| |
| |
| |
No. 80.
B.B.B. Minuten, den 9den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Hendrik Johannes Liebenberg, Gedetineerde, enz.
Artikelen, enz.
1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? |
Antwoord: Hendrik Johannes Liebenberg, oud 21 jaren, geboren achter Sneeuwberg, woonachtig op Sneeuwberg. |
2.
Waar zijt gij nu twee maanden geleden woonachtig geweest? |
Antwoord: Bïj mijn schoonvader Christoffel Botha, langs Visrivier, onder 't Veldcornetschap van Swagershoek. |
3.
Hoedanig hebt gij u bevonden onder de gewapende oproerige menigte? |
Antwoord: Ik had van een Hottentot dien ik niet ken, en welke op de plaats van mijn schoonvader kwam, gehoord dat er menschen bij malkander waren, en ik ben daar heen gereden naar ouden Willem Krugel, en daar werd gezegd dat Bezuidenhout zoude gezegd hebben dat zij moesten rijden om H. Prinslo; ik heb hun gezegd dat zij het moesten laten, en dat ik mij daarmede niet wilde bemoeien, maar dat ik naar huis zoude rijden. |
4.
Waar hebt gij dien Hottentot gezien? |
Antwoord: Achter de kraal, daar ik de lammerschaapjes naar toe bracht. |
5.
Hebt gij Thomas Andries Dreijer dien dag niet gezien en gesproken? |
Antwoord: Ja. |
6.
Hebt gij denzelven gezien en gesproken vóór of nà dien Hottentot? |
Antwoord: Te voren. |
| |
| |
7.
Heeft Th. Dreijer toen niet gezegd dat H. Prinslo gevangen was? |
Antwoord: Ja, hij heeft 't gezegd aan mijn zwager Abraham Botha; ik was daar heen en weder bij, en toen ben ik naar de lammerschaapjes gegaan. |
8.
Is Th. Dreijer daar lang gebleven? |
Antwoord: Neen, hij is schielijk weder weggereden. |
9.
Hebt gij, nadat Dreijer vertrokken was, daarover geen gesprek gehad met uw zwager Abraham Botha? |
Antwoord: Neen. |
10.
Zijt gij tezamen met uw zwager Abraham Botha naar Krugel gereden? |
Antwoord: Wij zijn daar zamen gekomen, maar hij was een eindje vóór mij van huis gereden. |
11.
Hadt gij tezamen afgesproken om daar heen te rijden? |
Antwoord: Neen. |
12.
Zijt gijlieden zóó, zonder afspraak, juist bij toeval naar dezelfde plaats gereden? |
Antwoord: Wij hadden 't niet afgesproken. |
13.
Zijt gij naar de plaats van W. Krugel gereden met intentie om te hooren waarom of H. Prinslo gevangen was? |
Antwoord: Om te hooren wat die menschen wilden doen. |
14.
Hoe hebt gij 't gevonden toen gij daar zijt gekomen? |
Antwoord: Ik kende de menschen niet; 't was al donker toen ik daar kwam; en 't was een contrij die mij vreemd was. |
15.
Was Joh. Bezuidenhout daar? |
Antwoord: Dien avond kende ik hem niet; maar den anderen morgen was hij daar. |
| |
| |
16.
Met wien hebt gij gesproken? |
Antwoord: Met Willem Krugel. Ik vroeg hem wat hij wilde maken, en op zijn zeggen dat hij wilde gaan hooren wat H. Prinslo gedaan had, zeide ik dat 't onmogelijk was, en wat onze regering deed, wel gedaan was, en dat ik naar huis wilde rijden. |
17.
Wie heeft u in dat voornemen om naar huis te rijden verhinderd? |
Antwoord: Bezuidenhout, welke dreigde mij te zullen doodschieten, want dat hij nu in dit gedoente was, en er nu niet om gaf. |
18.
Waar zijt gijlieden toen heen gereden? |
Antwoord: Des morgens vroeg zijn wij naar den post van Kapt. Andrews gereden. |
19.
Zijt gij ook gewapend geweest? |
Antwoord: Ja, zooals ik altijd doe. |
20.
Wat hebt gijlieden bij de post van Kapt. Andrews gedaan? |
Antwoord: Bezuidenhout en die andere menschen hebben gezonden om Hendrik Prinslo te vragen, maar ik heb hun altijd gezegd, dat zij dat laten moesten. |
21.
Wie hebben die boodschap verzonden? |
Antwoord: Eerst een Hottentot, en ook eene Klaas Prinslo, de anderen ken ik niet. |
22.
Hebben zij Prinslo gekregen? |
Antwoord: Neen. |
23.
Wat is er toen verder gedaan: |
Antwoord: De Commandant Nel is dáár bij de menschen gekomen, maar wat hij is komen doen, weet ik niet, want ik heb mij er niet mede gemoeid, omdat het tegen mijn zin en gemoed was dat die menschen zoo deden. |
| |
| |
24.
Wat is na zijn vertrek gedaan? |
Antwoord: Daar hebben zij een eed onder elkander gedaan, maar dat heb ik niet willen doen; ik heb achteruit gestaan, ik konde dat niet mede doen; dit heb ik aan Krugel gezegd. |
25.
Wat heeft W. Krugel daarop geantwoord? |
Antwoord: Dat ik dan maar blijven moest. |
26.
Stond het ieder vrij den eed te doen of niet? |
Antwoord: Dat weet ik niet, maar op 't zeggen van Bezuidenhout zijn de anderen gekomen, maar ik wilde dat niet doen; en daar konden zij mij niet toe dwingen. |
27.
Wat is na 't doen van den eed gebeurd? |
Antwoord: Toen zijn wij naar den bovenkant van Louw Erasmus gereden, en daar hebben wij dien nacht geslapen, en des anderen daags zijn wij bij de rivier getrokken, en in den achtermiddag ben ik weggereden, en heb mijn zwagers goeden dag gezegd. |
28.
Met wie zijt gij weggereden? |
Antwoord: Met Rudolph Botha, Rud. zn., en Jacobus de Wet. |
29.
Aan wien hebt gij gevraagd om weg te rijden? |
Antwoord: Aan Willem Krugel en Johannes Bezuidenhout. De laatstgemelde wilde 't eerst niet hebben, maar Willem Krugel heeft met hem gepraat, en toen heeft hij stilgezwegen. |
30.
Hadt gij op diezelfde wijze niet reeds van de plaats van W. Krugel kunnen rijden? |
Antwoord: Ja, maar toen wilde Bezuidenhout er niet van hooren, en sprak maar van doodschieten. |
| |
| |
31.
Moet gij niet erkennen door u te bevinden bij eene gewapende bende tot opeisching van een gevangene, misdaan te hebben? |
Antwoord: Ik begrijp niet daarmede misdaan te hebben, omdat ik daar heen gereden ben om de menschen te onderrichten van zoo iets na te laten; en toen ik gelegenheid had, ben ik weggereden, want toen was Bezuidenhout wat bedaarder. |
Aldus &c., 9 Januari 1816.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
(Get.) Hendrik Johannes Liebenberg.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland,
Secretaris.
|
|