de lucht was opgeklaard en verkoeld: de vogeltjens zongen lustig in 't gebladerte en schuddeden | |
[pagina 43]
| |
den regendrop van hunne vederen af, terwijl wij door fraaie eikenlanen verder gingen, wier schors hier en vooral op de buitenplaats afgehaald wordt en voor leerlooierijen verkocht. Het bosch uitgetreden, kwamen wij door kreupelhout afdalend in weiden, beklommen den dijk en vervolgden denzelven langzaam opklimmende tot op de zoogenaamde Roodeklift, een hooge heuvel op den dijk, waar zoo men zegt, de vroegere Friesche koningen gehuldigd werden en op een schild geheven. De zee heeft onlangs van dien klift de helft weggespoeld, zoodat dezelve nu aan den zeekant geheel steil is en de ingewanden des Duins zichtbaar zijn. – Te zes ure kwamen wij door een boerenlandhek in de oude stad Staveren, thands een elendig toonbeeld van vervallen grootheid. Het gras groeit er over de straten en slechts twee persoonen kwamen ons in de gansche plaats tegen: in de vrij groote herberg waar wij onzen intrek namen, verhaalde ons de kasteleines dat er nog in haar tijd drie scheepstimmerwerven geweest waren; nu geheel afgebroken; en dat twee derden der bevolking in de laatste twintig jaren de stad verlaten hadden, ten gevolge waarvan de poorten reeds gesloopt zijn en de huizen meest afgebroken worden. Met thee gingen wij te acht ure naar bed. | |
[pagina 44]
| |
Vrijdag 6 Juny.Na vrij wel geslapen te hebben en 26 st aan verteering betaald, wandelden wij te vijf ure uit en kwamen na een half uur gaans op de hoogte van MolquerumGa naar eind*, waar wij den weg een ogenblik verlieten om dit dorp dat een kwartier landwaarts inligt, voornamelijk wegens de kleeding der vrouwen te bezien. Dan, het gansche dorp (ook geheel vervallen) doorloopen hebbende, zagen wij geen mensch. Misnoegd, en toch iemand willende zien, traden wij de herberg in, waar wij alleen een oud wijf in bed vonden, dat ons verhaalde dat er in haar herberg.... niets te krijgen was. Wij keerden dus op den dijk terug en kwamen te zeven ure binnen Hindeloopen, dat van verre een goed voorkomen heeft, doch zijn woord niet houdt. Twee straten waren wij reeds ten ende en hadden nog geen schepsel gezien dan een haan en een hond. In de liederlijke herberg het Gouden Anker aten wij een boterham. Hier bestond een leesgezelschap; de lijst der boeken hong in de kamer en dit kostbaar muzeum bestond uit zesentwintig werken, als b.v. Inleiding tot de geographie; Historie der kozakken; Geschiedenis der landing in Noord Holland; de Star; de Letteroefeningen; de Catechismus der natuur; de Predikatie bij gelegenheid der inwijding van de kerk te Molquerum enz. De Hinloopensche vrouwen (die wij niet zagen) zijn, als bekend is, zeer vreemd gekleed. Voor den kleinen vierkanten borstlap betalen zij vaak twaalf guldens en meer; voor hare voorschoten, ½ els breedte, tot tachtig gulden. Men gebruikt in Hindeloopen slechts een vertrek of eigenlijk een duivenhok met schuiven in stee van deuren: de rest van 't huis dient alleen in geval van geboorte of dood, en wordt overigens niet gebruikt. Eene ruime bedstede welke men met een' trap of ladder beklimt, bergt man, vrouw en kinderen, ook den gast, die naar zijne kunne, naast den man of naast de vrouw slaapt. De kennismakingen en vrijerij geschiedt door het zenden van een' koek en liqueur welke, aangenomen zijnde, de goedkeuring van het meisje toont. In dienzelfden vreemden toon neemt de vrijerij een voortgang. – Overigens zijn de Hindeloopers zeer schuw en vooral voor vreemdelingen bevreesd, aan welke zij zich zoo min mogelijk vertoonen. Te halftien kwamen wij altijd den dijk gevolgd zijnde, te Workum aan. Deze stad houdt zich door eenige fabrieken, zeepziederijen, steenbakkerijen en kalkovens nog staande en heeft nog rijke inwooners. Op het oog is zij zelfs fraai en in de lengte gebouwd, zoodat wij om aan het logement het Wapen van Friesland, dat aan de andere zijde | |
[pagina 45]
| |
ligt, te komen een half uur noodig hadden. Nadat wij een wijl gerust en gedut hadden, liepen wij de stad rond, of liever langs want zij bestaat voornamelijk uit twee lange wallen aan een gracht. In de oude kerk die van den toren afgescheiden is, zagen wij predikstoel, banken, draagbaren van gilden enz. alles beschilderd en met versjens verrijkt. Het Stadhuis is nogal merkwaardig en de winkels zeer fraai. Te één ure aten wij heerlijke baars, vielen na den eten weder in slaap en wandelden te vier ure naar het dorp ParregaGa naar eind*, waar ons een Friesche marskramer op zijde kwam, die ons om de tollen te vermijden langs een harden kleiïgen en steenigen weg naar BolswerdGa naar eind* voerde, tot groot vermaak van VAN HOGENDORP en tot mijn spijt. De tollen zijn hier veelvuldig en dwaas. Een voetganger moet aan sommige twaalf duiten betalen en gaat dus liever met de schuit. Te zes ure kwamen wij in de stad, waar wij in den Wijnberg onzen intrek namen: hier dronken wij thee met vier menschen, wie wij aan hun profaan, gemeen en ploertachtig gesprek dadelijk voor aannemers erkenden. Te acht ure gingen wij de stad rond: ik vond dezelve lief net en vrolijk gebouwd: de meisjens waren fraai. Op den buitenmuur der Oude Hoofdkerk is eene blaauwe steen met een bijna onzichtbare zittende- en een rijdend persoon er op uitgehouwen. Niemand | |
[pagina 46]
| |
heeft mij tot nog hiervan de beteekenis gegeven. Met de ondergang der zon wandelden wij de fraai beplantte vesten om en verlustigden ons in het heerlijk uitzicht dat zij opleverden. Van onze wandeling gekeerd, vonden wij in de herberg den landmeter en ingenieur VAN DER KEMP, die zijnen tijd hier met loopen en zijne passen te tellen, zeer onaangenaam doorbracht en blijde was ons te zien en met ons onder een paar flesschen wijn zijne verveeling een wijl te bannen. Na een zeer aangenaam en vermakelijk gesprek begaven wij ons naar bed met klokslag half twaalf. | |
Zaturdag 7 Juny.Te vijf ure stonden wij op en werden genoodzaakt, wilden wij thee drinken zulks gezamenlijk met de aannemers te doen, tot groot verdriet van mijn reisgenoot. Te zes ure wandelden wij langs onnoemelijke bochten en kronkelingen over een steenharten kluitkleiweg door het dorp Nieuwland naar Sneek. Den Heer PUTTKAMMERGa naar eind* adv. aldaar en acad. vriend van VAN HOGENDORP, troffen wij tot ons ongeluk niet aan. Wij wandelden dus de stad in alle richtingen door en vonden dezelve zeer lief en vrolijk gebouwd en met vaarten of grachten doorsneden. De bevolking van Sneek wordt op 6000 menschen geschat, er bestaan vele lijnbanen en fabrieken; doch de botermarkt brengt het meest vertier, daar die na die van Leeuwarden de grootste is. De vrouwen zijn er welgemaakt en fraai doch hebben het koele en stijve der Friesche vrouwen (wat namelijk het uiterlijk betreft). Buiten de stad ligt een klein wel aangelegd boschje waar men voor twee duiten in wandelen mag: De wallen twee malen rondgedraaid zijnde en het zonderling maaksel der poorten bezichtigd hebbende, verlieten wij de stad en begaven ons naar het dorp Ysbrechtum, waar wij onder een stortregen aankwamen. Hier bezochten wij den predikant VISSERGa naar eind*, een man van omtrent vijftig jaren schoolopziener van het district, die juist met het examineren van schoolmeesters bezig was. (N.B. de hospes te Sneek had ons voor sollicitanten naar het schoolmeesterschap aangezien). Hij liet echter zijn gezelschap trekken en wachtte ons op, wijl zijne vrouw ons koffi schonk. Vervolgens toonde hij ons een tarief der schoolen en gaf ons eenige inlichtingen nopens het onderwijs, die ons slechts matig voldeden. Ook liet hij ons het werk zien van PIETER JACOBSZ VAN THABOR of PETRUS THABORITAGa naar eind*, inhoudende de geschiedenis van Friesland van den jare 781 tot 1527 hetwelk hij met den rector | |
[pagina 47]
| |
AMERSFOORDTGa naar eind* uitgeeft. Hierin vonden wij de leer van LUTHER (door een monnik, en in dien tijd!) zeer geprezen en de inneming van Damiate verhaald. Ds. VISSER schold eerst op Bilderdijk cum suis, doch toen VAN HOGENDORP, wiens naam de meid verkeerd had overgebracht, zich noemde werd hij zeer beleefd, en noemde hem gedurig mijnheer de graaf. Een borreltje gebruikt, de tuin gezien hebbende, verlieten wij hem te half twaalf en gingen langs een korteren weg, die ons een half uur om deed loopen, naar Bolswerd terug waar wij te half vier aankwamen en bij VAN DER KEMP lekkere baars en goed vleesch aten, op het dessert hadden wij chinaasappelen (de eerste vrucht op reis!) en Rhijnwijn.
Zij gingen wandelen ... ik schrijven
Na den eten gebruikten wij koffi, liqueur en thee: zij gingen wandelen, ik schrijven. Te 10 ure gingen wij naar bed. | |
Zondag 8 Juny.Te half vier ure verlieten wij het bed en de klok van half vijf vond ons reeds op weg naar Harlingen. Langs duizenden bochten kwamen wij te Witmarsum, waar een boer ons verhaalde dat wij een half uur waren omgeloopen, doch nu den rijweg houden moesten. Ook dit bleek valsch, want te Arum zeide ons de kastelein dat wij aan een volgend gehucht een binnenpad zouden vinden dat ons naar Harlingen brengen moest. Over land en greppels kwamen wij zeer vermoeid te 8 ure in die stad aan. |
|