Liederen en balladen(1911)–Aart van der Leeuw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Weiliedje. Wij stonden starend op de brug, Het water vloeide Mat-zilver als een schubbenrug, Wijl stilte groeide. De wei lag wijd en diep en groen, De molenwieken En verre dorpen deden toen Alsof ze sliepen. Een donker zeil gleed ruischloos aan, Het leek te zweven, Of 't kwam met vreemd gepeins belaân Uit sluimerdreven. [pagina 73] [p. 73] Zacht hielde' ons wei en zeil en stroom En onze woorden Gevangen in dien rustgen droom, Die zoo bekoorde. Vorige Volgende