Christelijcke plicht-rymen om te singen of te leesen
(1648)–Cornelis de Leeuw– AuteursrechtvrijZangh: Amirilli mia Bella.'k WIl in Gode verblijden,
Hoe wel dat ick veel smaat
En spijt moet lijden,
Van die mijn doen noyt kenden;
Godt die 't verstaat,
| |
[pagina 166]
| |
Kan 't al ten besten wenden,
En my vreugde toesenden.
Die in sijn quijnen
Niet op sijn God wil bouwen
Sijn vertrouwen, sijn vertrouwen, sijn vertrouwen
Erfft pijne.
2 Ghy sult niemant verveelen,
By niemant sijn verhaat;
Soo ghy wilt streelen
De menschen in de sonden.
Maar hy die slaat
Tot beteringh der Wonden,
Wert schadelijck bevonden:
De Medecijne
Welck ghy haar hebt ghegheven
Tot wel-leven, tot wel-leven, tot wel-leven
Erft pijne.
3 Al wie dat van sijn haven
Recht - arme menschen voedt,
Sal Godt we'er laven,
Wanneer hy is in lijden.
Doch wie in 't goet
Als eyghendom verblijden,
En niet tot allen tijden
| |
[pagina 167]
| |
Deylt van het sijne;
Die schoon hy in qua daghen
Komt te klaghen, komt te klaghen, komt te klagen
Erft pijne.
4 Soeckt ghy Weereltsche staten,
En hoogh te sijn ghe-eert,
Van u lantsaten;
Het schijnt vry wat te wesen.
Doch 't rat licht keert.
Die hoogh is op-gheresen,
Heeft voor den val te vreesen,
En 't ondermijnen.
Die teghens Christu keerde
Trotz regheerde, trotz regheerde, trotz regeerde
Erft pijne.
5 Al wie sigh wil vermaacken
Met een standtvaste vreught,
Moet hier versaacken
Al 's Weerelts ydelheden;
En in de deught
Sijns levens tijdt besteden.
Het vermaack van qua zeden
Sal flucks verdwijnen.
De Sondaar heeft gheen vrede.
Wie quaat dede, wie quaat dede, wie quaat dede
Erft pijne.
6 Wie dat niemant ontdraghen
Heeft eenigh goet of geldt,
En vreest gheen plaghen;
Sijn hert is is sonder schroomen;
En soo 't ghewelt
Hen perst voor 't recht te koomen,
Sijn vreught wert niet benomen.
Maar wie het mijne
My listigh heeft ontstoolen,
En ghescholen, en ghescholen, en ghescholen,
| |
[pagina 168]
| |
Erft pijne.
7 Al wie leeft na de deughde,
Voor 't oordeel Gods niet beeft;
Maar 't is hem vreughde:
Want hy krijght Gods ghenade.
Maar al wie leeft
In deughdeloose paden,
En vol is van misdaden,
Vreest te verschijnen;
Want wie in deught gheen voordeel
Doet, int oordeel, doet, int oordeel, doet int oordeel
Erft pijne.
|
|