| |
No. 60.
T.2. Minuten, 2den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Artikelen &c.
Als getuige de Hottentot Cobus.
Art. 1.
Hoe is uw naam, ouderdom, geboorteplaats, en woonplaats? |
Antwoord: Cobus, oud, naar gissing, agttien jaren, geboren aan den Swarteberg in Graaff-Reinet, in dienst van Diderik Muller in de Tarka. |
2.
Zijt gij niet omtrent een paar maanden geleden in 't Kafferland geweest met Cornelis Faber? |
Antwoord: Ja. |
| |
| |
3.
Welke menschen waren er meer bij? |
Antwoord: Volkert Laport, Willem Prinslo, Jac. zn., en een man genaamd Frans, dog zijn andere naam weet ik niet, hij noemt zig een Franschman. |
4.
Waar zijt gijlieden bij elkander gekomen? |
Antwoord: In den nagt op de plaats van mijn baas; ik heb ze eerst des morgens gezien. |
5.
Hebt gij ook dien morgen Johannes Bezuidenhout gezien? |
Antwoord: Ja. |
6.
Welke andere menschen hebt gij gezien vóórdat gij zijt weggereden? |
Antwoord: Johannes Bezuidenhout heeft alleen dien morgen met mijn baas gesproken. |
7.
Heeft uw baas ook met die andere menschen gesproken? |
Antwoord: Dat ik weet, niet, maar hij kwam van den overkant van Bezuidenhout, en ik kwam van de koeijekraal, en hem ontmoetende zeide hij, dat ik mij klaar moest maken om mede te rijden naar Kafferland. |
8.
Zijt gij toen voortgereden naar Kafferland? |
Antwoord: Ja. |
9.
Hebt gij geen andere menschen op den weg ontmoet eer gij bij de Kaffers zijt gekomen? |
Antwoord: Neen. |
10.
Bij welken Kaffer Captein zijt gij het eerst gekomen? |
Antwoord: Bij Jalouza. |
11.
Heeft Faber met hem gesproken? |
Antwoord: Ja, maar ik was daar niet bij, ik was bij de paarden. |
12.
Bij welken Captein zijt gij vervolgens gekomen? |
Antwoord: Bij Gaika. |
| |
| |
13.
Wat heeft Faber met Gaika gesproken? |
Antwoord: Daar ben ik niet bij geweest, maar des avonds heeft Faber aan de andere menschen gezegd dat de Kaffers zouden komen om hem te helpen vegten tegen de Engelschen, die langs de Visrivier lagen. |
14.
Wanneer zouden de Kaffers komen? |
Antwoord: Faber heeft naderhand aan de andere menschen gezegd, dat de boeren eerst moesten slaan, en dan het aan de Kaffers laten weten, welke dan zouden komen. |
15.
Hoe vele dagen zijt gij bij Gaika geweest? |
Antwoord: Drie dagen. |
16.
Heeft Gaika gedurende dien tijd ook andere Kaffers en Capteins laten roepen? |
Antwoord: Hij heeft ze laten roepen, maar zij zijn niet gekomen: naderhand heeft hij zijne oude soldaten laten roepen, en die hebben bij malkander gezeten in de kraal, en daar is Faber en zijne menschen ook bij geweest. |
17.
Hebt gij zelve ook met de Kaffers of hunne tolken gesproken? |
Antwoord: Ja, ik heb Hendrik Nouka, den tolk van Gaika gesproken; dezelve heeft mij eerst gezegd dat de Kaffers zouden komen, en naderhand, dat Gaika had gezegd, dat de boeren maar eerst moesten gaan vegten, en dan zouden de Kaffers bijkomen. |
18.
Hebt gij iets meer gehoord, toen gij u daar bevonden hebt? |
Antwoord: Neen. |
19.
Hebt gij ook gehoord waar de Kaffers zig met Bezuidenhout en Faber zouden vereenigen? |
Antwoord: Aan den bovenkant van den Roodewal, bij den Slagtersnek. |
| |
| |
20.
Waar hebt gij in uwe terugkomst de oproerige boeren gevonden? |
Antwoord: Op Slagtersnek. |
21.
Hebt gij daar, vóór op den weg, een Commando gezien? |
Antwoord: Ja. |
22.
Hoe komt 't dat Faber en de zijnen zoo schielijk den nek zijn opgetrokken? |
Antwoord: Hij werd gewaarschuwd dat er een Commando vóór lag, en dat hij zoo moest opkomen. |
23.
Wie hebt gij gekend van de menschen die op Slagtersnek waren? |
Antwoord: Willem Krugel, Abraham Bothma, Joh. Bezuidenhout, en Theunis de Klerk. |
24.
Hadden zij toen al eenige menschen gezien, die den berg afkwamen en zig aan 't Commando overgaven? |
Antwoord: Toen ik opkwam, waren er nog geene menschen onder. |
25.
Heeft Faber aanstonds met Bezuidenhout gesproken? |
Antwoord: Ja, hij ging naar hem toe, maar ik ben toen bij de paarden gebleven. |
26.
Hebt gij ook iemand hooren gelasten van op de soldaten te schieten? |
Antwoord: Neen. |
27.
Hebt gij ook hooren spreken van te schieten als de Dragonders nader kwamen? |
Antwoord: Ja, Bezuidenhout zeide dat de menschen die nog boven hem waren, tot hem moesten afkomen; hij zeide, ‘laat ons nader komen.’ |
28.
Hebt gij ook een of ander met den hoed zien zwaaijen? |
Antwoord: Ja, Willem Krugel. |
29.
Hoe zijt gij vervolgens naar huis gereden? |
Antwoord: Met Faber, Joh. Bezuidenhout, Abraham Bothma, en andere kerels, die ik niet |
| |
| |
|
ken; wij zijn naar huis gereden bij Wentzel Koester, maar mijn paard is flauw geworden, toen ben ik alleen bij Barend Bester gebleven. |
30.
Welke menschen waren daar meer? |
Antwoord: Niemand dan hij en zijne kinderen. |
31.
Hoe lang zijt gij bij Bester gebleven? |
Antwoord: Ik ben in den morgen weggereden, naar Faber, maar die was al weg toen ik bij Wentzel Koester kwam; hij was naar Piet Venter gereden, en daar dien nagt gebleven, in stede van bij Wentzel Koester, zooals hij mij had opgegeven; hij is des anderen daags morgens omtrent 8 of 9 uren daar bij mij gekomen. |
32.
Waar zijn Joh. Bezuidenhout en de anderen beland? |
Antwoord: Die zijn naar Baviaansrivier gereden. |
33.
Hoe zijt gij toen weder van Faber afgekomen? |
Antwoord: Hij heeft mij dien morgen een paard van Christiaan Muller gebragt, en dat heb ik weder t'huis gebragt. |
34.
Heeft Faber aan de Kaffer Capteins gezegd dat alle de boeren zouden vegten tegen de troepen? |
Antwoord: Dat heb ik niet gehoord, maar in de terugreis heeft Faber aan de menschen, die bij hem waren, gezegd, dat als eerst de posten verslagen waren, hij de boeren die niet mede gedaan hadden, wel krijgen zoude. |
35.
Hebt gij niet gehoord of de Kaffers eenige belooning zouden krijgen? |
Antwoord: Ja, zij zouden het ijzer van de Engelschen krijgen, en ook koper. |
36.
Hebben zij ook gesproken van eene ruiling van het Zure-veld voor ander land? |
Antwoord: Faber zeide dat de Kaffers dan weder in het Zuurveld lekker konden wonen, zooals tevoren. |
| |
| |
37.
Weet gij ook of Faber nog eens tevoren bij de Kaffers was geweest? |
Antwoord: Ik heb van een kleinen Hottentot van Faber, Bambeloe, gehoord, dat Faber daar nog eens was geweest. |
38.
Was dat kort, of vóór dien tijd, dat gij zijt mede geweest? |
Antwoord: Dat was niet lang tevoren. |
Dit × is 't merk van den Hottentot Cobus, verklarende niet te kunnen schrijven.
Aldus &c. 2 Januarij, 1816.
Als Gecommitteerdens:
P. Diemel.
W. Hiddingh.
Mij present:
G. Beelaerts van Blokland.
Secretaris.
|
|