Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd78.ALzoo ik mede in ’t beginzel van ’t bedijken van de Beemster gedient heb als Ingenieur en Fabrijk van ’t zetten en stellen van de Water-Moolens, tot het voltrekken toe. Soo ist dat ik door verzoek van Dirk van Os, en de Hooft-Ingelanden, altoos zekere notici daar van gehouden hebben, en dikmaal gepeilt, en bevonden, dat de Beemster-Molens in een etmaal, met goede wint, een duim waters op den geheelen Beemster in de hoogte konden uitmalen, en ook zomtijds wel anderhalf duim, en dat op vijf of zeste half hondert Rijnlandze Morgen, eengang molens. Soo datmen de Beemster in twee jaren droog gemaakt heeft, wel verstaande den inbreuk niet gereekent, en het derde jaar malens gecabelt wiert, en elk zyn land door zeekere lotinge ontfangen heeft. | |
79.Ik heb mede in ’t bedijken van de Beemster, en ook naderhant, niet konnen bevinden dat de gront iets lek was, zo dat het water nimmermeer gewasschen ofte verhoogt is, als ’t niet en regende. | |
80.Noch zekere calculatien alhier gemaakt, hoe veel tonnen waters een bequame groote agtkante Water-molen op een etmaal uit-maalen mag. Het | |
[pagina 25]
| |
welke ik Jan Adriaansz. in mijn jonkheit, in den tyt van myn Zal: Vader, Adriaan Symonsz Leeg-water van de Ryn, in de Polder van Ryp en Graft menigmaal gepeilt en bevonden hebbe met twee Water-Molens, gerekent een voet in ’t vierkant, ende zes voet hoog voor een ton waters. | |
81.Deze voorsz. Polder van Ryp en Graft is groot ontrent 1400 Morgen, Geest-meer Ambagts maat, ende is ontrent zo veel water als lant, dat is 700. Morgen waters, het welke twee Water-Molens in ’t etmaal een duim in de hoogte konden uitmalen. | |
82.Die zelve Morgentalen gebrogt in vierkante Roeden, ende daar na tot vierkante voeten, waar van 72 duim in de hoogte gerekent en dat een voet vierkant voor een ton waters. Zo ist dat twee Molens na deze reekeninge in ’t etmaal uit mogen brengen 896000 ton waters, ende een Molen 448000 ton waters. | |
83.Zo iemant in deze zaake in ’t droog maaken van de Haarlemmer-Meer eenigzins twijffelmoedig mogte wezen van eenige zwarigheit van de gront ofte lekkinge van den Ring-dyk, daar van zal ik alhier met Godes hulpe goede en klare exempelen verhalen, om alle twyffelmoedigheit wech te nemen, dewelke my door ervarentheit bekent geworden zyn. |
|