| |
No. 62.
Z. 1. Minuten, 2den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Artikelen &c.
Cornelis Johs. Faber, Gedetineerde.
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? |
Antwoord: Cornelis Johannes Faber, oud 59 jaren, zooals mijne zuster mij heeft opgegeven, geboren in 't Roggeveld, nu 't laatst woonagtig in de Tarka, op de plaats van Didrik Muller. |
2.
Zijt gij op de begrafenis van Fredrik Bezuidenhout geweest? |
Antwoord: Ja. |
3.
Wie waren daar meer? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout, Gerrit Bezuidenhout, met zijn zoons Gerrit, Hendrik, en Lodewijk, groote Willem Prinslo, Pieter Prinslo, Klaas zn., Jacobus Vrij, Coenraad Bezuidenhout Coen. zn., Wijnand Bezuidenhout, Lucas van Vuren, en de oude Van der |
| |
| |
|
Sant, welke koster was, en veel anderen die ik niet weet op te geven. |
4.
Hebt gij niet bij die gelegenheid door Johannes Bezuidenhout hooren zeggen, dat hij 't bloed van zijn broeder wilde wreken, en heeft hij toen ook geene menschen gevraagd om mede te doen? |
Antwoord: Ja, hij zeide dat hij dit zoude wreken, al zoude het nog tien jaren duren,: hij heeft ook nog Lucas van Vuuren te lijf gewild omdat die geen ja wilde zeggen om mede te doen. |
5.
Zijn er dan andere menschen geweest die beloofden om mede te doen? |
Antwoord: Dat ik gehoord heb niet, want 't huis was zoo vol, dat ik uit gegaan ben. |
6.
Op wien wilde hij den dood van zijn broeder wreken? |
Antwoord: Op den Veldcornet Opperman, en den Lieutenant Rosseau, zeggende dat Rosseau hem had doodgeschoten door toedoen van Opperman. |
7.
Op welke wijze zoude hij dat wreken? |
Antwoord: Als hij menschen konde krijgen om mede te doen, al zoude het ook de zwarte natie wezen, dog dit heb ik hem niet op dien dag, maar naderhand hooren zeggen. |
8.
Hoe was het gedrag van Jacobus Vrij bij die gelegenheid? |
Antwoord: Ik heb niemand hooren spreken, als Joh. Bezuidenhout alleen. |
9.
Waart gij tezamen met Joh. Bezuidenhout? |
Antwoord: Ik was al te voren naar Tarka getrokken, maar naderhand is Bezuidenhout daar ook gekomen, na de begrafenis van zijn broeder. |
10.
Hoe lang, na die begrafenis, hebt gij Bezuidenhout voor 't eerst weder gezien? |
Antwoord: Agt of negen dagen daarna; naar mijne gedagte. |
11.
Heeft hij toen weder iets gesproken van zijn voornemen om zijns broeders dood te wreken? |
Antwoord: Ja, dat hij het niet ongewroken zoude laten, want dat zijn broeder onschuldig was doodgeschoten, die niet gestolen of gemoord had. |
| |
| |
12.
Hoe lang hebt gij tezamen op de plaats van Muller gelegen? |
Antwoord: Omtrent een halve maand; ik weet niet of 't wel zoo lang is geweest. |
13.
Zijt gij gedurende dien tijd altijd daar tehuis geweest? |
Antwoord: Ja, daarna is Hendrik Prinslo Mart. zn: daar gekomen, terwijl ik naar den overkant, bij de Mullers was. |
14.
Wat is H. Prinslo daar komen doen? |
Antwoord: Ik was bij de Mullers, en hoorde iemand te paard aankomen, welke ik bevond te zijn Hendrik Prinslo, Mart, zn:, deze zeide ‘zit gijlieden nog stil, de eene kijkt zoo, en de andere zoo, daar worden menschen doodgeschoten:’ ik zeide daarop, ‘wat zouden wij dan doen?’ En op zijn vraag, waar Joh: Bezuidenhout was, zeide ik hem dat die bij zijn vee was; Prinslo heeft mij daarop gezegd, dat ik hem moest laten roepen, gelijk ik toen ook door zijn zoon Gerrit gedaan heb. Bezuidenhout is daarop gekomen, en is daarop met gem: Prinslo gereden naar Commando drift, waar Hendrik Potgieter en Zacharias Christiaan de Beer, en Christiaan Bothma waren, en vandaar zijn zij gereden naar Stephanus Bothma aan de Palingkloof, en laat in den avond zijnde terug gekomen, heeft Hendrik Prinslo mijne vrouw om een kommetje water gevraagd, en is weder weggereden. |
15.
Wat heeft Bezuidenhout u toen verhaald van zijne reis met Prinslo? |
Antwoord: Niets, en wat overleg zij gemaakt hebben, weet ik niet. |
16.
Wanneer heeft Johannes Bezuidenhout met u iets verder van |
Antwoord: Den tweeden dag daarop heeft hij mij gelast en |
| |
| |
zijn voornemen gesproken? |
gedwongen dat ik moest 't Kafferland inrijden. |
17.
Wat moest gij daar doen? |
Antwoord: Om met de Kaffers te spreken, want hij had reeds tevoren door kuijerende Kaffers twee boodschappen laten weten, van welke een is teruggezonden met 't antwoord dat hij zelve moest komen, omdat op die boodschappen van kuijerende Kaffers geen staat gemaakt konde worden; daarop heeft hij mij gedwongen, niettegenstaande ik zeide dat ik niet rijden konde. |
18.
Zijt gij alleen gereden? |
Antwoord: Neen, hij heeft Frans Marais, welke daar een morgen kwam om geld en tabak, ook gelast en gedwongen om mede te rijden. |
19.
Hoe is Adriaan Engelbrecht mede gereden? |
Antwoord: Dien had hij gecommandeerd; en ik heb hem onder weg medegenomen, want de weg gaat daar voorbij. |
20.
Had Frans Marais een geweer bij zig? |
Antwoord: Bezuidenhout heeft hem een geweer met kruit en lood gegeven, alsmede twee paarden, want hij was te voet daar gekomen. |
21.
Zijn er geene Hottentotten mede gegaan? |
Antwoord: Ja, een kleine Hottentot, Jantje, maar ik noem hem altijd Bombeloe. |
22.
Hebt gij de Bothmas ook gezien, toen gij Engelbrecht hebt afgehaald? |
Antwoord: Ja. |
23.
Wat hebt gij met hen gesproken? |
Ik heb hun verhaald dat Bezuidenhout mij, schoon ik ziekelijk was, had gecommandeerd naar Kafferland. |
| |
| |
24.
Met welke boodschap heeft Bezuidenhout u naar het Kafferland gezonden? |
Antwoord: Dat ik de Capteins moest zeggen, dat zij hem moesten te hulp komen om de posten van Oppermanen Rosseau te verslaan; en dat zij moesten uitkomen om hem te helpen: Gaika heeft mij gezegd dat hij het ja woord niet konde geven, want dat hij niet alleen is, dat hij eerst na de andere Capteins moest sturen, maar dat als hij die anderen zoude hebben gesproken, hij eerst weten zoude, wat te doen; en die boodschap moest ik aan Bezuidenhout terug brengen: daarop ben ik terug gereden, en heb hem 't antwoord van Bezuidenhout gebragt. |
25.
Hebt gij ook geene andere Capteins gesproken? |
Antwoord: Keino is ook gekomen bij Gaika, zooals ik had opgezadeld om weg te rijden. Ik heb hem niet gesproken, maar bij Jalousa heb ik op de terugreize hem gesproken. |
26.
Wat hebt gij met Jalouza gesproken? |
Antwoord: Die zeide ook dat hij geen jawoord konde geven, want dat hij onder Gaika stond, en niets konde zeggen zonder Gaika's orders. |
27.
Welke boodschap hebt gij bij uwe terugkomst aan Bezuidenhout gebragt? |
Antwoord: Ik heb hem het antwoord van de Capteins weder gebragt. |
28.
Hebt gij op die reis ook schapen mede gehad? |
Antwoord: Neen. |
29.
Had Bezuidenhout ook niet met de kuijerende Kaffers schapen mede gegeven? |
Antwoord: Neen, hij heeft dezelve maar kost gegeven. |
30.
Wat heeft Bezuidenhout op 't hooren van het antwoord gezegd? |
Antwoord: Niets; maar H. Prinslo is daarna weder opgekomen; den derden dag nadat ik tehuis was. |
| |
| |
31.
Had Bezuidenhout hem laten ontbieden? |
Antwoord: Neen; hij is uit zig zelf gekomen. |
32.
Was hij toen alleen, of met anderen? |
Antwoord: Hij is met Theunis de Klerk gekomen, welken hij had medegenomen, schoon deszelfs vrouw ziek lag; zooals Theunis de Klerk mij zeide. |
33.
Wat zijn Prinslo en Theunis de Klerk daar komen doen? |
Antwoord: Zij hebben dien nagt bij Bezuideuhout's wagen geslapen, en met hem gesproken, maar ik ben daar niet bij geweest; maar den volgenden dag hebben zij, nadat zij Stephanus Bothma in den nagt hadden laten roepen, een brief geschreven, dien Prinslo door Christiaan Muller heeft laten wegbrengen. |
34.
Aan wien was die brief geschreven? |
Antwoord: Zooals ik heb hooren praten, aan Jacobus Krugel. |
35.
Welke was de inhoud van dien brief? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik ben naar mijn vee gegaan, en ik heb alleen door Joh: Bezuidenhout hooren opgeven wat de brief moest inhouden. |
36
Wat heeft hij dan opgegeven? |
Antwoord: Dat heb ik al vergeten, want ik stond bij de deur. |
37.
Wie waren in huis toen de brief geschreven werd? |
Antwoord: Diderik en Christiaan Muller, Bezuidenhout, H. Prinslo, en Theunis de Klerk. |
38.
Wie heeft den brief geschreven? |
Antwoord: Stephanus Bothma. |
39.
Hebt gij naderhand niets van den inhoud van dien brief gehoord? |
Antwoord: Neen, en er ook niet naar gevraagd. |
| |
| |
40.
Schreef Steph: Bothma vrijwillig, of werd hij gedwongen? |
Antwoord: Het was niet met dwang; hij had de pen in de hand, en Bezuidenhout gaf op. |
41.
Heeft Bezuidenhout den brief alleen opgegeven, of ook iemand anders mede? |
Antwoord: Ik heb Bezuidenhout maar alleen hooren spreken. |
42.
Wie heeft den brief geteekend? |
Antwoord: Ik was onder 't schrijven van den brief naar de lammerkraal gegaan, en uit denzelven terugkomende, heb ik Prinslo den brief zien teekenen. |
43.
Teekende Prinslo dien brief vrijwillig of gedwongen? |
Antwoord: Vrijwillig, want hij heeft denzelven toegevouwen, en gegeven om weg te sturen, waartoe hij Christiaan Muller heeft gecommandeerd. Zegt nader: Ik weet niet wie de brief heeft toegevouwen. |
44.
Hebt gij bij die gelegenheid door Steph: Bothma een gesprek hooren voeren over de wreede straffen welke de Kaffers den menschen aandoen? |
Antwoord: Neen, zoo iets heb ik niet hooren praten. |
45.
Hebt gij duidelijk gezien dat H. Prinslo zijn naam geteekend heeft onder een beschreven papier, of was 't een wit papier? |
Antwoord: Het was een beschreven papier. |
46.
Is de brief toegemaakt in 't zelfde huis, of aan den overkant bij Diderik Muller? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
47.
Wie heeft den brief aan Christiaan Muller overgegeven? |
Antwoord: Ik weet niet wie ze eigenhandig heeft overgegeven; maar de brief is bij mij aan huis geschreven op een kist. |
| |
| |
48.
Weet gij ook of C. Muller bij 't ontvangen van dien brief, eene bijzondere mondelinge boodschap heeft ontvangen? |
Antwoord: Neen. |
49.
Wie woont op Daggaboschnek, welke geweten heeft van uw eersten togt in Kafferland, en van de partij van J. Bezuidenhout zoude zijn? |
Antwoord: Daar woont Pieter Brits, Hendrik Bezuidenhout, en oude Stephanus Marais, maar zooveel ik weet hebben zij niet geweten dat ik naar Kafferland ging, en ik weet ook niet of zij iets van Bezuidenhout geweten hebben. |
50.
Wat is na 't schrijven van dien brief gebeurd? |
Antwoord: Toen heeft Joh. Bezuidenhout mij voor de tweede maal naar 't Kafferland gezonden om te hooren of Gaika de Capteins nu gesproken had: hij zeide dat hij nu klaar was om te beginnen. |
51.
Hoeveel tijd na 't schrijven van dien brief zijt gij naar Kafferland vertrokken? |
Antwoord: Twee dagen daarna. |
52.
Wie is die tweede maal medegereden? |
Antwoord: Frans Marais, Volkert Laport, en Willem Prinslo Jochs: zn., welke buiten weten van zijn vader, door Volkert Laport is medegenomen. |
53.
Hoe kwam Willem Prinslo Jochs. zn:, daar bij? |
Antwoord: Ik geloof dat Hendrik Prinslo hem gezonden had, omdat Joh. Bezuidenhout aan H. Prinslo en Theunis de Klerk gelast had hem de paarden te sturen van Hendrik Bezuidenhout, die naar Sneeuwberg was, welke paarden aan Daggabosch waren, en met die paarden is Willem Prinslo Jochs. zn: gekomen. |
| |
| |
54.
Waar is die Willem Prinslo Jochs. zn: woonagtig? |
Antwoord: Bij zijn vader, op de plaats van Theunis de Klerk. |
55.
Hoe weet gij dat Joh: Bezuidenhout dit aan Hendrik Prinslo en Theunis de Klerk had belast? |
Antwoord: Omdat hij dit, na 't wegsturen van den brief, in mijne presentie heeft gezegd. |
56.
Hebt gij dan gewagt totdat Willem Prinslo Jochs. zn: met die paarden is gekomen? |
Antwoord: Ja, anders had ik geene paarden gehad; ik heb op een van die gereden, en Frans Marais op een ander. |
57.
Heeft Bezuidenhout u toen eenige verdere boodschap aan de Kaffers gegeven? |
Antwoord: Ja. |
58.
Heeft Bezuidenhout vóór uwe afreize, u geene plaats bepaald werwaarts hij zoude trekken, en op welke plaats en tijd hij u met de Kaffers zoude ontmoeten? |
Antwoord: Hij zoude den anderen dag menschen bij elkander commandeeren om naar onderen te trekken, en dit moest ik aan de Kaffers zeggen, en dat zij moesten komen zoo spoedig als zij konden, en dat zij bij elkander zouden komen aan eene kleine rivier, die zij Noemnoe noemen, digt bij den nek, bij de plaats van kleinen Daniel Erasmus. |
59.
Hebt gij geene belooning aan de Kaffers moeten beloven? |
Antwoord: 't Vee en goederen van de twee posten van Rosseau en Opperman. Gaika vroeg mij welke Veldcornets commandeerden. Ik heb hem daarop gezegd dat hij voorzigtig moest zijn, en wel weten wat hij te doen had, want dat ik maar Bezuidenhout met Hendrik Prinslo en Stephanus Bothma zag rondrijden en praten. Dit heb ik hem stilletjes gezegd, omdat ik bang was voor de anderen die met mij waren, en dat ik niet wist wat er van zoude |
| |
| |
|
komen: Gaika heeft mij in presentie van de anderen gezegd, dat ik aan Bezuidenhout moest antwoorden dat als hij vegten wilde, hij maar vegten moest, want dat het waarheid of ook leugen konde zijn. |
60.
Hebt gij ook geweten dat Willem Krugel op diezelfde plaats een commando zoude verzamelen? |
Antwoord: Neen, ik heb niet anders geweten als van de boodschap die ik aan de Kaffers moest brengen. |
61.
Heeft Bezuidenhout niet gezegd dat hij met een gedeelte zoude afkomen van de Tarka, en gij van Baviaansrivier, en dat gijlieden de vrouwen en kinderen van die niet wilden mededoen, zoudt doodslaan, en dat de mans dan wel zouden bijspringen? |
Antwoord: Neen, ik heb daar niet van gesproken, nog van zulk overleg gehoord. |
62.
Hebt gij H. Prinslo aangezien voor iemand die veel deel in 't voorgenomen oproer had? |
Antwoord: Ik heb daar niets van kunnen begrijpen, maar van den tijd dat Bezuidenhout met H. Prinslo en Steph: Bothma bij elkander zijn gekomen, en zoo dikwijls over en weder reden, zijn de bedreigingen van Bezuidenhout zoo zwaar geworden, dat hij zoo maar dreigde van dood te schieten. |
63.
Hebt gij Stephanus Bothma ook zoodanig hooren spreken dat hij met Bezuidenhout mede deed? |
Antwoord: Ja, 't kwam mij zóó voor, maar ik hield mij niet veel met hem op. |
64.
Waar hebt gij Bezuidenhout gevonden, toen gij de tweede maal uit 't Kafferland zijt terug gekomen? |
Antwoord: Op Slagtersnek. |
65.
Waar zijt gij in die terugkomst weder 't eerst in 't bewoonde veld gekomen? |
Antwoord: Bij Daniel Erasmus. |
| |
| |
66.
Hebt gij ook menschen gesproken eer gij bij Bezuidenhout op Slagtersnek gekomen zijt? |
Antwoord: Ja, bij Daniel Erasmus ontmoette ik Louis Fourie, welke door Willem Krugel ontboden was om te capituleeren, en die is toen met mij medegereden naar Slagtersnek. |
67.
Hebt gij niemand anders ontmoet? |
Antwoord: Neen. |
68.
Hebt gij niet bij die gelegenheid gehoord dat Hendrik Prinslo gevangen was? |
Antwoord: Dat heb ik bij de Kaffers al gehoord. |
69.
Op welke wijze hebt gij dat bij de Kaffers gehoord? |
Antwoord: Daar kwam een kuijerende Kaffer, toen ik bij Gaika was, en die verhaalde dat Prinslo door de Engelschen gevangen was, en dat Bezuidenhout met zijn commando aan 't aftrekken was. |
70.
Konden de Kaffers juist weten dat 't Hendrik Prinslo was? |
Antwoord: Ja, want hij is bij de Kaffers bekend als Pomroe. |
71.
Verstaat gij de Kaffersche taal? |
Antwoord: Ik kan 't niet spreken, maar enkele woorden versta ik. |
72.
Wat zeide Gaika op die tijding dat H. Prinslo gevangen, en 't Commando uit was? |
Antwoord: Niets. |
73.
Wat bevondt gij toen gij op Slagtersnek kwaamt? |
Antwoord: Bezuidenhout was daar, en wagtte mij. |
74.
Hoe zijt gij zoo schielijk tegen den nek opgekomen? |
Antwoord: Zij hebben eerst een Hottentot gestuurd om te zeggen dat wij zoo op moesten komen. |
| |
| |
75.
Hebt gij 't antwoord van Gaika dadelijk aan Bezuidenhout gebragt? |
Antwoord: Ja. |
76.
Wat heeft Bezuidenhout daarop gezegd? |
Antwoord: Hij was kwaad. |
77.
Wie was daar bij, toen gij 't antwoord bracht? |
Antwoord: Daar waren zooveel menschen; Theunis de Klerk en groote Willem Prinslo moeten 't ook gehoord hebben. |
78.
Was Willem Krugel daar ook bij? |
Antwoord: Hij ging zoo af en toe; ik heb hem niet gesproken. |
79.
Waart gij op Slagtersnek toen er een briefje van mij is gekomen, op 't welk vier of vijf namen, waaronder ook de uwe stonden, welke ik verlangde dat naar onder zouden komen? |
Antwoord: Neen. |
80.
Hebt gij niet, toen dat briefje is gekomen, aan Bezuidenhout gezegd, ‘verdoemd, niet afgaan,’ en tevens uw geweer aangelegd om te schieten? |
Antwoord: Neen, daar weet ik niets van, ik zoude ook hebben afgegaan, maar Bezuidenhout zeide, hoort gij niet, wij moeten maken dat wij weg komen; en dat groote Willem Prinslo hem gezegd had dat wij moesten maken dat wij weg kwamen, toen was al 't volk alreeds naar onderen toe. |
81.
Wie hebt gij naar onder zien gaan? |
Antwoord: Verscheidenemenschen. Theunis de Klerk was ook begonnen af te gaan, maar is weder opgekomen, zeggende dat hij nu zijn broeder voor zijn leven gegroet had. Ik zoude met meer anderen ook zijn afgekomen. maar Bezuidenhout wilde 't volstrekt niet hebben. Hij had bijna Philip Botha geschoten, welke het eerst gesproken had van afgaan. |
| |
| |
82.
Om welke reden wilde Bezuidenhout niet afkomen? |
Antwoord: Omdat hij wist dat hij oproermaker van het geheele oproer was. |
83.
Zijt gij tezamen met Bezuidenhout van den kop afgereden? |
Antwoord: Ja, wij zijn allen tezamen terug gereden. |
84.
Waar zijt gij naar toe gereden? |
Antwoord: Ik ben naar huis gereden, en Bezuidenhout is langs Baviaansrivier naar zijn broeder Gerrit gereden. |
85.
Hebt gij de tweede maal niet een Hottentot van Diderik Muller, genaamd Cobus, mede gehad? |
Antwoord: Ja. |
86.
Is die Hottentot met u tezamen naar huis gegaan? |
Antwoord: Neen, zijn paard is flauw geworden, en toen is hij bij Barend Bester gebleven, en is 's anderen daags t'huis gekomen. |
87.
Hebt gij hem toen niet gezegd dat hij u bij Wentzel Koester moest weder vinden? |
Antwoord: Neen, ik ben naar huis gereden, maar mijne vrouw en de Mullers waren weggetrokken, toen ben ik naar Commandodrift gereden, maar daar was ook niemand, vandaar ben ik toen naar Piet Venter gereden, en daar hoorde ik dat mijne vrouw bij Koester was; en daar vond ik dien Hottentot. |
88.
Hebt gij vóór uwe komst op Slachtersnek, Zacharias Prinslo ontmoet? |
Antwoord: Neen. |
89.
Wie hebt gij op de plaats van Wentzel Koester gevonden? |
Antwoord: Wentzel Koester zelven, mijne vrouw, en de vrouw van Bezuidenhout, met het vee. |
90.
Weet gij ook welke orders Bezuidenhout aan zijn vrouw had gelaten, gedurende hij afwezig zoude zijn? |
Antwoord: Neen. |
| |
| |
91.
Welke orders hadt gij aan uwe vrouw nagelaten? |
Antwoord: Geene. |
92.
Wanneer is Bezuidenhout op die plaats van Wentzel Koester gekomen? |
Antwoord: Den anderen dag avond. |
93.
Wie is met hem mede gekomen? |
Antwoord: Zijn zoon, en een kleine basterd. |
94.
Hoe lang zijt gij en Bezuidenhout daar gebleven? |
Antwoord: Eén dag en een halven; toen zeide hij dat het veld mooi stond op zijne plaats in Baviaansrivier, en daar zijn wij toen heen getrokken. |
95.
Hoe lang zijt gij daar gebleven? |
Antwoord: Eén dag, en toen was Jacobus Vrij daar, en zeide, dat er een groot Commando naar de Tarka was om ons te vangen, en op die tijding zijn wij voortgetrokken. |
96.
Is Jacobus Vrij met ulieden medegetrokken? |
Antwoord: Ja, en hij is twee dagen bij ons gebleven. |
97.
Hoe is Stephanus Bothma bij u gekomen? |
Antwoord: Toen wij aan 't trekken waren, hebben wij hem en zijn broeder Abraham ontmoet aan de Groene Nek, aan 't boveneind van Baviaansrivier, en zij zeiden dat zij aan het trekken waren naar Zacharias de Beer, maar op 't bericht van Jacobus Vrij, zijn zij met ons mede getrokken. |
98.
Waarheen zijt gij toen getrokken? |
Antwoord: Tot naar den Winterberg; daar wilden wij blijven liggen tot wij weder tijding zouden hooren of wij pardon kregen. Joh: Bezuidenhout wilde naar zijnen broeder Gerrit rijden, en dezelve zoude eerst naar den heer Van de |
| |
| |
|
Graaff, en vervolgens naar den Landdrost Cuyler, en dan naar den Gouverneur om pardon te vragen. Den derden dag kwam Andries Meijer zeggen dat er geen Commando agter ons was, want dat de Landdrost Stockenström bij Piet Venter was omgedraaid. Hierop wilden wij trekken naar Schapenkraal, gelijk Majoor Fraser ons ook trekkende gevonden heeft. |
99.
Hoe ver was Schapenkraal van de plaats daar gijlieden omgekeerd zijt? |
Antwoord: Twee schoften met het vee. |
100.
Kondet gij den Winterberg niet overgaan? |
Antwoord: Neen, waar zouden wij gaan? er zijn tevoren wel eens wagens overgegaan. |
101.
Hadt gij geene intentie om naar de Groote Rivier te gaan? |
Antwoord: Bezuidenhout zeide als hij geen pardon konde krijgen, zouden hij en Bothma naar de Groote Rivier trekken, waar de Zwarte Rivier in de Groote Rivier loopt. Daar hebben in vroegere jaren vrienden van hem gewoond, eene Johannes Bezuidenhout, eene Esterhuis, en eene Van Aart, maar of die nog daar leven, weet ik niet. Zij hebben mij ook gevraagd om daar mede te gaan, maar ik had daar geen zin, en mijne vrouw verlangde naar haar vader Piet Buijs, die in de Langekloof woont. Ik wilde ze daar heen brengen, maar ik heb 't maar stilgehouden, want Bezuidenhout en Bothma waren 't eens, en waren kwaad. |
102.
Wilden zij naar Coenraad de Buijs trekken? |
Antwoord: Dat kan ik niet denken, want Bezuidenhout en Coenraad de Buijs hebben malkander nooit kunnen verdragen. |
| |
| |
103.
Hoe is 't toen verder met u gegaan? |
Antwoord: 't Commando van Majoor Fraser heeft ons op weg gekregen, en Bezuidenhout doodgeschoten en mij gekwetst. |
104.
Hebt gij niet, toen gij de soldaten zaagt aankomen, van uw paard afgestegen en uw geweer aangelegd om te schieten, dog zonder dat 't is afgegaan, omdat 't kruit is van de pan gebrand? |
Antwoord: Neen, ik ben van 't paard afgestapt aan de verkeerde zijde, en toen ben ik gestruikeld en blijven liggen, en zoo heb ik de schoot gekregen. |
105.
Zijt gij niet eerst aangeroepen om u gevangen te geven? |
Antwoord: Ik heb dat niet gehoord, schoon ik wel heb hooren schreeuwen. |
106.
Zijt gij, kort nadat gij gewond waart, gevangen, en aldus herwaarts opgebragt? |
Antwoord: Ja. |
107.
Hebt gij geen lapje op de pan van uw geweer gehad? |
Antwoord: Ja, dat heb ik er altijd op, omdat de pan lek is. |
108.
Hebt gij aan de Kaffers geene boodschap gedaan over eene ruiling van 't Zuurveld met de Kaffers? |
Antwoord: Neen. |
109.
Wie was uw tolk bij Gaika? |
Antwoord: Hendrik Nouka, ook een Kaffer genaamd Hermanus, en Gaika's vrouw Jacomijn. |
110.
Hebt gij ook gezien dat de Hottentot Cobus met die tolken gesproken heeft? |
Antwoord: Neen. |
111
Hebt gij bij Gaika niet in presentie van Volkert Laport, Frans Marais, en Willem Prinslo, Joch: zn:, gezegd, dat als de Engelschen maar eens verslagen waren, gij de boeren die niet mede wilden doen, wel vinden zoudt? |
Antwoord: Neen, wat hebben die boeren aan mij gedaan? Maar Majoor Fraser heeft mij al gezegd, dat alles op mij gegooid werd. |
| |
| |
112.
Moet gij niet erkennen door uwe boodschappen aan de Kaffers om hen tot vijandigheden te noodigen, en medewerking tot het oproer, hoogst misdadig en strafbaar te zijn? |
Antwoord: Ja, ik heb daar kwaad aan gedaan, maar ik ben door Bezuidenhout verleid door dwang. |
113.
Wat hebt gij tot uwe verschooning of verontschuldiging in te brengen? |
Antwoord: Dat ik door dwang en verleiding er toe ben gekomen. Ik heb ook de boodschap aan Gaika zoodanig gedaan, dat er geene Kaffers zijn gekomen. Ik wilde ook al zijn weggereden, maar ik wist niet of ik de anderen, die bij mij waren, vertrouwen kon, vooral Frans Marais, want de een vertrouwde den ander niet. |
Aldus &c. 2 Januarij 1816.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Dit + is 't merk van Cornelis Johannes Faber, betuigende niet te kunnen schrijven.
Mij present:
G. Beelaerts van Blockland,
Secretaris.
|
|