Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd6.Myn Grootmoeder heeft my mede verhaalt, dat de Huisluiden in de Ryp zeer eenvoudig en slegt waren in hare jonkheit: dat aldaar in deRyp niet een eigen Vrouw en was die met zeep konde wasschen, anders als een Brabantsche Vrouw die in de Ryp woonde, die een Hooftdoek met Zeep konde wasschen (welke Hooftdoeken, die ik in mijn jonkheit wel gezien heb, zo groot waren dat zy met slippen op de schouderen hingen: gelyk nu de Jodinnen dragen,) waar van het loon een Ey was, ende men kogt twee-en-dertig Eyeren voor een stuiver, en ook mede kogt men drie kop Boter voor een stuiver. De eyen Vrouwen wiesschen haar Hemden ende Lynwerk, dat zy tot nooddruft van doen hadden, met Duive-drek en andere onreinigheit; alles om het gelt te sparen, ende ook mede om dat zy niet beter en wisten. |
|