Item den Veld Comt: W. Nel, over dat gedeelte zijner verklaring, beginnende, ‘dat gedurende, &c.,’ tot ‘door niets beduidende woorden.’
De getuige zegt, dat het de Gedet: in dezen is, die hem altijd zoodanig hinderlijk is geweest.
De Gedet: zegt dat het niet waar is, maar dat hij hem slechts iets gevraagd heeft, omtrent ouden Geere.
De getuige zegt dat de Gedet: hem allerlei discoursen heeft voorgehouden, dan over oude Geere, dat die twee vrouwen zoude hebben doodgemaakt, en dan over zijne kleine kogeltjes, en dan weder over zijne medecijnen, en dat hij geen ander oproer maakte als in den buik, en dergelijke. De Gedet: vraagt of hij niet gehoord heeft dat hij, Gedet:, heeft gezegd dat 't een mooie brief was. De getuige zegt dat 't wel mogelijk is, want dat hij veel gepraat heeft, dog dat hij hem zulks niet heeft hooren zeggen, maar dat Willem Prinslo. W. zn:, bijgenaamd de kleine, hem heeft gezegd dat als hij geweten had dat H. Prinslo zulk een brief geschreven had, hij nooit daarbij zoude zijn gekomen.
De getuige, W. Nel, persisteert bij dit gedeelte zijner verklaring, en zegt dat de Gedet: hem heeft gehinderd, onder anderen, door een discours over oude Diderik Geere, welke den Gedet: iets zoude hebben nagegeven.
De Gedet: zegt dat hij wel gepraat heeft, maar dat zulks met eene goede intentie is geweest.
Aldus, &c., 12 Januarij 1816.
(Get:) P.W. Prinslo.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland, Secretaris.