Christelijcke plicht-rymen om te singen of te leesen
(1648)–Cornelis de Leeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Zangh: Verdwaelde Coninginne.
WIlt-gh' u selfs wel regheeren,
Of deughdelijck hier leven;
Soo wilt al doende leeren,
Dat hier wert voorgheschreven.
Het dicht is kleyn;
doch echter reyn.
Die sich daar na wil voeghen,
Keert alle sond, uyt hert en mond,
Uyt and're, 't onghenoeghen.
2 Hoort rasch, leert oock wel swijghen.
Soo swijghen sal noyt hind'ren.
Hier door veel menschen krijghen
| |
[pagina 110]
| |
Den naam van wijsheyts kind'ren.
Een vat vol bier maackt gheen ghetier.
Die les dient waarghenomen
Voor al van't kint, dat sich daar vint,
Waar graauwe hoofden komen.
3 Bedencken gae voor segghen:
Wilt niemants eere schaden:
Noch loffelijck uyt legghen
Uws naastens duyst're daden.
Doch als 'tghemoet u spreecken doet;
Let naau op plaats, en stonden,
En 't volck, soo sult ghy sonder schult
En laster sijn bevonden.
4 Houdt maat in alle dinghen.
(Maer niet in Godt te minnen)
Wilt toorn en wraack bedwinghen.
Laat noyt soo overwinnen
Het wereltsch goet u reyn ghemoet,
Daegh' op een sijd' soud hellen.
De maat houdt staat. Wat overslaet,
Is voor gheen deucht te tellen.
5 Wilt met u doen niet prijsen,
't Gheen ghy bestraft in and'ren.
Sal straff haar kracht bewijsen,
Sy moet met selfs-doen wand'ren.
Siet, in u hert ghevonden wert
Ghenoegh, om uyt te roeyen.
Roept dat eerst uyt, eer ghy besluyt
Eens anders quaat te snoeyen.
6 Verrijckt ghy door Gods zeghen,
Danckt Godt. sijt trots, noch prachtigh.
Loopt u de weerelt teghen
Bidt Godt, sijt niet te klaghtigh.
Het aartsche goet is Eb en Vloet,
Een Wel, niet te vertrouwen.
Hy wijs'lijck doet, die wat hem moet,
| |
[pagina 111]
| |
Sijn hert op Godt gaat bouwen.
7 Vermijdt de Goddeloosen.
Bemint en eert de vromen:
Haar doen sy u een loose,
Om u van 't quaat te toomen.
Voor al staagh let op s'Heeren wet:
Stuert daar nae al u ganghen.
Wie die beleeft, Gods zeghen heeft
Hier en hier nae t'ontfanghen.
|
|