Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
99.IN den eersten zal in deze Meer zyn te vinden veelderhande granen, van Tarwen, Rogge, Garst, Haver, Erweten, Boonen, Boekwyt, Kool-zaat, Raap-zaat, ende meer andere gewassen. Ook by menigte van vette Ossen, Koeyen, Paarden: Ook gemeste Kalveren ende vette Schapen, meer als twintig duizent Horn-beesten in ’t getal. Met nog daar by veelderhande Vee ende Gevogelte. Mede in overvloed van Botter ende Kaas, Honing ende Melk. Met veelderhande Toe-spyze, Fruit ende Wyn-beziën, het welke niet alle en is te bedenken of te verhalen: het zoude zulken veranderinge in Zuid-holland wezen, het welk men voor het achtste wonder zoude mogen tellen ofte nemen: het gene dat te voren een schadelyke Meer, ende een bederffelyke Poel, ende verslindende Wolf is geweest, dat zoude men als dan het groote Zuid-Hollandsche Lust-hof wel mogen noemen: ofte het Hollandsche Trezoor, daar men by menigte van duizent menschen, door de zegen des Heeren, mede zouden konnen spyzen en voeden, het welk ook mede de gemeene lands middelen met zoo veel duizenden zouden ondersteunen ende verbeteren, dattet niet wel en is te nomineren. Hier toe zal ook wel van nooden zyn duizent Boeren met haar gezin, knechten en dienstboden, om het land te bouwen en te bearbeiden, het welk wel zal bedragen meet als zes duizent menschen in ’t getal. | |
100.Alzoo ik voor dezen gehoort en verstaan hebbe dat zommige Borgers van Haarlem en van Leiden in eenige zaken wat zwaarhoofdig zyn, meinen dat hare Vaarten en Wateringen eenigzins zoude verminderen of verslimmeren. Dat zelve zal ik alhier met goede redenen bewyzen, dat heel anders en contrary zal zyn, en dat door ervarentheid van ’t geene dat ik voor dezen dikmaal gezien ende bemerkt hebbe. | |
101.Wel eertyds voor dezen al eer de Beemster en Purmer bedykt waren, heb ik dikmaal gezien ende ook bevonden, dat den Door vaart ofte haven van Purmerend alzoo verdroogt was, dat daar nauwelyks een ongeladen Schuit mogt vloten, ende dat quam t’elken maal als daar een storm-wind uit den Noord-westen waeide, het dikke water als dan in de Haven quam, ende aldaar neder zette, en alwaar ’t schoon datmen dat met den Beugel uithaalde, zo was ’t wederom alle stormen het zelfde. Desgelyks mede de Meer, beoosten Purmerent, welke slibber met een Oosten wind uit de Purmer quam, was van gelyken: maar na datum dat beide de Meeren, de Beemster ende Purmer bedykt zyn geweest, en heeft men zulk gebrek niet bevonden. | |
102.Desgelyks mede de haven van Edam, en mede den Doorvaart van Nek, ende meest alle havens die op zodanige wateren ofte Meeren leggen, vervuilen altoos van het dikke modderagtige water, dat met stormwinden inspoelt. | |
103.Daar behalven heb ik ook menigmaal gezien, ende helpe te wege brengen, datmen in dien tyd, al eer den Beemster bedykt was, als daar een | |
[pagina 29]
| |
geladen Schuit in de haven van de Ryp in quam varen, zoo moest men met groote kracht gelyker-hant die Schuit intrekken, om ter plaatze te komen, daar men zoude lossen, ende dat die haven alzoo opgedroogt was, van de Modder of slibber die uit den Beemster quam, datmen met beugelen ende baggeren niet en konde goed maken, ende om oorzaake t’elken maal als ’t weder uit den oosten sterk waayden, diergelijk weder alzoo vervuilde als te voren, mosten dikwils en waaren genoodzaakt de Sluis van de Ryp op te zetten, ende het water door de haven in de Polder laten stromen, ende den grond met stokken en beugels omroeren, ende alzo de haven verdiepen, het welke naderhand terwyl de Beemster bedykt is geweest, ende de Water-Molens klaer water uit de Beemster hebben gemalen, en heeft men diergelyke gebreken niet gezien noch vernomen; want als nu die haven eens verdiept is, zo vervuilt hy zelden ofte nimmermeer, en hebben daar en boven nu altoos klaar water in de haven van de Ryp. | |
104.Alsmen met reden mach spreken, zo is (myns oordeels ende gevoelens) dat die van Haarlem en Leiden wel te vreden behooren te wezen met het bedyken van de Haarlemmer-Meer, en dat zy geen reden en hebben zodanige klachten en questien in te brengen, maar grotelyks verbetert zullen zyn door ’t bedyken van dien, ende in ’t minste geen schade en zulle lyden, maar veel meer groot voordeel, gelyk als ik hier navolgende met redenen zal bewyzen. | |
105.Aangaande van de Doorvaart van Haarlem, zal in alle manieren beter en bequamer zyn, als te vooren, het gebeurt nu dikwils dat daar Schepen zyn die met kostelyke Koopmans goederen zyn geladen, en als zy voor de Meer by de Ton komen met een hoog-zuide-wint ende storm, zo zyn ze genoodzaakt om aldaar te moeten blyven leggen, van vreeze dat zy groote schade zoude lyden. Ook mede met een Noordlyke Wind in de Kaege van gelyken, zoo en mogen zy met hare Schepen en Waren niet voortkomen, door dien dat zy het Water van de Meer niet en konden gebruiken, en alzo den Koopman van dien dikwils groote schade lyd, ende ook mede groot perykel van hare Schepen te verliezen, het welke hem heel anders en beter zal toedragen in ’t bedyken van de Meer. | |
106.Als daar een bequame wyde diepe Ringsloot ofte Canaal zal wezen gemaakt, van zestien of twintig Roeden wijt, ofte zoo wyt als men dan met goede ordre ordonneren zal, die men altoos met half wint zal mogen zeilen, en ook mede met gemeene schepen zullen mogen op laveren, en heel zelden zal wezen datmen die niet gebruiken en mag, wel verstaande dat daar mede een bequame trek weg zal werden gemaakt, om dezelve altoos met gemak en gerief met Paarden in de wind zullen mogen optrekken: Ende die Koopluiden zullen met hare waren zelden, of nimmermeer verkort ofte verhindert zyn of schade lyden. Welke trekweg ende Canaal mede zal gemaakt werden tot aan de Stad van Leiden toe, en dat ook mede van de Zylpoort af tot aan de Kaag ofte Nieuwe vaart tot, van gelyken, alzo men met het zelve dan best geraden zal vinden. | |
107.Aangaande van het water, dat nu dikwils heel vuil ende troubel is, | |
[pagina 30]
| |
dat zelve zal hem heel anders begeven als ’t nu tegenwoordig doet, waar van die van Haarlem ende van Leiden grotelykx verbetert zullen zijn, ende ’t zelve als dan zullen moeten pryzen. | |
108.In den eersten zo ist notoir: ende men kan het ook ligtelyk begrypen, datter alsdan nimmermeer in de Stadt van Haarlem ende Leiden, eenig vuil, stinkende of troubel water en zal mogen komen, ende dat om oorzake, als de Haarlemmer-Meer bedykt ende droog gemaakt zal zyn, ende tot Land gebragt zal wezen, zo en zal daar anders geen water in de Meer komen als klaar regen-water, het welke zal staan op een klei-grond, waar van die slote ende Molen-togten in de Meer mede in de klei gedolven, en gemaakt zullen werden, ende die Water-Molens van de Meer als dan dat klare water in de Ring-sloot zullen maalen, daar nog by komt, dat alle het Duinval dat aan de West-zyde van de Meer in de Ring-sloot mede door verscheiden Canalen Komt inzakken. ’t Sal als dan in de Ring-sloot behouden wezen, ende niet vervuilen nog troubel werden, door ’t stormen van de Meer. | |
109.Dat zelvige komt mede in de stadt van Haarlem en Leiden, ende dog de principaalste uitwatering van Rynland, door Haarlem en Sparendam moet komen, en uit geleid werden, als ook mede by ’t Huis ter Hart. Hier staat nog op te letten, als die Meer tot land gebragt zal wezen, zo en zullen die omleggende plaetzen en landen nimmermeer gequelt wezen met die extraordinarisse hooge aanperssen en afperssen, zo dat die straten tot Leiden nu dikwils onder loopen, als den wint sterk uit den Noord-oosten waait, en met een sterken Noord-westen wind het water in de stadt Haarlem, en op ’t Sparaen, een voet 2 of 3 minder is als ordinaris, zo dat ook mede de Schepen over het Sparen niet en konnen komen, moeten dikwils drie of vier dagen tegen Haarlem ende Sparendam blyven leggen ende vertoeven door gebrek van Water. Waar van die Koopluiden dikwils verkort werden, ende grote schaden lyden in ’t bederven van hare Waren. | |
110.Yemand mogte zeggen: Als ’t een drooge Somer is, zo zal daar ook weinig water in de Ring-sloot wezen, dat zelve is in gelyke forme of de Meer bedykt is ofte niet; want als ’t een drooge Somer is, dan en isser nimmermeer veel water in de Binnen-polders, nog op de Meer. | |
111.Daar tegen zal ik een goede middel stellen, dan zalmen de Buitensluizen met contra deuren maken, ofte die deuren toeschoren, ende niet meer water uit laten loopen alsmen in ’t schutten van de Schepen van nooden heeft, gelykmen in Noord-Holland doet, als daar weinig water is, zo laatmen de nieuwe Sluis ofte Dyker tot Saardam ende Nauwena toestaan, om ’t water in te houden. | |
112.Dit zoude ik ligtelyk hebben vergeten, als dan het klare regen water inde Ring-sloot staat als voren verhaalt is, zo zullen de Brouwers van Haarlem en Leiden zelve water wel mogen nutten om daar van te brouwen, ende weinig ofte geen veranderingen en zullen vinden tegen het water dat zy nu met groote onkosten ende moeiten moeten halen. | |
113.Het principaalste ende alderbeste is nog deze, wat mag ter Werelt | |
[pagina 31]
| |
beter wegen als na by een heerlyk, lofbaarlyk, gebenedyt land te woonen, daar meest alle des menschen nootdruft, door den zegen des Heeren van komen moet. | |
114.Alzo de Stad van Haarlem aan twee zyden de duinen heeft, en aan de Zuid-oost zyde het groote water, en niet veel goet land om de stadt en leit, waar van ook de markt-dagen zober ende weinig moeten wezen, zo zal het bedyken van de Haarlemmer-Meer zulken merklyk profyt ende voordeel geven, datmen ’t zelve niet kan uitspreeken. | |
115.In ’t beginsel als het werk zal werden aangetast, zo zullen de werkmeesters, arbeiders ende knegts, dagelyks van doen hebben gereetschappen tot hare werken, het zy hout, yzerwerk, korde-wagens, en andere nootdruftige dingen. Daar en boven mede kost ende kleederen, het welke zy luiden uit de naaste steden zullen moeten halen. In zomma meest alle ’t gelt het welke aan deze voorsz. Meer geconzumeert ende verarbeit zoude werden, dat zelve zal meest alle in Holland blyven, en weinig in andere Landen gevoert werden. | |
116.Als dan dit Groote, heerlyke, Lofbaarlyke, Notable werk met de hulpe Godes bedykt, ende in goede ordre gebragt zal zijn ende voltrokken, zo zullen daar by menigte van Boeren en Huis-luiden in de naaste steden komen met Ros en wagens, ook mede met hare Granen. Desgelykx mede met boter en kaas, en andere waren, welke te lank zoude wezen om te verhalen. So dat een iegelyk ligtelyk verstaan kan (gelyk ook mede het gemeen spreekwoort waar is) daar het volk is, daar is neering ende welvaart. |
|