Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd35.IN ’t Jaar 1634 daags voor Alderheiligen, doen ik in Oost-landt aan de Dykasie van Butsloot diende voor Ingenieur ende Lant-meter, zoo is aldaar, daags voor Alderheiligen, tegen den avont een grooten storm ende onweder uit den zuid-westen uit der Zee opgestaen, ende alzo ik gegaen was ontrent twee Boog-schooten van myn Logement, by een Mr. Timmer-man, ontrent 7 of 8 uren in den avont, genaamt Pieter Jansz die uit Vrieslant was, die aldaar een groote nieuwe Sluis op het werk maakte, daar ik het fabryk ende bevel van hadde, ende alzoo ik daar wezende by Pieter Jansz. met zyn Vrouw ende kinderen, ende nog meer gezelschap by ons hebbende, tot omtrent tien of twaalf perzoonen in ’t getal, zoo dat wy met malkander een praatjen omleiden, ende alzo den wint zo dapper begon aan te stijven, zo dat mijn zinnen genegen waren om na mijn Logement te gaan, zoo heeft Pieter Jansz. tegen my gezeit: Baas, blijft hier te nacht in ons huis? waar op ik zeide: waar zoude ik slapen? waar op hy weder zeide, op de zolder: Neen Pieter Jansz. zeide ik, of daar hoog water kwam, u huis staat niet meer als vyf of zes voeten boven Meyvelt, en mijn Logement staat op de Hooge-dijk, die elf voet boven Meyvelt is: zo ben ik van daar na mijn Logement gegaan, ende onder wegens vertoefde ik nog een weinig, by een werk-baas genaamt Pauwels Harmensz. daar ik mede my wat warmde, ende alzoo ik daar mede een weinig vertoefde, zoo zeide ik eindelik dat ik gezint was na mijn Logement te gaan; zo zeide Pauwels Harmensz. ik zal u twee Mannen by u geven die u aan u huis zullen brengen: ende alzo ik in mijn Logement komende by mijn zoon Adriaan Leeghwater, zoo zyn wy in onze kleederen te bedde gegaan, zoo ist dat den wint uit den Westen zo dapper begon aan te stijven, zo dat daar geen slaap in onze ogen en quam: als wy omtrent een uur op het bed gelegen hadden, zoo zeide mijn Zoon te- | |
[pagina 35]
| |
gen my: Vader! ik gevoele het Water op mijn aanzicht druipen, zoo dat de Zee-baren by den Dyk opsprongen op het dak van ’t Huis, zeer vervaarlyk om te hooren; een weinig daar na zoo kwam de Bevel-hebber, die het Hout werk waar nam, genaamt Ziewert Meinertsz, die sterk op onze deure stiet, ende riep, Leeghwater nu ist tydt op te staan, zoo dat ik met mijn Soon zeer haast en verbaast opgestaan ben, namen onze rokken by ons, en de loop stokken in de hant, ende wende ons om na het Heeren Huis te gaan, het welke ontrent 20 roeden van ons Logement was: Waar op Ziewert Meinertsz. zeiden, gy zult al doot wezen aleer gy aan ’t Heeren Huis komt; die deelen ende kapravens die waaien van de stapels af, dat gy u niet wagten noch bergen en lont Ende alzoo wy met groote moeite ende perykel den Dyk langs gongen, na het Heeren Huis toe, het water zoo hoog was als de kruin van den Dyk: Ende in ’t Heeren Huis komende, zoo zijn daar 20 vluchtelingen, mans, vrouwen ende kinderen, in ’t Heeren Huis gekomen van de Soetelaars, en Baze, die het altemaal, het gene zy hadden, in hare Tenten gelaten hadden: en alzoo wy met den Dykgraaf, Heemraden, de Kok met zyn vrou, met knechten ende meide, ontrent met ons achtien perzoonen waren, dat bedraagt 38 perzoonen in ’t getal, die by malkander waren in ’t Heeren huis.
Den wint een weinig benoorden het West wykende, ende plat tegen het Heeren huis aanwaaide, zoo hart ende styf als ik myn leven geweten heb; zoo dat een sterke deur, die op het West stont, de stekers uit de stijl sprongen van de baren van de zee, zoo dat het water het vier uitbluschte, ende kwam zoo hoog op de vloer, dat het over mijn laarsen heen liep, omtrent 13 voet hooger als ’t Mey-velt van ’t oude Lant; waar van een Timmerman een byl genomen heeft, die een groot gat aan de lage zyde van ’t huis geslagen heeft, daar het water mogte doorschieten, zo dat het aldaar zoo elendig gestelt was, dat men het zelve niet wel met de pen beschryven kan. | |
36.Die Oostersche vrouwen zeide tegen de Dykgraaf; Och Heer Dikgroof, woor schollen wie hen? Waar op den Dykgraaf zeide? Wy zyn al te zamen even ryk. | |
37.Mijn zoon Leeghwater stondt in de achter-koken, die my verscheiden maal zoo droevig aansprak, ende zeide; Och vaar, zullen wy hier sterven? het welk voor my bitter was om te hooren: waar op ik dochte, zal ik hier by de Poepen sterven, daar ik zoo menig Lant bezogt heb, dat zal stijf aankomen: waar op ik het volk noch trooste, ende zeiden; Ik verhoope dat het den almogenden Godt nog versien zal. Ende dat alzoo geduurende tot ontrent drie uuren in der nacht, dat men naauweliks konde sien of het water daalde, dan of het hoogde. | |
38.Het Noord-eind’ van ’t Heeren Hus, dat digt aan ’t zee-gat stondt, daar spoelde de aarde onder het huis weg, ontrent een Mans langte diep, waar van het huis, de vloer ende de zolder in stukken borst; de gelt kist die van yser was, daar ook nog veel gelt in was, die zonk door de vloer heen; de aarde aan beide zyden van ’t huis ontrent een vadem breet onder ’t huis spoelde | |
[pagina 36]
| |
weg, zo ellendig dat ik het niet beschryven kan: het scheen anders niet dan dat het Heeren Huis, met alle de gene die daar in waren, van den Dyk af zoude spoelen. | |
39.Des morgens doen het dach geworden was, doen wy hoorden ende vernamen van de gelegentheit der zaaken, doen waren alle de tenten ende hutten wech gespoelt die op het geheele werk waren, tot zes of zeven en dertig in ’t getal, met alle de menschen die daar in waren: So dat de oude luiden in Holstein getuigden, dat het water op twee voet na in hondert jaren zo hoog niet geweest en was. Oude Zee-dyken, die hondert jaren gelegen hadden zyn verscheiden groote diepe gaate ingelopen, die ik zelver gezien heb. | |
40.Daar leit een treffelyk Eilant ontrent aanderhalf myl zuit-west aan van Botsloot af, daar drie of vier en-twintig Prochy-Kerken op staan, dat is meest alle van ’t hoog water verdestrueert: zo dat daar niet meer als vier of vyf Kerken droog bleven, ende zo my wel onderrecht is, zo zyn daar ontrent zeven of acht duizent menschen verdronken, met zeven, acht of negen Pastooren ofte Predikers, die mede verdronken zyn. | |
41.Den eersten dag na het hoog water, doen het water wat gedaelt was, zo ben ik over het Zee gat gevaren, daar wy aan doende geweest waren om te stoppen, daar Jan Valter van de Ryp met zyn huis vrouw Aegjen Jans, met haar achtien menschen op een groote stapel van struiken en takken haar verborgen hadden: zy hadde mede zes Paarden by haar, om de zwaarte neer te drukken, ende zo hebben zy haar leven behouden. Ende zo ik daar mede aan het Dorpken Dagebul gegaan ben, zo ben ik mede in de Kerk geweest, daar de Koster my mede aangewezen heeft, dat het water vierde half voet in de Kerk gestaan hadde, ende het volk hadde haar op de zolder van de Kerk verborgen, ende Kosters huis was van ’t Kerkhof wech gespoelt: Het logement van Pieter Jansz. Timmerman, met de tent van Pauwels Harmensz. daar ik des avonts om een praatje gegaan was, waren beide mede wech-gespoelt, ende het volk, Pieter Jansz. met alle zyn gezin, vrouw ende kinderen, met Pauwels Harmensz. met de knecht die my des avonts aan mijn huis geleiden, waren des morgens alle verdronken, zo dat daar niet een over-gebleven en was: Dat nog meer is, myn logement, daar ik des nachts met myn zoon uit moeste vluchten, dat was des morgens mede van den Dyk afgespoelt; de kelder van ’t Heeren Huis was mede heel ontramponeert, den wyn ende het bier om veer gespoelt. | |
42.Groote Zee-schepen waren op den hoogen Zee-dyk staande gebleven, het welke ik zelver gezien heb: verscheiden Schepen stonden mede tot Honzom op de Hooge straat. | |
43.Ik ben mede de strand ofte lager wal aldaar langs gereden, daar heb ik wonderbaarlike dinge gezien, veel verscheide doode Beesten, bynten van Huizen, geramponeerde Wagens, en by menigte van Hout, Hop, Stroo ende Stoppelen, ook heb ik mede zommige Menschen gezien die verdronken waren; dit was in ’t aanzien of het een Deluvie geweest was. | |
[pagina 37.]
| |
44.Doen wy nu het ongeluk gehad hadden, ende noch een dag of twee in ’t Heeren Huis bleven, doen wierden wy van de Poepen ende Werk-bazen vervolgt: zy meenden den Dyk graaf ende de Heeren van ’t werk in de knip te krygen, ende quaamen met een Schip, dat wel met Volk ende Amunitie gemonteert was, op ’t Heeren Huis aanzeilen: ende alzoo die Heeren gewaarschouwt waren, zo hadden die Heere een Schipper van Medenblik gehuurt, met een groote nieuwe sterke Kaag, die ons van daar zoude brengen; zo is ’t dat zy ons een wyl tyts na zeilden, ende zagen dat wy veel volks by ons hadden, wy hadden des Dykgraafs Dienaars mede by ons, ende wy zeilden ook wat harder als zy deden: zo hebben sy ons in ’t einde begeven, ende wy hebben onse cours na Housem genome, ende zijn des avonts aldaar gekomen, ende zijn gelogeert geweest in ’t huis van den Wyn-schenker, dewelke Wyn-schenker was van de Moeder van den Hertog van Holstein, die een Suster was van Christiaan, den Koning van Denemarken. | |
45.Ende also wy tot Housem ontrent 14 dagen geweest waren, so hebben de Poepen ende Werk-base wederom so sterk aangevallen in ’t huis en om het huis, dat wy weder seer bevreest waren. So hebben wy wederom onsen vlucht van daar genomen, ende sijn getrokken onder het Gebied van den Hartog van Holstein na by het Heeren-huis, in een Herberge daar die Waert van Uitrecht van geboorte was, genaemt Jan Nyendael, daer wy omtrent zes weken bleven, daer schikte den Hartog twee of drie Dienaars by ons, die ons bewaarden, het welke seer fraye bequame mannen waren; daar ware wy met malkander seer wel te vreeden: om onsen tyt somtyts wat te verdryven, also wy weinig te doen hadden: so sijn wy dikwils na Sleeswyk om een wandeling gegaen, ende somtyts mede op ’t heeren-huis en andere plaatzen. | |
46.Des Sondaegs gink ik gemeenlyk in de hof-kerk om de Predicatie te hooren, ’t welk een zeer schoone kleine Kerk was, heel goet van gehoor om den Prediker van alle kanten wel te mogen hooren, met een galery van binnen rontom, zo wel aan de zyden als aan de einden, den hartog die zat met zijn Vrou ende gezin aan het eene eind’ op de galery, ende het Orgel-spel was op het ander eint, ende den Adel zaten op de eene zyde van de galery, ende de Jonkvrouwen op d’ander zyde, ende het gemeene volk die zaten al te samen beneden. | |
47.Als nu de Pedicatie gedaan was, zo dat men een Psalm ofte Lofzank begon te singen, zo speeldemen met den Orgel met een klein geluit daar onder, ook mede met verscheiden Instrumenten, als een Luit, Fiool, Schuiftrompet, ende andere Instrumenten meer, zeer aangenaam ende vermaakelik, so dat ik niet en weet dat ik van myn leefdagen schoonder, aangenamer ende vermaakelyker muzyk gehoord heb, als aldaar in de hof-kerk van holstein. | |
48.Om nu mijn reden hier meede te eindigen ende te sluiten van desen schrikkelyken ende droevigen Water-vloedt, so danke ik den almogenden, barmhertigen, ende genadige Godt, die my, met alle die gene die in ’t heeren | |
[pagina 38]
| |
huis waren, daar van verlost heeft: gelyk als de kinderen van Israel door de Zee gingen, ende dat de Zee baren haar niet en beschadigden. |
|