De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels
(1970)–Hubert Lemeire– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Tweede hoofdstuk
| |
[pagina 227]
| |
Ter inleidingDit tweede hoofdstuk beschrijft de samenstelling en afleiding van zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
Het buitengewoon groot aantal samengestelde woorden is inderdaad een van de meest opvallende kenmerken van Streuvels' woordenschat. Dit moge ook blijken uit het tweede deel waar de composita die niet in Van Dale voorkomen, opgenomen werden.
Het is precies op het gebied der woordvorming, door samenstelling en afleiding, dat Streuvels op intensieve wijze geëxperimenteerd heeft om zijn taal bruikbaar te maken voor zijn literatuur. De simplicia ontleent hij aan de algemene taal en aan de streektaal (zie hierover de inleiding van het vierde hoofdstuk en het tweede deel), maar zeer veel composita smeedt hij zelf. Hier alleen treffen we de vele nieuwvormingen aan. Deze zeer talrijke nieuwvormingen vinden we zowel bij de nomina en verba als bij de adjectieven. Dit wekt de indruk dat Streuvels geloofde dat de echte, stilistische creativiteit o.a. in de woordenschat tot uitdrukking komt.
Streuvels was als schrijver steeds op zoek naar het juiste woord. In 1908 schrijft hij: ‘De eerste regel van schrijfkunst bestaat in het gebruik van het “juiste” woord voor elk ding en dat men van elk woord de juiste ‘dracht’ moet kennen’Ga naar voetnoot(1)
In zijn autobiografische werken lezen we geregeld hoe hij geboeid blijft door het woord, door de taak van de literator, hoe hij steeds opnieuw de gevoeligheid der zintuigen aanscherpt, hoe hij geobsedeerd wordt door het mysterie van de taal. | |
[pagina 228]
| |
In dit verband moge één uittreksel uit Prutske volstaan: ‘Zo bijvoorbeeld, kan Prutske gespannen zitten luisteren en haar best doen om den gedachtengang te volgen in Vaders betoog over: “'t onderbewuste” in de kunst van spreken en schrijven, - over de ingewikkelde werking der hersenen die 't woordmateriaal effen aan gereed-maken, uitkiezen en bijbrengen, dat dienen moet om de gedachte tot vorm om te scheppen.’Ga naar voetnoot(1)
Zijn speurtocht naar het juiste woord verklaart eveneens het groot aantal veranderingen die hij in elke herdruk of nieuwe uitgave van zijn werken aanbrengt.
Over het algemeen kunnen we zeggen dat de keuze van het samengestelde of afgeleide woord gelijk is aan de keuze van de korte taalvorm.
Streuvels' stilistisch streven is inderdaad in veel gevallen gericht op een veelzeggende beknoptheid: vandaar de overvloed van pregnante korte vormen.
De samenstelling en de afleiding concurreren immers met infinitieven, met zinnen en met omslachtige voorzetselconstructies: als men de inhoud van het samengestelde woord wil vaststellen, is soms een uitvoeriger omschrijving nodig dan door één voorzetsel aangegeven kan wordenGa naar voetnoot(2).
De samenstelling is dan de gebalde, de comprimeerde weergave van de opgedane indrukken, maar anderzijds brengt dit soms met zich een zekere vervaging. (Dit is o.m. het geval met de (impressionistische - symbolistische) samengestelde nomina met tover -, droom-, wonder- als eerste lid) | |
[pagina 229]
| |
Op al deze aspecten zullen we in de loop van de bespreking geregeld terugkeren.
In dit hoofdstuk worden alleen die combinaties en afleidingen behandeld die het meest en in alle werken voorkomen. Andere voorbeelden worden onbesproken gelaten daar zij vrijwel op zichzelf staande gevallen zijn.
Kenmerkende samenstellingen van de nomina zijn de formaties met een werkwoordsstam als eerste en een substantief als tweede lid; voorts die met de functie van een gecomprimeerde genitivus explicativus of gelijkwaardige bepaling met ‘van’ Opmerkelijk zijn ook de composita met een verbaal substantief of een substantief op -ing als tweede lid. Geliefd zijn eveneens de tautologische en allitererende samenstellingen.
Bij de afgeleide substantieven treffen o.a. de volgende vooren achtervoegsels door frequentie of bijzondere functie: ge-, -heid, -te, -ing, -sel, -erij, -aard, -erik, -er. Verder wordt een aparte rubriek gewijd aan de diminutiva.
Bij de samengestelde adjectieven zijn tal van combinaties mogelijk. Opmerkelijk is de coördinatie van twee adjectieven. Zeer frequent is ook de verbinding van een adjectief met een participium. Aan de verbinding van een substantief met een adjectief ligt in de meeste gevallen een vergelijking ten grondslag.
De suffixen -loos en -lijk komen het meest voor. Bij de samenstellende afleidingen zijn merkwaardig de verbinding van een nomen met een adjectief op -ig of op -de/-te, en de analogische participia formaties. Omwille van hun frequentie wordt aan de allitererende composita een aparte rubriek gewijd. | |
[pagina 230]
| |
Bij de werkwoorden zijn zeer karakteristiek de formaties met een adverbiaal prefix dat de vereiste duidelijkheid en precisie teweegbrengt. ‘Dubbelwerkwoorden’ beantwoorden aan de drang van de auteur om de waarnemingen en ervaringen met precieze nuancering en toch beknopt weer te geven.
Bij de afleidingen zijn de prefixen be-, her-, ont- en ver- zeer talrijk vertegenwoordigd. Frequent zijn ook de verba op -elen en -eren. Het aantal samenstellende afleidingen evenals de allitererende en onomatopoëtische formaties zijn talrijk en belangrijk.
Op deze plaats verwijzen we ook naar het inleidend hoofdstuk, waar het gebruik van het koppelteken bij de samenstellingen werd behandeldGa naar voetnoot(1).
De context van de voorbeelden vindt men telkens in het tweede deel. Met deze uitleg en tekst trachten we enige belangrijke aspecten van de taal van Streuvels te karakteriseren. |
|