| |
Woensdag, den 29sten November, 1815.
Tegenwoordig als te voren.
De Landdrost van dit Distrikt verzocht om aan deze Achtbare Commissie diverse documenten te vertoonen, (hem) toegezonden door den Landdrost van Graaff-Reinet, den WelEd. Heer A. Stockenstrom, onder geleide van eenen brief gedateord den 20sten dezer, en door hem heden ontvangen, belangende de inwoners die kort geleden in de wapenen tegen de Regering waren bijeenvergaderd geweest, viz.:-
| |
No. 1.
Brief van H.F. Prinslo aan Jacobus Krugel, gedateerd den 9den November 1815, afschrift waarvan geinsereerd is in de Rollen van den 27sten dezer, onder No. 2, als volgt:-
‘Waarde en zeer geachte neef, Jacobus Krugel! Ik wensch u het allernoodigste voor ziel en lichaam. Neef! ik heb aan u geschreven in den naam van de burgers van de geheele Bruintjes Hoogte, Zuurveld en Tarka, om de zaak van Uw Distrikt voor te stellen, en vooral aan den Veldkornet Van der Walt, dat wij eenpariglijk hebben besloten, volgens onzen eed, dien wij aan ons moederland hebben gedaan om als (? deszelfs) beschermers te blijven en de Godvergetene Tyrannen en schelmen uit den weg te ruimen, daar een ieder, laat hem zijn wie hij wil, is met God overtuigd hoe verschrikkelijk en hoe Godvergeten het met ons land gaat, waar wij onzen eed voor genomen hebben. Een ieder is overtuigd of zij al dan niet op den bepaalden datum tegenwoordig zullen zijn; en ik vertrouw de zaak aan u om het onder de oogen van het volk te brengen zoo spoedig mogelijk, of zij willen of niet, en ik zend u den brief in de handen van den burger Christiaan Muller, en verzoek een antwoord met den
| |
| |
brenger wat de menschen zeggen. De gevolgen spreken voor zichzelven. Ik vertrouw op u om het onder de oogen van het volk te brengen.
En dezen brief beveel ik in uwe handen om te verbranden. Gij ziet mijn groot vertrouwen op u. De brief dient u allen, daarom hoop ik dat gij hem zult verbranden zoodra gij hem mondeling onder de oogen van het volk brengt.
Nu, ik vertrouw hem aan u, en ben met achting en groete aan u, uw neef.
(Get:) Hendrik Frederik Prinslo, M. Zoon.
Den 9den November, 1815.
Aan den Heer Jacobus Krugel, den oude,
In handen.
| |
No. 2.
Een brief zonder naamtekening, geadresseerd aan den Veldkornet Van Wijk, gedateerd den 9den November, 1815, zijnde van den volgenden inhoud:-
‘Goede Vriend Van Wijk! Wij allen met eene algemeene stem, verzoeken dat gij de menschen moet commanderen om voor ons land te vechten, want het is nu tijd, en de mannen die gereed zijn, moeten den 12den van deze maand naar onder gaan.
Ik hoop dat gij niet nalatig zijn zult, en wij verzoeken hulp zoo spoedig mogelijk.’
Den 9den November.
| |
No. 3.
Een brief van W.F. Krugel, aan den Adjunct Landdrost Van de Graaff, gedateerd den 11den November, 1815, zijnde van den volgenden inhoud:-
Den 11den November, 1815.
‘Mijnheer Van de Graaff!
Ik heb uw rapport ontvangen en de twee brieven aan Majoor Fraser en Andrews overhandigd. Ik ben dankbaar voor uwe informatie, en zal mij gewapend houden. De Veldkornet Opperman, is naar Graaff-Reinet gegaan, en heeft mij in zijne plaats aangesteld.’
Uwe gehoorzame dienaar,
(Get:) W.F. Krugel,
Provisioneel Veldkornet.
| |
No. 4.
Twee Requisitiën, geteekend W. Krugel, Provisioneel Veldkornet, gedateerd den 12den November, 1815, één waarvan geinsereerd is in de Rollen van gisteren, onder No. 15, de andere zijnde van den volgenden inhoud:-
‘De hieronder genoemde mannen worden gecommandeerd om den 13den November, 1815, tegenwoordig te zijn op de plaats
| |
| |
van Daniel Erasmus, met geweren en wapenen, en vier dagen mond kost zonder eenige verontschuldiging, als volgt:-
Daniel Erasmus. |
Louis Fourie, persoonlijk. |
Lucas van Vooren, Lucas Zoon. |
Christiaan Dreijer. |
Gert Bezuidenhout, Gert Zoon. |
Gerrit Frederik Bezuidenhout. |
Jan Hendrik Labuscagne. |
Claas Prinslo, Wm. Zoon. |
Frans Van Dijk. |
Barend de Lange. |
Ik blijf uw goede vriend,
(Get:) W.F. Krugel,
Provisioneel Veldkornet.
Den 12den November, 1815.
Petrus Erasmus, Daniels Zoon, wordt verzocht deze mannen te commanderen zoo spoedig mogelijk, zonder verzuim.
(Get.) W.F. Krugel,
Prov. Veldkornet.
| |
No 5.
Kennisgeving, geteekend A.C. Bothma, en gedateerd den 12den November 1815, afschrift waarvan in de Rollen van den 27sten dezer is opgenomen, onder No. 16.
| |
No 6.
Eene requisitie, geteekend Johannes Bezuidenhout, en gedateerd den 13den November 1815, zijnde als volgt:-
‘Christiaan Muller, Arnoldus de Beer, en Zacharias de Beer worden bevolen op ontvangst dezes, om onmiddelijk hier met ons tegenwoordig te zijn. Indien niet, zult gij het voelen; het is de laatste maal. Nu weet gij het; en Diederik Muller, de Verrader van zijn land, wordt bevolen dezen brief direkt van plaats tot plaats, zonder het minste verzuim, te brengen, zoodat niemand zich verontschuldigen kan. De gevolgen zullen ernstig zijn.’
(Get:) Johs. Bezuidenhout.
Den 13den November 1815.
| |
No. 7.
Een Papier, gedateerd den 15den November 1815, en onderteekend, ‘In den naam van allen,’ zijnde van den volgenden inhoud:-
‘Mijnheer!
Uwen brief, door Hermanus Potgieter gebracht, hebben wij ontvangen, en wij danken u hartelijk voor uwe vaderlijke zorg. Wij bemerken ook dat wij in zeer zwarte kleuren door slechte tongen voor u geteekend zijn, want het is ons onbekend dat zulk een brief als die van Hendrik Prinslo ooit rondgedragen is.
| |
| |
Wij verzoeken dat hij in vrijheid moge gesteld worden, en daar zijne beschuldigers alhier tegenwoordig zijn zullen wij hem daarom zelve brengen om voor zichzelven te antwoorden.
In den naam van allen.
| |
No. 8.
Een brief zonder datum, geteekend Christiaan Botha, aan den Veldkornet Van Wijk, zijnde als volgt:-
‘Geachte Neef van Wijk! - Ik verzoek u hier te komen in het pad. Ik zal op u wachten. Ik moet noodzakelijk met u spreken, ten beste!
Uw Vriend en Neef,
(Get.) Christiaan Botha.
| |
No. 9.
Een brief zonder datum, geteekend S.C. Bothma, aan den Veldkornet Van Wijk, zijnde als volgt:-
‘Veldkornet Van Wijk! - Wat ik u beloofd heb, heb ik zorg voor gedragen, en de Heer is mijne hulp geweest. Kom dan zoo spoedig als mogelijk naar mij. Wat ik u heb te rapporteeren te samen met den Landdrost Van de Graaff, zoude ik zelf tot u komen (? om het u mede te deelen), maar zie geen kans zonder een paard.’ Het verzuim is niet opzettelijk.
Uw goede Vriend,
(Get.) S.C. Bothma.
Adres:
Aan den Veldkornet Stephanus van Wijk, in handen.
Met haast zonder verzuim.
| |
No. 10.
Nog een brief of papier, geadresseerd aan den Heer Van de Graaff, Adjunct Landdrost van Cradock, gedateerd den 22sten November, 1815, die geschreven schijnt te zijn door sommigen der vluchtenden om vergiffenis smeekende, en welk document door den Heer Van de Graaff, onder begeleiding van een brief, gedateerd Baviaans Rivier, den 27sten November 1815, aan den ondergeteekenden Landdrost was toegezonden. Gezegde brief zijnde van den volgonden inhoud:-
‘Waarde en Geachte Heer Van de Graaff! - Wenschende u allen heil en zegeningen Gods, niet alleen op uwe ziel, maar ook op uwe ziel en lichaam. Mijnheer! Wij belijden onze misdaad, wij allen bidden om genade, dat het ons moge vergeven worden; wij allen komen vereenigd tot u om vergiffenis te vragen, want wij zien dat onze schuld groot is, en onze macht klein; maar mijnheer! wij hebben aldus uit vrees gehandeld, en daarom vergeef het ons, en heb genade over ons, en vorgeef het ons, want wij zijn zwervende in de woestijn, als schapen zonder een herder, en wij denken aan onze misdaad, welke groot is voor een Christen, want hij, die van zijne Rechter is weggevlucht, is maar als een schaap dat geen herder heeft. Daarom, mijnheer! indien gij
| |
| |
met twee of drie wilt komen, zullen wij (het) voor u belijden, en onze wapenen nederleggen, maar wij zijn te bevreesd om tot u te komen; maar indien gij ons (het) wilt vergeven, verklaren wij u op ons woord en (onzen) eed, dat het nooit weer zal gebeuren. Indien gij het niet voor ons wilt doen, mijnheer! doe het dan voor onze arme vrouwen en kinderen, die nu hulpeloos zijn, dat wij niet verder (mogen) vluchten. Laat genade ons betoond worden. Wij zullen kortelijks eindigen, en u in de bescherming des Allerhoogsten aanbevelen; want gij weet, mijnheer! dat het altijd ons eerste woord is, “Vergeef ons onze schulden, gelijk wij onzen schuldenaren vergeven,” en daarom vertrouwen wij op uw medelijden. Wij verblijven uwe gehoorzame bevreesde burgers.’
Baviaans Rivier, den 22sten November 1815.
(Get.) J.G. Cuyler.
Uitenhagen,
den 1sten December, 1815.
Het Hof beschouwt het bovenstaande als kennisgeving, en gelast hetzelve te worden gevoegd bij de andere documenten in deze zaak verkregen.
Gedaan ter Drostdije Uitenhagen, dag en jaar als boven.
(Get.) W.D. Jennings.
F.R. Bresler.
In mijne presentie,
(Get.) H. Cloete, L. zn.,
Secretaris.
|
|