Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd3.Een oude Vrouwe, geheeten Maartje Albers, die op ’t Oost-ende van Ryp woonagtig was, die ik in mijn jonkheit zeer wel gekent heb, dezelve wist te verhalen, dat haar moeder gedenken mogte, dat daar niet een thuinstaak op het Kerkhof van de Ryp en stond; daar en stont geen Kerk nog Capel, nog Klokhuis, ofte iets: maar daar stond een rood kruis, daar gingmen des avonds, na ouder gewoonte, om het Vrouwe-lof te zingen. | |
4.Daar na is aldereerst in de Ryp een houten Capelle gekomen, welke vrydom eerst verzogt en verkregen is van den Abt of Bisschop van Uitregt, in ’t jaar 1467. en daar na is het steenen Choor gebouwt, zo ik verstaan heb, met een Orgel daar in; waar van de Oude-maat Orgelist geweest is, tot zo lange als ’t Land Catholyk was, ende de Papen in de Kerk waren. | |
5.Myn Grootmoeder, te weten mijns Vaders Moeder, Griet Maar- | |
[pagina 8]
| |
tens van de ryp, die een oude Vrouw was van 90 jaren, de welke gerust ende gestorven is in ’t jaar 1604. de welke gedenken mogt, dat de ryper kerk, die nu nog aan de Toren vast staat (namelyk toen den Autheur dit schreef) eerst gefondeert en getimmert is in ’t jaar 1529. waar van Willem Aris van de Ryp den eersten steen geleit heeft. Deze Vrouw, mijn Grootmoeder, mogt mede gedenken, dat aldaar in de Ryp niet meer als veertig huizen en stonden. Dit alles heeft zy my verscheidemaal verhaalt, en veel andere notable stukken meer. Ook verhaalde zy my mede, toen de Kerk getimmert werde, zo gaven de Huisluiden de Timmerlui en Metzelaars de vrye kost en drank, een iegelyk na zyn vermogen, by beurten om, de zommige twee ofte drie dagen, ende die wel van vermogen waren, een week, na dat de gelegentheit mede brogt: en als daar Matrialen aanquamen, hout en steen, zo quamen de Huisluiden met een grooten iver, en brogten die Materialen ter liefde op het land. |
|