Pierre Kemp
(1961)–Bert Bakker, Gerrit Borgers, Jan Hulsker, Fred van Leeuwen, Jurriaan Schrofer, Ellen Warmond– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Petrus Johannes Kemp werd op 1 december 1886 geboren te Maastricht in de Mariastraat, die uitziet op de Maas. Hij is de eerste zoon van Hubertus Kemp, steenhouwer, en Maria Catharina van der Venne. De vader was een gespecialiseerd molenkapper, die de maalstenen der Maastrichtse meelmolens prepareerde en onderhield. Het vak werd goed betaald, want het stond om silicose in geen goede reuk; men was of werd er gauw invalide en gauw dood. De steenhouwers hadden maar een kort leven. Dus werd naar een ander bedrijf uitgezien. Dit werd het vak van drukker in de keramische industrie ... In die kwaliteit bracht hij wel eens defecte, zg. prenten mee met voorstellingen van zeer mooie Chrysanthemendrukken of pastorale scènen, die op mijn kinderlijke fantasie veel indruk maakten en mij als bloemen en bos-scènen zijn bijgebleven. Als kind woonde Pierre Kemp twee jaar in Poppelsdorf bij Bonn [1888-1890]. Dat is de plaats van P.K.'s Rijnvaart en van Jongetje van mijn oudste portret. P.K.'s Rijnvaart
Een kind vol gedichten
gleed haast van de boot in de lichten
op de Rijn. Het had blauwe ogen
en rood haar.
[De Gids, november 1958, blz. 275] | |
[pagina 7]
| |
Neus-herinneringen
Daar zijn weer de Maas en de Wal,
de paarse schaduwen van de huizen,
de herinneringen van mijn neus en
blauwe pruimen naast zwarte kersen in reuzen
van gele teilen op rode plavuizen.
Gisteravond was er ook nog de reuk van een oud
spel kaarten. Toen kwam mij het bed te na.
Ik las nog even in Homerus en bij het stout
verhaal van zijn helden met hun heet-geslepen
zwaarden at ik kruisbessenvla.
Zo heb ik hem altijd het best begrepen.
[‘Emeritaat’, blz. 33] Stenenwal heet in de volksmond de plaats, waar PK van zomer 1893 tot winter 1897 woont.
| |
[pagina 8]
| |
De kleuren komen tot het kind in een zekere volgorde als invasies. Het eerst in een blauw potlood, misschien samen met een rood of een met rood aan de ene kant en blauw aan de andere. Een geboren glazenier kan daarmee volstaan. Ik vind rood en blauw, naast elkaar tegen het zonlicht gezien, nog altijd een van de mooiste harmonieën. Een cahier uit zijn kindertijd.
| |
[pagina 9]
| |
In 1900 wordt PK plateelschilder in de keramische industrie van Maastricht. Zijn serviesontwerpen - gemaakt in 1910-1911 - blijven in portefeuille. Jonkheer Rob Graafland, aristocraat en impressionist, telt PK onder zijn leerlingen in de avondklas en op de zondagscursus van het Stadstekeninstituut, dat gevestigd is in de tot school gemetamorfoseerde Augustijnenkerk tegenover Kemps geboortehuis. Ik blijf mij een verloren componist voelen, later onder de goede leiding van Robert Graafland een schilder en uiteindelijk de dichter P.K. Het toppunt blijft de olieverf, wat glans er diepte betreft en uitdrukkingsmogelijkheden. Ook voor geschilderde ‘dromen’, om de fantaisistische uitbeelding eens zo te noemen. | |
[pagina 10]
| |
Sedert ultimo 1908 kwam ik, vooral na lezing van gedichten van Gezelle en Gorter, spoedig daarna uitgebreid met lectuur van alle Europese landen, China, Japan en Perzië er toe, zelf gedichten te schrijven. Maar naast deze gedichten bleef ik ook schilderen. Op 23 maart 1910 publiceert PK zijn eerste gedicht in de Limburgse Koerier, dagblad verschijnend te Maastricht. Zijn pseudoniem, Robert Ree, is samengesteld uit de voornaam van zijn leermeester in de schilderkunst en uit de [ietwat gemaskeerde] tweede noot van de toonladder, want de debuterende dichter blijft zich een ‘verloren componist’ voelen. | |
[pagina 11]
| |
In de hete zomer van 1911 tekent PK dit zelfportret in rode conté.
| |
[pagina 12]
| |
In 1913 verzon Pierre Kemp de mode. Via een voorname relatie-in-de-textiel werd een Parijs Haute-Couturehuis benaderd, waar men met veel belangstelling kennis genomen heeft van PK's creaties, maar ... de vrouwen, | |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Een jaar lang, van 1913 tot in 1914, krijgt PK ‘met steun van Noordbrabantse industriëlen de gelegenheid rustig te schilderen’. Dit wordt bewerkstelligd door de Venlose Jezuïetenpater J. van Well, die de schilderende PK in 1912 ontdekt heeft. In 1913 neemt Kemp dan ook ontslag bij de aardewerkfabriek. Maar een jury oordeelt in 1914, dat PK's schildertalent geen verdere financiële aanmoediging verdient.
Tussen 1910 en 1914 heeft Robert Ree meer dan 60 gedichten gepubliceerd in de Limburger Koerier. In 1914 ontdekt Pater van Well, dat de schilder Pierre Kemp ook de dichter Robert Ree is en gaat dan de dichter Pierre Kemp pousseren. Met een vaderlijke inleiding van Pater J. van Well S.J. verschijnt in 1914 Kemps eerste dichtbundel Het wondere lied met een zelfontworpen vignet.
Eén jaar lang probeert Pierre Kemp het in Amsterdam. Hij had de stad in 1913 voor het eerst bezocht samen met de kunsthandelaar Arnold van de Laar [midden] en de beeldhouwer Gerard Hoppe [rechts]. PK zou toen nog schilder worden en ging in Amsterdam alle musea bezoeken. Als hij er in 1915 terugkomt, is het om de journalistiek te gaan bedrijven [bij het dagblad De Tijd]. Maar dat houdt hij niet uit. Hij komt terug naar Maastricht en heeft deze stad sindsdien nauwelijks nog een nacht verlaten. ‘Waarom zou ik reizen’, zegt hij. ‘Ik ken mijn eigen tuin niet eens.’ Bracht ik in het fantaisistische genre wel aardige stukjes tot stand, in het genre, dat meer voor de verkoop in aanmerking kwam, was dit niet het geval. De schilder werd op het puntje van zijn penseel weer dichter, als hij de zon zag tussen de goudvioletten, -rosen en perlemoeren van de verte, maar het doorsnee kunstminnende en kopende publiek had daar geen cent voor over. Er is mij lang geleden, toen men mij vroeg waarom ik niet langer in Amsterdam [1915] ben gebleven, wel eens naar de oorzaak gevraagd. Ik zeide toen, dat dit ook lag aan de meisjes te Amsterdam, die nogal lang waren - toen langer dan in Limburg - en dus ook langere benen hadden. Dat komt sierlijke benen niet ten goede. Het kwantum lokvlees verdeelt zich dan over een te grote uitgestrektheid, wat voor de innemendheid van de opbouw van kuit en dij niet bevorderlijk is. Daarop kreeg ik van de aanwezigen bij het gesprek te horen, dat Limburg percentsgewijs over animerender beenwerk beschikt, en de vermaarde portretschilder Antoon van Welie, ook aanwezig, wist mij zelfs te vertellen, dat naar het oordeel van de kunstenaar de benen van de Venlose meisjes tot de mooist gevormde van de Elf Provinciën behoorde. Ik was blij dit van zulk een deskundige te vernemen en zoveel begrip voor mijn eigen standpunt te hebben gevonden. | |
[pagina 15]
| |
Ik heb het Rood van 't Joodse Bruidje lief,
van toen ik het zag voor het eerst
en ik nog niet begreep,
welk een verkering in die dag begon.
TOELICHTING: Bij mijn eerste bezoek aan het Rijksmuseum, tijdens mijn verblijf in Amsterdam, werd ik bijzonder getroffen door Rembrandt's Joodse Bruidje. Ik kwam er zo herhaaldelijk voor terug en bleef er zo vertoeven, tot een suppoost argwaan scheen te krijgen en blijkbaar bevreesd werd, dat ik het doek uit de lijst zou snijden, zodra ik er de kans toe zag. Hij stelde zelfs belang in mijn identiteit en moest zich daarover wel zekerheid hebben verschaft, want naderhand liet hij mij ongemoeid bewonderen zoveel ik wilde, al meende ik in den vervolge een medelijdend glimlachje bij hem waar te nemen. | |
[pagina 16]
| |
Omstreeks 1915.
| |
[pagina 17]
| |
In april 1916 verblijft PK op het kasteel van Elsloo, waar hij de schilder Antoon van Welie leert kennen, die hem bij Couperus wil introduceren.
‘M. Antoon Van Welie expose chez Georges Petit des portraits parmi lesquels on remarque ceux d'Edmond Rostand, de Sarah Bernardt, de Cécile Sorel, etc. M. van Welie se divertit agréablement en commentant plastiquement la physionomie de ses plus notoires contemporains et il donne à toutes leurs figures la même expression souriante. Ils sont contents de leur gloire, contents d'eux-mêmes. Ils sont heureux d'être peints par M. van Welie.’ | |
[pagina 18]
| |
28 jaar - van 1916 tot aan zijn pensionering op 1 januari 1945 - werkt Petrus Johannes Kemp als ambtenaar op de mijn ‘Laura’ te Eygelshoven. Hij begint als bediende op het loonbureau en eindigt als chef. Dagelijks forenst hij tussen Maastricht en Eygelshoven. In minuskule blocnotes schrijft hij tijdens die reizen dagelijks gedichten. Ik heb in die 28 jaren forensen-rijderij ook veel opgemerkt langs de lijn en ik acht het niet uitgesloten, dat ik in die tijd kinderen, die eerst in een kinderwagen buiten in de zonneschijn lagen, twintig en meer jaren later naar de kerk zag rijden om te trouwen. Van het aantal kippen of varkentjes die zekere boeren bij hun veestapel hadden, zagen wij het gaan en het komen, of juister het komen en het gaan. Want het is nu eenmaal een levenswet, dat wij eerst komen er dan gaan, dit laatste meestal rijk aan ervaringen. | |
[pagina 19]
| |
Hoezeer kleuren een inspiratie voor PK zijn, blijkt uit haast al zijn gedichten. In de eerste wereldoorlog houdt de dichter zich ook bezig met het bedenken van een optisch kleuren-orgel, een samenspel van kleuren, lampen en lenzen. Het heeft er de schijn van, dat PK tussen zijn tweede - nog traditionele - bundel De bruid der onbekende zee on andere gedichten [1916] en zijn zogeheten ‘tweede debuut’ [1934] hoogstens nog schildert, forenst en niet meer dicht. Toch eisen penseel en palet hem in die jaren niet helemaal op, en zelfs Laura niet. PK werkt aan wat een soort Divina Commedia van deze tijd had moeten worden: De nieuwe tocht. | |
[pagina 20]
| |
bladzijde 20, links:
Brief aan PK van Willem Kloos. Kranteknipsel van 27 maart 1920 over Kunst in Limburg.
rechts:
PK in 1924. Bladzijde uit het ‘Prestatiecahier Schilderwerk’, waarin PK dagelijks het aantal beschilderde cm2 aantekent.
| |
[pagina 21]
| |
Schilderij ‘Gebed voor de hereniging der kerken’.
| |
[pagina 22]
| |
Schilderij ‘Zielen en sigaretten’ In de regel wist ik van te voren niet, wat door mij zou worden geschilderd. Ik begon ergens op mijn paneeltjes met de lucht aan te zetten, die wel of niet overeenkwam met de lucht van de dag. De voorgrond werd aangegeven, maar de eigenlijke voorstelling moest nog komen. Was ik in een religieuze stemming, dan begon ik mijn penseelstreken te begeleiden, door met mijn mond te doen als een kerkorgel, waarbij ik de verschillende registers goed liet onderscheiden. Werd het een onderwerp in een lichter genre, dan werden er toepasselijke chansons of liedjes bij gezongen en werd de maat soms wel eens in uitbundigheid met het penseel of het paletmes er zo bij geslagen, dat het paneel van de ezel vloog. Gebeurde het dat het vers geschilderde paneel met de geschilderde zijde op de vloer terecht kwam en in ongerede geraakte, dan ging het gezang plotseling over in Nederlandse en Franse krachttermen. Misschien was ik als concertschilder niet onverdienstelijk geweest.
[Brief van 8-10 juni 1956] | |
[pagina 23]
| |
... parallel met het schilderwerk werden daarnaast kleine gedichten geschreven, die het z.g. tweede debuut van 1934 [eigenlijk al in 1929 begonnen met gedichten in ‘De Gemeenschap’] voorbereidden. Omstreeks dit jaar begreep ik volkomen, dat mijn mogelijkheden niet uit het penseel tot hun recht konden komen. Soms werd de bekoring weer groot om nog eens met de oude vrienden, de kleuren en de penselen te manoeuvreren, maar op 1 augustus 1936 was mijn besluit er een punt achter te zetten toch definitief.
Stabielen en passanten is de bundel van PK's ‘tweede debuut’; de eerste van veel met steeds korter tussenpauzen verschijnende verzamelingen van ‘kleine liederen’.
| |
[pagina 24]
| |
Het gezelschap dat PK heeft op de dagelijkse treinreis naar zijn Laura, speelt onder de vermomming van bijnamen een rol in de gedichten. PK zelf is in dit gezelschap ‘De man in het zwart’, hetgeen geheel in overeenstemming is met zijn feitelijke kleedgewoonten. Gegeven PK's bewondering voor de schilder Watteau en diens ‘Embarquement pour Cythère’ ligt een literair ‘fête galante’ voor de hand. Forensen voor Cythère verschijnt in 1949, maar dan zijn Amaranth, Turkoois, de Abt, Havannah en Céladon de Man in het zwart al voor geweest met een berijmd Boek voor de zwarte man. Uitleg van PK bij het Boek voor de zwarte man.
| |
[pagina 25]
| |
Vinder van Schoonheid, sta ik daar te staren
met vochtige ogen en dat wonderbare
rilkoude getintel aan de wortels van mijn haren
naar de Eeuwige Emotie Zon.
Ik luister...
In een achtergrond van wind door snaren
klinken de klokjes van een carillon...
De klanken dansen om de rand der blaren
van de robinias. Ik zie de einder klaren
en in de waaier van het begoochelend zonnelicht
Cythère als drijvende in het vergezicht.
[‘Forensen voor Cythère en andere gedich en’, blz. 6] | |
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
Pacific is een van de langere verzen, die de ‘dichter der kleine liederen’ zijn symfonisch werk noemt.
Inspiratie voor Pacific was - behalve Honeggers partituur - de ook door PK zeer bewonderde locomotief van het Pacific-type, die hij al in 1924 met waterverf in beeld bracht, daarbij tegelijkertijd zijn gezin ruggelings representerend; te weten [v.l.n.r.]: 1. echtgenote, 2. zoon, 3. schoonzuster, 4. zoon, 5. dienstmeisje, 6. zoon en 7. nichtje van 1, dat tante moet zeggen tegen 1 en 3. | |
[pagina 28]
| |
In 1956
| |
[pagina 29]
| |
Als ik zó gefotografeerd word, schrijf ik altijd ‘Jantje zag eens pruimen hangen, enz....’ | |
[pagina 30]
| |
In 1954 ontvangt PK de poëzieprijs van de Gemeente Amsterdam, de eerste ‘officiële’ erkenning.
In 1956 kent de Jan Campertstichting hem de Constantijn Huygens-Prijs toe. Bij de uitreiking is alleen 's dichters stem aanwezig, die hommage brengt aan de zon. PK, die zichzelf hoogstens als een hoofs soort page beschouwt, wordt enigermate tot zijn verbazing terzelfdertijd Ridder in de Orde van Oranje Nassau. In 1959 reist de Secretaris-Generaal naar de Turennestraat 21 in Maastricht om PK de Staatsprijs voor Letterkunde, de P.C. Hooftprijs, te overhandigen. In hetzelfde jaar krijgt de dichter de Culturele Prijs van de Provincie Limburg. Het Limburg van P.K. is niet zo grensgevoelig als op de provinciekaart is aangegeven. Het is zeker het landschap dat rond Maastricht ligt, en bij uitbreiding eer iets hoger opgaand naar de bron van de Maas in Frankrijk, dan afdalend naar de Noordzee. PK is er zelf haast nooit bij, wanneer hrj geëerd wordt. Ongaarne verlaat hij zijn kleine werkkamer vol boeken, papieren en grammofoonplaten. Hij voert daarvoor ook chronische ongesteldheid aan en zegt zijn gedwongen honkvastheid te betreuren. In deze laatste jaren manifesteert zich een steeds toenemende oogkwaal. De - op de geluidsband vastgelegde - dankwoorden, worden eerst in centimetershoge letters gecalligrafeerd, zoals de Chinezen het doen, met een penseel. De Gemeente Maastricht neemt Petrus Johannes Kemp tenslotte in 1959 op in de rij van houders der stedelijke eremedaille. | |
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
Haast alles is bij PK aanleiding tot poëzie. De 60 kleuren van een verfdoos van enkele kwartjes en van Engels fabrikaat, leiden tot een bundel van 60 verzen, genaamd Engelse verfdoos. | |
[pagina 33]
| |
Beeldende kunstenaars zoeken inspiratie in Pierre Kemp en zijn werk. De dichter wordt o.a. door Jos Kipping geportretteerd.
| |
[pagina 34]
| |
[pagina 35]
| |
Willem Hofhuizen illustreert Les folies Maestrichteoises. Deze bundel bestaat uit 13 verzen onder dezelfde titels als de 13 delen van ‘Les folies Françaises’, clavecymbel-suite van Francois Couperin-le-Grand. De muziek en de vrouv hebben PK in deze bundel - zoals altijd - geïnspireerd. Dat zijn de grote thema's van zijn werk, samen met de zon, de kleuren, het leven en de dood.
De toestand van PK's ogen wordt steeds slechter, de letters van zijn manuscripten steeds groter. Maar na een operatie betert het zicht en stijgt de poëtische produktie. | |
[pagina 36]
| |
Twee bladzijden uit P.K.'s verzencahier van 1961.
PK houdt zorgvuldig zijn jaarlijkse produktiecijfers bij. Zodra een vers de definitieve vorm heeft, wordt het in een cahier geschreven en genummerd. De eerste twee cijfers betekenen het jaar van ontstaan; de volgende cijfers het produktiegetal. [1955 leverde 188 verzen op; voor 1956 was het getal 183. Vervolgens: 57.377, 58.376, 59.078 - hier manifesteert zich de oogkwaal - 60.217 en tot half oktober in 1961 al 61.229]. Een selectie uit deze cahiers wordt gepubliceerd in tijdschriften en bundels. Ook worden 19 vrienden op gezette tijden verrast met een bundel, die slechts in 19 exemplaren bestaat, want: In zijn 75ste levensjaar gaat PK's dichtbedrijf op de oude voet door. PK ademt dus verzen, ofschoon: Er is een toenemende voorkeur om in een stad, alleen met witte, gele, oranje, rose en vermiljoene deuren en muren te wonen. Alleen de huisnummers mogen in Meigroen zijn. Indertijd las ik, dat Shelley zich voorstelde van zijn ‘Prometheus Unbound’ wel twintig exemplaren te zullen verkopen, al achtte hij dit gedicht-drama wel zijn schoonste werk. Dit bracht mij op de idee, er, gezien mijn mindere waardigheid dan Shelley, een geestelijk negentiental op na te houden.
[Brief aan Fernand Lodewick van 1 december 1948] | |
[pagina 37]
| |
PK aan de deur van zijn huis in de Turennestraat te Maastricht.
|
|