No. 89.
R. 11. Minuten, 11den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Maurits Herman Otto Krugel, oud vijf en twintig jaren, geboren aan de Vogelrivier, onder Graaff-Reinet, en woonagtig in Swagershoek bij zijn schoonvader Frans du Plessis, welke, &c.
Dat op zekeren tijd, in de maand November des voorleden jaars, zonder dat de Compt: den juisten tijd konde opgeven, een gerugt zijnde ontstaan omtrent een inval van de Kaffers, en ook een leelijke brief zijnde gekomen bij den Veldcornet Abraham Greijling, zes mannen, te weten, Jacob de Wet, Rudolph Botha, Johannes Koester, Jan Breed, Hercules Malang en Philip du Plessis, gereden waren naar de bij elkander verzamelde menschen, ten einde te onderzoeken wat het zijn mogte, en welke zes mannen, zoo de Compt: vernomen had, gereden waren, met kennis van voorm: Veldcornet Greijling, welke gezegd zoude hebben, dat indien zij wilden rijden, zij zulks doenk onden, dog dat hij hen niet gezonden had.
Dat van de zes mannen, drie (namelijk Jacobus de Wet, Joh: Koester en Rud: Botha), terstond waren teruggekomen, dog de drie anderen, zijnde agteruit gebleven, hij, Compt:, uit zig zelven was gereden om te zien waar die menschen bleven, vermits de drie eersten waren teruggekomen, dog gezegd hadden, dat des Compts: zwager, Ph: du Plessis, ziek, en 't paard van Jan Breed flauw was, en ook dat zij niet zoo allen te gelijk hadden durven wegrijden, maar, onder een voorwendsel, eerst met hen drie waren vertrokken, terwijl de anderen kort daarop volgen zouden.
Dat de Compt. nog dien avond zijnde gekomen ter plaatse van Willem Krugel, aldaar gevonden had Johannes Bezuidenhout alleen met een kleine Hottentotje, welke Joh: Bezuidenhout daarop met den Compt: naar die menschen was mede gereden, welke zig toen bevonden bij een krans aan deze zijde van den Slagtersnek, wanneer de Compt: de meesten had slapende gevonden, met uitzondering van een klein klompje, onder welke de Compt: alleen gekend had ouden Willem Krugel, en zoo hij, Compt: meent, ook Cornelis van den Nest, aan welken de Compt:, naar de drie bovengem: personen, welke hij was komen zoeken, gevraagd hebbende, des Compts: zwager, Ph: du Plessis, voorm: juist hij den Compt; gekomen was, aan welke de Compt: hebbende gezegd, dat hij met hem moest terug rijden, de zelve dadelijk had opgezadeld, en zoowel als de beide anderen met hem, Compt:, was medegereden.
Dat terwijl de Compt: met Joh: Bezuidenhout derwaarts op weg was, dezelve hem had gevraagd, wat hij, Compt:, daar ging doen, en op des Compts: zeggen, dat hij op order van den Veld-