Alle de brieven. Deel 6: 1686-1687
(1961)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdDe geschiedenis van het onderzoek naar het ontstaan der gallen en de betekenis der gallen voor de inktbereiding in Leeuwenhoeks tijd.A. Gallen.Leeuwenhoek had slechts een geringe kennis van de literatuur over de onderwerpen, die hem bij zijn studie boeiden. Alleen wat in de Nederlandse taal verscheen, kon hij lezen. Uit het vervolg van zijn brief van 14 Mei 1686 over de gallen blijkt, dat hij wel een en ander las; hij noemt immers de ‘Reijsen van de Heer Tavernier’Ga naar voetnoot1). De werken van Redi en Malpighi kon hij echter niet bestuderen, en Swammerdams werk, hoewel zeker vóór Leeuwenhoeks onderzoek geschreven, verscheen pas in 1737. De korte opmerking van SwammerdamGa naar voetnoot2) in zijn Historia generalis (welk boek Leeuwenhoek zeker kende), is blijkbaar aan zijn aandacht ontsnapt. De eerste die over het ontstaan van gallen door de inwerking van insecten, schreef, was Redi. Vóór die tijd dacht men, dat het een soort vruchten waren. RediGa naar voetnoot3) heeft al gezegd, dat ‘zich in het midden van de gal het ei bevindt. Als de gal groeit en rijp wordt, groeit en rijpt het ei. Als de galappel rijp is geworden, verandert de worm in een vlieg. Deze begint, na het verbreken van het ei (ovo disrupto, Latijnse uitgaveGa naar voetnoot4), blz. 235-236), aan de gal te knagen en baant zich een weg’. Zoals BöhnerGa naar voetnoot5) opmerkt, moet Redi de binnengal wel voor het ei gehouden hebben. RediGa naar voetnoot6) heeft gehoopt dit onderzoek te kunnen voortzetten, maar hij is hiertoe niet gekomen. Malpighi heeft zich ook over de gallen geuit. Hij zegtGa naar voetnoot7), dat ‘hij onzeker was over het ontstaan van dieren in de gallen van bomen en kruiden, als het ware in baarmoeders’. Enkele jaren later schrijft hijGa naar voetnoot8), dat hij een ‘vlieg’ eieren zag leggen: ‘Zij zat op het blad, dat zich aan de top ontwikkelde, en met het lijf in een gekromde boog stak zij de legboor uit de schede en voerde deze in uitgestrekte stand, recht, de knop binnen. Door een opzwelling van de buik, aan de basis van de legboor, veroorzaakte zij een gezwel, dat later weer verdween. In het blad vond ik, na de vlieg te hebben verjaagd, de pasgelegde eieren, die geheel doorzichtig waren.’ Op zijn platen X en XX heeft hij dit meesterlijk uitgebeeld. Misschien dateert deze waarneming uit 1673Ga naar voetnoot9). Hij beeldt duidelijk een Rhodites af. | |
The history of the investigation into the genesis of gall-nuts, and their importance for the manufacture of ink in Leeuwenhoek's time.A. Galls.Leeuwenhoek had only a slight knowledge of the literature dealing with the subjects that fascinated him in his studies. He could only read what was published in the Dutch language. As is evident from the sequel to his letter of May 14th, 1686 on galls, however, he did occasionally do some reading: for he mentions the ‘Travels of Mister Tavernier’Ga naar voetnoot1). But he was unable to study either Redi's or Malpighi's works; and Swammerdam's work, although definitely written before Leeuwenhoek's investigations, did not appear until 1737. Swammerdam's brief remarkGa naar voetnoot2) in his Historia generalis (which book Leeuwenhoek surely must have known) evidently escaped his attention. The first author to write about the origin of gall-nuts through the action of insects was Redi. Prior to this it was thought that they were some kind of fruit. RediGa naar voetnoot3) already stated that ‘... the egg is in the centre of the gall-nut. As the gall-nut grows and matures, so the egg grows and matures. When the gall-nut has become ripe, the worm changes into a fly, which, once the egg is broken (ovo disrupto, Latin edition,Ga naar voetnoot4) p. 235-236), starts gnawing at the gall-nut, and forces its way out.’ As BöhnerGa naar voetnoot5) remarks, Redi must have mistaken the inner gall-nut for the egg. RediGa naar voetnoot6) hoped to be able to continue this investigation, but he never got that far. Malpighi, too, made a number of statements concerning gall-nuts. He writesGa naar voetnoot7) that he is ‘... uncertain concerning the origin of animals in gall-nuts of trees and herbs, as it were in wombs’. A few years later he writesGa naar voetnoot8) that he saw a ‘fly’ laying eggs: ‘She was sitting on the leaf that was developing at the top, and, with her body bent in a curve, stuck her ovipositor out of the sheath, and introduced it straight into the bud, in a stretched-out position. By a dilation of the abdomen, at the base of the ovipositor, she caused a swelling which later disappeared again. In the leaf I found - after chasing the fly away - the newly-laid eggs, which were completely transparent’. On his plates Nos. X and XX he has depicted this in a masterly way. It may be that this observation dates from 1673Ga naar voetnoot9). The pictures clearly show a Rhodites. | |
SwammerdamGa naar voetnoot10) schreef in 1669: ‘Soo bevinden sig ook bij ons, die vliegkens dewelke uyt het wurmken van Redi, in de uytwaskens der Willigen van hem gevonden ende waarvan hy nimmer de verandering heeft kunnen gewaar werden, haar oorspronck nemen. Binnen in het lichaam van dese vliegkens bevinden wy deselve eyeren, die wy ook in de genoemde gewaskens opgeslooten vinden. Soodat we soo uyt dese als andere ondervindingen oordeelen, dat alle de Wurmen die we in de gewassen vinden, daar deur de dierkens selve in de gestalte van eyeren, eerst ingebracht ende opgeslooten sijn’. Swammerdam overleed in 1680. Hij was de laatste jaren van zijn leven sterk onder invloed van Antoinette BourignonGa naar voetnoot11). Zij gaf hem verlof zijn Ephemeri vitaGa naar voetnoot12) uit te geven, in 1675, maar verder moest hij zich aan godsdienstige vraagstukken wijden. Wij mogen zijn onderzoek over de gallen dus wel in de jaren voor 1675 stellen. Leeuwenhoek onderzocht deze wilgenbladgallen pas later (zie zijn Brief 136, abusievelijk 12 Juni, in plaats van 28 Januari 1701 gedateerd). In de Bijbel der natuure beschrijft SwammerdamGa naar voetnoot13) ‘de Wratkens op de Willigenbladeren’ en hij beeldt het ‘ey’ af (Tabula XLIV, fig. 2n). Hij ging de gehele ontwikkeling na en zag, dat er ‘Vliegkens’ uitkomen, ‘gestaarte Wijfkens, en Mannetjes zonder staart’ (= legboor). Hij beschrijft de legboor en de ‘saag’ (Tabula XLIV, fig. VII). Hij zegt nu dat hij geen verschil kan zien tussen de eieren in de gallen en die in de vliegjes. Hij meent dat het onmogelijk zal zijn het steken zelf te zien, waar Malpighi in 1679 in geslaagd was. Men krijgt, dit lezende, de indruk, dat hij reeds in 1669 zo ver gekomen was. In zijn laatste levensjaar, meestal ziek te bed liggende, ordende Swammerdam de stof van het boek, dat later de Bijbel der natuure zou worden genoemd. Hij liet toen verschillende passages staan, die min of meer in strijd zijn met andere uitingen, die betrekking hebben op latere onderzoekingen, tussen 1669 en omstreeks 1675 verricht. Dit is ook hier het geval, want op blz. 757 lezen we, dat hij op ‘gemeene distels een geelachtig Vliegken sag sitten, met een groot Hooft en roode Oogen, hebbende twee korte Hoornen, en de Vleugelen waaren cierelijk van teekening. Dit Vliegken had de uyterste deelen van syn Lyfmoeder ende Schamelheyd ver uyt gestooken, waar meede het seer sorgvuldig sogt tusschen de bladeren in te booren om syne Eyeren daar in te leggen. Dat ik langen tyt met verwondering ende vergenoegen aan sag; en alsoo eenigsins de manier onder vond, op welken dat deese | |
SwammerdamGa naar voetnoot10) wrote in 1669: ‘Thus there are, also in our country, those small flies that have their origin in the worm of Redi, which he found in the excrescences of willows, and of which he has never been able to observe the metamorphosis. Inside the body of these small flies we find the same eggs we also find enclosed within the said excrecences. So that we may judge from these and from other experiences that all the worms that we find in the plants were first of all introduced and shut up there by the little animals themselves, in the form of eggs’. Swammerdam died in 1680. During the last few years of his life he was strongly influenced by Antoinette BourignonGa naar voetnoot11). She gave him permission to publish his Ephemeri vitaGa naar voetnoot12) in 1675, but he was thenceforth to devote himself to religious subjècts. We may safely, therefore, date his investigation into gall-nuts as having been made during the years before 1675. Leeuwenhoek did not study these willow-leaf gall-nuts until later (see his Letter No. 136, erroneously dated June 12th instead of January 28th, 1701). In The Book of Nature (Vol. 2. pp. 75-76) SwammerdamGa naar voetnoot13) describes ‘the tubercles on the leaves of the willow’, and gives a picture of the ‘egg’ (Tabula XLIV, fig. 2 n). He traced the entire development, and observed ‘flies’ emerging, females with ‘tails’ (= ovipositor), and males without ‘tails’. He describes the ovipositor and the ‘saw’ (Tabula XLIV, fig. VII). He then states that he cannot see any difference between the eggs in the gall-nuts and those in the flies. He believes it is impossible to observe the act of stinging itself, as Malpighi succeeded in doing in 1679. On reading this, one gets the impression that Swammerdam had got as far as that as early as 1669. During the last year of his life - most of the time being ill and bedridden - he ordered and arranged the subject-matter of his book, which later was to be entitled The Book of Nature. He did not excise several passages which are more or less contradictory to other statements that refer to subsequent investigations, made between 1669 and about 1675. This is also the case here; for in Vol. 2. p. 89, we read that he ‘... happened to observe on a common Thistle a yellowish slender Fly, with a large head, red eyes, two short antennae, and wings very elegantly coloured. This insect had thrust out, to a very great length, the extremity of its uterus or womb; and was employed in endeavouring to bore, by means of this part, a hole into the substance of the leaves, wherein it might deposit its eggs. This curious sight could not fail of engaging my attention, and accordingly I spent a long time in viewing it, equally astonished at its novelty, and overjoyed at having an opportunity of seeing, with my own eyes, the manner in which this kind of insects attack the plants, which are proper to afford | |
Wurmkens de planten op soeken, op dat se haar saat daar binnen in souden op sluyten en alsoo haare jongen een seekere wooning, en een bestendigGa naar margenoot+ voetsel souden versorgen’. Hij beeldt dit op Plaat XLV, fig. 1 af. Docters van LeeuwenGa naar voetnoot14) geeft op, dat de ‘Wratkens op de Wilgeboom’ veroorzaakt worden door een Galwesp, Pontania capreae Linn., en die op de distel, Cirsium arvense Scop., door een Boorvlieg, Urophora cardui Linn. Het is niet zeker in welk jaar Swammerdam deze belangrijke ontdekking heeft gedaan, maar wellicht moeten wij haar stellen in het jaar 1674, toen hij onderzoekingen deed over de gallen van de Swarte populier (bladluisgal, veroorzaakt door Pemphigus filaginis Fonsc.). Wie eerder was, Malpighi of Swammerdam, is helaas niet uit te maken; zij moeten ongeveer tezelfder tijd het eierleggen van galinsecten hebben gezien. Swammerdam, l.c. blz. 736-737, stelde zich ook de vraag, hoe ‘tot beneficie van deese ingevoerde Eyeren, de Wratkens op de Willige-bladeren groeyen’, en hij zegt: ‘Ik beken, dat dit een harde vraag is, en swaar om te beantwoorden.’ Hij denkt aan een mechanische oorzaak, zoals men met een priem in de pompoenen en andere vruchten en in bomen letters snijdt, die tot verhevenheden op de oppervlakte uitgroeien. Het staat dus wel vast, dat èn Malpighi èn Swammerdam uiterlijk in 1679 reeds wisten, hoe gallen ontstaan, en ook, dat het geen vruchten waren. Dit was aan Redi reeds eerder bekend. Leeuwenhoek deed zijn ontdekking in 1686, onafhankelijk van hen en was blijkbaar trots op zijn ontdekking, want hij liet zich op de mezzotint van dat jaar met de eikenbladgallen voor zich afbeelden. Leeuwenhoeks denkbeelden omtrent de oorzaak van de groei, namelijk dat de vaten gekwetst zouden worden en hieruit vocht zou vloeien, dat zich vervolgens in globulen en vaten zou uitspreiden en zo de ‘makinge van de galnoot veroorzaken’, zijn zeer primitief. Deze ‘harde vraag’ kon hij niet oplossen; zoals Docters van LeeuwenGa naar voetnoot15) zegt: het is tot heden zulk een ‘harde vraag’ geblevenGa naar voetnoot16). | |
B. Inktbereiding.Wat de inktbereiding in Leeuwenhoeks tijd betreft, hierover zijn wij vrij goed ingelicht. De Firma Talens was zo vriendelijk mij een paar van de oudste boeken waarin over inktbereiding wordt gesproken, te lenen. Hierin staan tal van recepten en een enkeleGa naar voetnoot17) is hiervan overgenomen: Gute, schwartze Schreibdinten, auf vielerlen Art zu machen. | |
their Worm-offspring a never-failing food and shelter: as likewise to observe their method of conveying into these plants the eggs from which theirGa naar margenoot+ Worms are to proceed’. He pictures this process on Plate XLV, fig. 1. Docters van LeeuwenGa naar voetnoot14) states that the tubercles on the willow-tree are caused by a gall-wasp, Pontania capreae Linn., and those on the thistle, Cirsium arvense Scop., by a Trypetid fly, Urophora cardui Linn. It is uncertain in what year Swammerdam made this important discovery; but we may probably put it at 1674, when he made investigations into the gall-nuts of the ‘black poplar’ (plant-louse-gall, caused by Pemphigus filaginis Fonsc.), Malpighi and Swammerdam must have observed gall-nut insects laying their eggs at about the same time; which of those authors was the first we cannot, unfortunately, say with certainty. Swammerdam furthermore asks (l.c. p. 81) ‘... why are tubercles produced on the willow-leaves, for the benefit of those eggs conveyed into them?’, and answers: ‘I confess this question is very difficult to explain’... ‘Do we not thus on Pompons, and other fruits, and even on trees, cut letters and characters; the vestiges whereof insensibly swelling with the humours, raise themselves up considerably beyond the common surface?’ We may definitely, assume, therefore, that both Malpighi and Swammerdam already knew in 1679, at the latest, how gall-nuts are produced, and also, that they were not fruits. This was already known to Redi before then. Leeuwenhoek made his discovery in 1686, independently of the former two authors, and was evidently proud of his discovery; for a mezzotinto-picture of that year shows him with the oak-leaf gall-nuts in front of him. Leeuwenhoek's ideas concerning the cause of the gall-nuts growth - i.e. that the vessels were damaged, causing fluid to ooze out from them, which then spread out in globules and more vessels, and so ‘cause the making of the gall-nutt’ - are very primitive. He was unable to solve this ‘hard question’, as Docters van LeeuwenGa naar voetnoot15) says; and it has remained the same ‘hard question’ to this dayGa naar voetnoot16). | |
B. Manufacture of Ink.With regard to the manufacture of ink in Leeuwenhoek's time we are fairly adequately informed. Messrs. Talens, of Apeldoorn, were so kind as to lend me a couple of the oldest existing works dealing with the manufacture of ink. These books contain a large number of recipes, one of which we here reproduce in translation from the GermanGa naar voetnoot17): Good black writing ink, made in many different ways. | |
Num. 1. Von Erkänntnüsz der Specierum, so zu den Dinten-zeug kommen, und wes eines jeden vermögen und Tugend ist, als
erstlichen von den Gallus oder Gall-aepffeln.
Welcher Gallus schwach ist, und viel Runtzeln hat, der ist gut, je älter je besser. Der andere, der da gut ist, glatte Körner hat, und leicht ist, auch inwendig weisz ist, der ist geringer. Welcher aber inwendig gelb und schwehr ist, der ist der allerbeste.
2. von Vitriol und Kupfferwasser.
Der Vitriol und das Kupffer-Wasser, dass daraus ist, dessen musz man 1 Pfund haben. Ist aber der Vitriol treuge und weiss-färbigt vom Wetter, so hat man schon an drein Viertel Pfund genug.
3. von Gummi arabicum.
Welcher Gummi Arabicum schön lauter und durchsichtig, als ein Agtstein, und darben schön gelb und liecht ist, der ist gut. Item der Gummi, der da grosse Körner hat, als die kleinen Welschen Nüsse, oder grosse Hasel-Nüsse und gantz roth und runtzlicht, und eines theils glatt ist, derselbe ist untüchtig, falsch und glatt, zergehet nicht, und bleibet in den Dinten, wie eine Zitter von einer Gallerte, und klebet wie ein Leime. Folgen etliche nothwendige Erinnerungen wegen einer guten beständigen Schreib-Dinten.
als erstlichen vom Essig.
Der Essig verwehret, dass die Dinte nicht schimmelt.
2. von Harn.
Der Harn, dass sie nicht treuget.
3. von Saltz.
Das Saltz nehret, dass sie nicht zu dicke wird, und hilfft auch wider den Schimmel.
4. von Alaun.
Alaun wehret, dass sie keine Faeces behält, und lauter bleibet.
In een Nederlands werkGa naar voetnoot18) uit iets later tijd vindt men ongeveer hetzelfde recept. Ook hierin worden ‘Turkische of Alepposche Galnooten, goed zwart en met veel rimpelen’ aanbevolen; bovendien wordt gezegd, dat men de inkt moet bereiden: ‘in het laatste kwartier van de Maan, dan is deze goed tegen het volgende eerste kwartier en blijft dan bestendig goed.’ | |
No. 1. Acquire a knowledge of the Species, and of the ink to be produced, and - what is within everybody's power and virtue -
first and foremost of the gall-nuts or gall-apples.
The gall-nut that is soft, and has many wrinkles, is good; the older it is the better. The other one, that is good, has smooth grains, is light, and also white inside, is inferior. But those that are yellow inside, and heavy, they are the best of all.
2. of vitriol and copper-water.
One should have one pound of vitriol and of the copper-water obtained therefrom. If, however, the vitriol is dry and whitened by the weather, then three-quarter pound will be enough.
3. of Gummi arabicum.
That Gummi arabicum which is beautifully pure and transparent like an agate, or nicely yellow and light, is good. But the Gummi that has large grains the size of small walnuts or large hazel-nuts, and is quite red and wrinkled, and smooth on one side, is no good; it is unvalid, faulty and smooth, does not disintegrate, and remains in the ink where it quivers like a jelly; and it sticks like glue. Here follow several necessary reminders to produce a good, reliable writing ink.
first, about the vinegar.
The vinegar prevents the ink from becoming mouldy.
2. about urine.
The urine prevents the ink from drying up.
3. about salt.
The salt prevents the ink from becoming too thick, and also helps against mould.
4. about alumn.
Alumn ensures that the ink contains no faeces, and remains pure.
In a work in the Dutch languageGa naar voetnoot18) from a slightly later period we find a very similar recipe. Here, too, ‘Turkish or Aleppo gall-nuts, properly black, and with many wrinkles’ are recommended; in addition to which it is stated that the ink should be prepared ‘in the last quarter of the moon; it will then be good towards the following first quarter, and then remains durably good’. | |
Galnoten waren dus een belangrijk handelsartikel en het is duidelijk, dat Leeuwenhoek zich gedrongen voelde deze objecten nader te onderzoeken. Men krijgt de indruk dat hij dit deed na het lezen van het boek van TavernierGa naar voetnoot1). Hem komt niet de prioriteit toe; hij had verkeerde denkbeelden over de oorzaken van het ontstaan, maar zag toch kans enkele nieuwe bijzonderheden te ontdekken. In zijn BriefGa naar voetnoot19) van 28 Januari 1701 brengt hij het onderzoek een heel eind verder, daar hij toen de parasiet van de bladwesp, die de gallen op de wilgenbladeren veroorzaakt (Nematus, Pontania gallicola Steph.) had ontdekt. Hij beeldt deze Pimpla (Epiurus) vesicaria af en gaat de ontwikkeling daarvan na.Ga naar voetnoot19).
A. Schierbeek. | |
Gall-nuts, therefore, were an important commercial article, and it is understandable that Leeuwenhoek felt it incumbent upon him to investigate them more closely. One gets the impression that he did so after reading the book by TavernierGa naar voetnoot1). He did not have the priority, he had erroneous ideas concerning the genesis of the galls; none the less he succeeded in discovering a few new details. In his LetterGa naar voetnoot19) of January 28th, 1701 he carries his investigation a long way further, having discovered the parasite of the sawfly which produces the gall-nuts on the willow leaves (Nematus, Pontania gallicola Steph.). He gives pictures of this Pimpla (Epiurus) vesicaria, and studies its development.Ga naar voetnoot19)
A. Schierbeek. |
|