Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd2.Op een zekere tyt doen de Beemster eerst tot Lant gemaakt was, doen ben ik by der Beets gekomen, by een Beemster Molenaar daar ik verscheiden reden mede hadde, die tege my zeide; Jan Adriaansz. siet gy die oude Man wel die daar op de Beemster-dyk gaat? Waar op ik antwoorde ja, den Man zien ik wel; doen zeide den Moolenaar weder tot my, de zelve Man die daar gaat, heeft met een Schipper van der Beets gevaren, ende als de Schipper met zyn Scheepsvolk, op de herfst van Amsterdam af, door Water lant na huis reisde, zo teerde hy gemeenlyk een Maaltyt in den Ilp met zyn Volk, ende als hy met zyn Volk wel gegeten ende gedronken hadde, so betaalde de Schipper voor alle de gasten, voor ider Man niet meer als een blank. | |
[pagina 28]
| |
3.Ende alzo de waren van Bier en Broot wat begon te ryzen, zo klaagde die Waart, ofte Waardinne, dat zy niet behouden en mogten blyve, waar over datmen het teer-gelt wat zoude verhoogen, so werde die Maaltyt gestelt op een stuiver ende een oortjen, doe zeiden de gasten, nu mag men brasse om het gelt, het welke nu nog heden op den dag een braspenning genoemt wert. |
|