| |
No. 106.
Geen letter. Minuten, 22sten Januarij 1816.
Uitenhagen.
Artikelen op welke, ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen, J.P. Cuyler, voor de Speciale Commissie van Justitie, zitting houdende ter Drostdije Uitenhagen voorn., ingevolge lastbrief van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd den 27sten November 1815, geinterrogeerd is Christiaan Botha, gedetineerde in 's Heeren gevangenis te Uitenhagen, welke zoodanig heeft geantwoord als daarnevens staat aangeteekend:-
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? |
Antwoord: Christiaan Botha, oud 37 jaren, geboren aan Bruintjeshoogte, en woonachtig in de Tarka. |
2.
Hebt gij niet een maand of drie geleden, aan Commando Drift gewoond? |
Antwoord: Ja; ik ben daar omtrent een paar maanden geweest, want ik trok zoo heen en weder. |
3.
Zijt gij niet, omtrent drie maanden, of 't laatst van October, op de plaats van Diederik Johannes Muller geweest? |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
4.
Hebt gij daar niet Johannes Bezuidenhout gezien en gesproken? |
Antwoord: Ja. |
5.
Heeft hij niet bij die gelegenheid aan u zijn ongenoegen verhaald over den dood van zijn broeder? |
Antwoord: Ja! hij zeide mij dat het voor hem zoo een aardige stuk was dat zijn broeder was doodgeschoten. |
6.
Heeft hij niet gezegd dat hij menschen bij elkander wilde maken, om satisfactie over den dood van zijn broeder te eischen? |
Antwoord: Ja. |
7.
Heeft hij u niet genoodigd om mede te doen? |
Antwoord: Ja; maar ik heb hem gezegd dat ik het onmogelijk konde doen; en op zijn zeggen dat hij mij daartoe zoude noodzaken, heb ik hem weder gezegd dat ik het niet konde doen. |
8.
Heeft hij u ook niet gezegd dat hij de Kaffers zoude inroepen om den Post van Luitenant Rosseau aan te vallen en hem te verslaan? |
Antwoord: Ja; om die zaak bij Rosseau te onderzoeken, en omdat zij hem dan geen kwaad zouden doen. |
9.
Zijt gij niet driemalen op de plaats van D.J. Muller in dien tijd geweest? In den tijd van twee weken? |
Antwoord: Ja; dat zal wel driemalen zijn geweest. Ik heb het niet precies onthouden. |
10.
Hebt gij niet alle drie keeren met Bezuidenhout over voorz. zaak gesproken? |
Antwoord: Twee malen, weet ik, dat hij er mij over heeft gesproken. |
11.
Is niet kort daarna, Joh. Bezuidenhout met Hendrik Frederik Prinslo bij u gekomen? |
Antwoord: Ja; toen ik bezig was aan een dam te werken, hebben zij mij laten roepen. |
| |
| |
12.
Wat hebben zij met u gesproken? |
Antwoord: H. Prinslo heeft mij gevraagd ‘hoe het was,’ en op mijn vraag ‘wat?’ zeide hij ‘dat,’ en toen begreep ik nog niets. |
13.
Wat waren dan uwe gedachten over zijne meening? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
14.
Is niet, terwijl Bezuidenhout en Prinslo daar waren, ook Stephanus Bothma gekomen? |
Antwoord: Ja; die was ook daar, maar wie er eerst is gekomen, weet ik niet, want ik was aan het werk. |
15a.
Is het u bekend dat Stephanus Bothma daar gekomen is met een boodschap dat er Kaffers waren bij de plaats van Louw Bothma, waar hij van daan kwam? |
Antwoord: Ja. |
15b.
Zijt gij toen met Bezuidenhout, Prinslo, en Steph: Bothma gereden naar Louis Bothma, waar de Kaffers waren? |
Antwoord: Ja; want H. Prinslo had een paard van mij mede genomen, en daarom ben ik medegereden. |
16.
Zijt gij toen niet tegenwoordig geweest bij een gesprek tusschen die personen en de Kaffers? |
Antwoord: Ja; Johannes Bezuidenhout sprak alleen. |
17.
Wie waren daarbij? |
Antwoord: Hendrik Prinslo, Stephanus Bothma, en ik. |
18.
Wat heeft Bezuidenhout aan de Kaffers gezegd? |
Antwoord: Dat zij moesten loopen, en hooren of de Kaffers hen wilden helpen. |
19.
Tot welken kapitein behoorden die Kaffers? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
20.
Welk antwoord gaven die Kaffers? |
Antwoord: Dat zij zouden loopen, en zij zijn ook geloopen. |
| |
| |
21.
Hebt gij hen niet hooren vragen waarom of er niet een Christen mensch in Kafferland kwam om met de kapiteins te spreken? |
Antwoord: Ja. |
22.
Heeft niet Joh: Bezuidenhout gezegd dat hij den anderen dag Cornelis Faber zoude sturen? |
Antwoord: Hij heeft gezegd dat hij iemand zoude sturen, maar wien, en wanneer hij zenden zoude, heb ik niet gehoord. |
23.
Hebt gij niet gehoord of geweten, dat C. Faber naar Kafferland was gereden om de Kaffers te roepen? |
Antwoord: Ja; een poos daarna heb ik het geweten. |
24.
Kunt gij nu u niet herinneren, wat het was waarover H. Prinslo u aansprak? |
Antwoord: Neen; dat wil mij niet bijvallen. |
25.
Weet gij niet dat naderhand Joh: Bezuidenhout met eenige anderen is afgetrokken uit de Tarka naar Baviaansrivier? |
Antwoord: Ja; maar ik was toen niet te huis. Doch toen ik te huis kwam, heb ik gehoord dat hij weg was. |
26.
Hebt gij niet gehoord dat er brieven rondgezonden waren aan de menschen, om hen uit te noodigen om mede te doen? |
Antwoord: Neen; maar ik heb gehoord van een brief dien Christiaan Muller had moeten wegbrengen. |
27.
Hoe langen tijd is er verloopen tusschen den tijd dat gij het eerst met Bezuidenhout hebt gesproken, en den tijd wanneer hij is afgetrokken naar de Baviaans Rivier? |
Antwoord: Ik denk tien, twaalf, of veertien dagen. |
28.
Waarom wildet gij niet mededoen met Bezuidenhout? |
Antwoord: Omdat het eene zaak was, in welke ik geen zin had. |
| |
| |
29.
Hebt gij dan zulks aan uwen Veldkornet bekend gemaakt? |
Antwoord: Neen; daar heb ik kwalijk aan gedaan, maar ik ben naderhand, nadat er een brief van den Landdrost Stockenstrom was gekomen, naar die menschen gereden om hen afteraden. Ik heb hen aangetroffen op Slagtersnek. Ik had ook nog een briefje aan den Veldkornet van Wijk geschreven om hem te spreken, maar heb hem niet gevonden. |
30.
Hoe lang zijt gij op Commando Drift gebleven, nadat H. Prinslo en Bezuidenhout daar waren geweest? |
Antwoord: Het zal ééne maand zijn. |
31.
Waar zijt gij toen heen getrokken? |
Antwoord: Naar Jan Beukes. |
32.
Hebt gij aan uwen Veldkornet kennis gegeven van uwe verhuizing? |
Antwoord: Neen. |
33.
Heeft de Landdrost Stockenstrom u niet, reeds langen tijd geleden, gelast om u herwaarts te begeven? |
Antwoord: Ja, maar mijn paard was kreupel, en daarom ben ik zoo lang weggebleven. |
34.
Moet gij niet erkennen, door uw wetenschap van het bovengem: plan van Bezuidenhout, en zijne onderhandeling met de kaffers geen kennis te hebben gegeven, misdaan, en straf verdiend te hebben? |
Antwoord: Ja; dat beken ik. |
35.
Wat hebt gij tot uwe verschooning in te brengen? |
Antwoord: Ik was bang voor de macht van de kaffers waarmede Bezuidenhout gedreigd had alles te vernielen, en ik heb een aantal kleine kinderen. |
| |
| |
Aldus gevraagd en beantwoord op den 22sten Januarij 1816, voor de Heeren P. Diemel en W. Hiddingh, uitmakende de Speciale Commissie van Rechtspleging welke de Minuten dezes benevens den gedetineerde en mij, Secretaris, mede behoorlijk hebben onderteekend.
(Get.) Christiaan Botha.
Als Gecommitteerdens:
(Get.) P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present,
(Get) G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|