Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd28.Neemt een Emmer, ende schept die vol troubel water, en laat dan den Emmer een dag stil staan, en giet daer dan het klare water stillekens boven af, zo zal daar een groote kade slibber op den bodem blyven zitten, het welke notoir is, en by veel luiden wel bekent. Desgelyks is ’t mede met ’t vuile water ende slibber, dat uit de Haarlemmer-Meer komt van gelyken, het zelve moet mede zyn plaats hebben hier of daar, agter in die inwyken, ende in de hoppen, daar den stroom zyn loop ende gang niet hebben en mag: maar daar den kil naau is, daar moet het nootwendig zyn schuring ende diepte houwen. | |
[pagina 13]
| |
29.Dit zal ik hier mede by verhalen, de regte kil, te weten, het naan tegen den Volewyk en Amsterdam, het welke zo wel ende bequaam van wyte en diepte is mijns gevoelens, als men ’t redelyker wyze na de nature zoude konnen begeren en wenschen, tot voordeel en profyt van de Zeevaart, en van de staat, het welke veel tonnen gouts voor Amsterdam waardig is, heeft daar by zulk een groot agter boezem, het Ye en de wyker Meer, zo dat den stroom daar altyt met eb en vloet, heen en weer voor by Amsterdam moet zwieren, mijns oordeels nog hoe langer hoe beter zal werden: door dien dat de Zee gaten, het Texel en het Vlie, hoe langer hoe wyder en grooter werden. | |
30.Om nu wederom tot myn voorgaande propoosi te komen, van ’t bedyken van de Meer. So iemant lust heeft mijn Meer-boek door te lezen, dat zal H. E. alles kondig maken, hoe men die groote schade zal voorkomen ende verhoeden, en ook mede hoe men die treffelijke profyten en benefitien met Godes hulpe zal vinden ende bekomen. | |
31.Merkt nu op, alle liefhebbers die ’t Vader-lant beminnen, ende neemt H. E. profyt wel waar, ende wagt niet zo lange tot dat het te laat is, op dat onze nakomelingen ons niet en beschuldigen dat wy den schoonen tyd verzuimt hebben die God ons gegeven heeft. Wie oogen heeft, die kan dit wel zien en bemerken, zonder verre-kyker, dat nu den regten tyd is, om dit groote werk by der hand te nemen. | |
32.Mijns oordeels en kan ik niet verstaan nog begrypen, dat iemand door ’t bedyken van de Haarlemmer-Meer hier iets tegen zoude konnen hebben, of eenige schade daar door zoude konnen lyden, maar grootelyks in alle manieren verbetert, ende niemand daar door en zal zyn verhindert nog vermindert. | |
33.Alzo het aldernoodigste is, te zoeken ende te zorgen voor de behoudenisse der Zielen, zo is ook mede nootwendig den dagelykschen onderhoud en nootdruft voor ’s menschen leven. | |
34.Als dit schadelyke water aldus voort zal gaan, en hier geen schut wert voor geschooten, zo zal ’t in weinig jaren zo ellendig en schandelyk bedorven zijn, dattet niet zal zijn te remedieren: Want als de Meer begint te komen aan de smalle verdolven akkers, dewelke veel geen vadem breet en zyn, ’t zy tot Cudelsteert, Calslagen, ’t West-einde van Aalsmeer, en veel andere plaazen daar ontrent, zo zal ’t wezen gelyk de Kanker, of een quaad zeer dat altoos in hem zelfs verrot en nimmermeer op en houd, zodat daar weinig ofte geen land aan de Meer zal blyven, om hier namaals een dyk te mogen maken, zo ‘t hier na gebeurde dat men de Meer door nood als dan moeste bedyken: of ten waare datmen daar verscheiden Dorpen wilde in halen, ’t welk komt ongerymt en gantsch niet gelegen. Derhalven zal nodig zyn, zonder lange te beiden, deze groote schade en bederf uit te keeren terwyl het nog tyd is. | |
[pagina 14]
| |
Dees groote wyde Meer, vol wilde woeste baren,
brengt menig in ’t verdriet van die daar over varen;
Verslint ook menig lant tot afbreuk van ’t gemeen,
Den Huisman is ’t bekent die daar woont in het Veen,
’t Waar wel te wenschen wel dat dit te slissen was,
Dat in dit woeste Meer mogt wassen kruit en gras.
En dat den gront van dien goet koren mogte dragen,
En ryden langs en dwars met kar en ook met wagen
Op ’t Amsterdamze veer door velden en valeien,
Heel vlugtig heen en weer na Haarlem ende Leien,
Wat zoud daar menig mensch verwondert zyn (indien
Dat God alzo verzag) dat dit eens mogt geschien!
Wat is ter werelt hier dat beter is als ’t lant?
Daar ’t al van komen moet wat ieder neemt ter hant.
De Schepen in het Meer die varen wyt en zy,
Veel huizen en Kasteels met wooningen daar by.
De kleeding tot den Mensch van Hennip ende Vlas,
Van Wol en ook van Zy, met al het schoon Gewas.
De Spys zeer Eel en Rein tot voedzel van den mensch,
Van als in overvloet na ’s herten lust en wensch.
Het Vee groot in ’t getal. De Bosschen in het Wout
Komt ook zo wel te pas, al in de Winter kout.
Die geeft ons God den Heer van alles abondant,
Wie kan ’t bewyzen wel dat beter is als ’t laat?
| |
35.Daar werd by zommige luiden voorgeslagen, om deze voorsz. Meer aan de kanten te bezetten, dat het water geen afbreuk en zoude konnen doen, en geen lant en zoude meer weg nemen, ’t welke, myns oordeels bykans ondoenlyk schynt te wezen. | |
36.Salmen de kanten rontom de Meer met hout beschoeien, dat zal na myn rekeninge wel kosten met alle de materialen, ’t zy hout, yzer werk, steenwerk en rys-werk, met het arbeids-loon, op ieder Rynlandsche Roede in de lengte 75 gulden, het welke bedraagt in den omgank 16000 Roeden, dat is in het geheel twaalf maal hondert duizent gulden. | |
37.Salmen ’t zelve met een strant maaken, dat zal meer kosten als met hout te beschoeien. En met riet te beplanten, dat zoude verlooren arbeit zyn, en dat om oorzake, dat de Veenlanden, daar zulken starken waterslag tegen aankomt, den gront altoos van onderen aan de klei toe, op breekt, ende men ’t zelve niet wel bezetten of bewaaren kan. Ja dat meer is, daar breken wel zomtyts groote gaten, een stuk weegs van de kant van de Meer af, daar de Koe-beesten in verdrinken. | |
[pagina 15]
| |
38.Een iegelyk is wel bekent, dat het zand altoos dryfachtig van natuuren is, en altoos weg zoude spoelen. Dat men dit werk by de Zeestranden zoude willen gelyken, de welke gantsch ende geheel vlak zyn, die doch geen gemeinschap hier mede en hebben, door dien de Zee stranden dikwils zo wel op als af spoelen. | |
39.Aangaande van ’t hout werk en schoeyinge, dat zelve zoude groot perykel lyden om met zware storm winden weg te loopen, ofte door een ysgang geheel onder de voet te spoelen. In zomma, goede raad is alhier dier, om de kanten van deze voorsz. Meer te bezetten. En of ’t al gebeurde dat deze voor geslagen middelen eenige jaaren konde bestaan, zo weet ik niet wie of de eerste onkosten zoude willen doen, ofte zodanige lasten zoude konnen dragen. De Polders elk in zyn Ban, en zyn niet machtig ’t zelve uit te voeren. Die van Rynlant en zullen daar ook geen lust toe hebben om te doen. De groote Steden zullen haar mede vry willen houwen: en voor ’t gemeene land is ’t mede ongeraden. In zomma het beste dat is, als voren gezeid is,
Het Water te maalen uit de Meer,
Dan leid de Vyand heel ter neer.
| |
40.Niet dat men deeze Meer alleen zal bedyken om de groote profyten die daar in te vinden zyn: maar ook mede om de groote schade die door het nalaten daar in te verwachten is. | |
41.Alzo ik Jan Adriaansz. Leeg-water een Beminnaer en lief-hebber ben van Dycagie en droog maken van Meeren, ook een groot deel van myn leeven daar mede versleten en door gebracht heb, zo aan ’t bedyken, ordineren, stellen en fabryken van de water van de water molens van de Beemster. Desgelycx ook mede de Purmer, Wormer, de Bylmeer, de Waart(?), de Schermer, en meer andere Meeren, Moerassen en Polders. So ben ik mede ontboden geweest van de Edele Hoog Mogende Heeren Staten, ende zyne Hoogheid den Prinze van Orangien, in ’t leger te komen voor ’s Hertogenbosch, om aldaar te inventerenom het water uit het leger te maalen, ende de Water-molens by Engelen weder gangbaar te maken, het welke ik met Godes hulpe gedaan heb, gelyk by velen wel bekent is. | |
42.In ’t jaar ons Heeren, op ’t zelve pas als het leger van de Koning van Vrankryk voor Rochelle lag, zo ben ik versocht geweest van een Franzen Edelman genaamt Abraham Fabert, St de Molia, een Raads Heer van de Stad Metz in Loreyne, de zelve quam door last van Mr. Duc de Parnon, om te komen tot Bordeaux, aldaar ik Mr Fabert gevonden heb met zyn knegt, om zamen te gaan 12 mylen buiten Bordeaux in Gasconien op een zeker Moeras, dien Mr. Duc de Parnon toequam, gelegen by een klein stedeken genaamt la Sparre groot ontrent 4500 Morgen, waar van de Moeras genaamt is le Mareis de la Sparre, daar wy inspectie van de voorsz. Moeras genomen hebben, gepeilt, geboort, gemeten, en alles van de uitwatering wel onderzogt, tot goet contentement van St. de Molin, en dat gedaan zynde, zo heb ik een zekere caarte met een verhaal daar van gemaakt in de Franze tale, en wy zyn daar mede in ’t leger gereist voor Rochelle by Mr. Duc de Parnon, die aldaar als opperste Veld-Heer was, ende hebben hem de zake van alles vertoont, ende verscheidenmaal met hem gesprooken van de gelegentheit van dien, ’t welk hem wel geviel en voor goet heeft opgenomen, en eindelyk heeft hy my tot Bordeaux, door zyn Rentmeester Constantyn, met Pistoletten eerlyk doen betalen, waar voor ik hem nog hooglyk bedanke. | |
[pagina 16]
| |
43.Nog ontrent twee Jaren daar na, ben ik weder van St. de Molin tot Metz ontboden, om met hem te gaen in Lotteringen, ontrent twee dagen reizens boven de Stad Metz, op een zeker Moeras gelegen in de langte, by drie kleine stedekens, geheeten Vic, Moien vic, en Merzaal, aldaar ik met S. de Molin inspectie van genomen heb, en daar na in ’t Stedeken Vic by de zes weken gelogeert geweest ben, bezonjerende over het werk met den Cancelier van die zelve plaatze ende jurisdictie, en aldaar een Caarte van gemaakt ende andere teikeninge van de gelegentheit der zaken, waar van ik Copye aan den Cancelier gelaten geb, Mr. Fabert mede Copye tot Metz heb gebrogt, ende eenige dagen tot Metz by hem gelogeert, en alzo een goet afscheit met hem heb genomen; en den Moezel afgevaren na Trier, en zo voort na Covelens, van daar tot Ceulenl, ende dan Rynstroom af gevaren na Aernhem, ende zo voort na Hollant. | |
44.Nog ben ik mede verscheiden maal in Oostlant geweest, in ’t gebiet van den Hertog van Holstein, om aldaar mede te helpen fabryken ende ordineren zekere Morassen ende Meeren droog te maken, zo in ’t ordineren van Dyken, Dainmen, Sluizen, Caaien, Heulen, Meulens, Molentogten, Tolken, wateringen en andere affairen, al te zamen dienende tot zodanige werken, gelyk in Hollant by veel luiden wel bekent is. | |
45.Noch derhalven ben ik verscheiden-maal verzogt, ende heb ook geweest op verscheiden Meeren, Polders, ende Moerassen, zo in Hollant, Vrieslant, Embder-lant, ende andere omleggende Landen en Plaatzen, om zodanige werken mede helpen in goede ordre te brengen, het welk al te lang zoude wezen te verhalen, willen ’t voor deze tyt daar nu by laten rusten, en my voegen tot die navolgende Artykelen en Propoosten, en alzo met mijn Meer-boek voort-gaan, om tot een goet einde te brengen. | |
46.Alzo nu in Noord-Holland meest alle de Meeren bedykt, droog gemaakt, en tot Land gebragt zyn, en veel luiden in Holland gezint zyn in ’t labeur te wezen en meest altyd wat by der hand te nemen, voornamelyk als daar profyt is te halen. So is ’t dat ik voor dezen daar menigmaal op gespeculeert ende gepractizeert heb, om de Haarlemmer-meer te bedyken, ende tot goed Land te brengen, het welke my alzo te voren staat, als de Almogende Godt ons zijn zegen ende goede gratie daar toe wilde verleenen, waar over wy buiten die anders niet en konnen verregten, gelyk als in den 127. Psalm geschreven staat. Nisi Dominus ædificaverit domum in vanum laborant qui ædificant eam. Zo de Heere het huis niet en bouwt. zo arbeiden zy te vergeefs die daar aan bouwen. | |
[pagina 17]
| |
47.So is hier toe (mijns oordeels) zeer goede gelegentheit ende bequame middelen, datmen ’t zelve met ’s menschen arbeidt wel kan verrigten en te wege brengen, ende niet en twijffel dat daar eenig stof, aarde ofte ronde Goden zouden manqueren of gebreken, als het zelve wel ordentlijk met goeden Raad ende accoort wert aangeleidt ende begonnen. Soo en kan ik niet anders gevoelen nog bemerken, of het zoude de alder-profijtelijkste Dycagie wezen, die daar oit in Hollant gedaan is: en dat voornamelijk om het groote Corpus en menigte van Land dat daar in begrepen leit: ook mede datter weinig of geene meeren in Holland bedykt zijn, dit zoo veel goede gelegentheidt hebben als deze voorsz. Haarlemmer-Meer, ’t welk ik navolgende met veel goede exempelen zal doen blyken en verhalen, na de gave die my den Heere gegeven heeft. | |
48.Wel is waar dat altoos de grootste Meeren de minste onkosten hebben te dragen, en profijtelijkst vallen. Blykende tegenwoordig aan de groote, heerlijke, lofwaardige, profytable, kostelyke dijkagie van de Beemster, die in ’t eerste het ongeluk gehadt heeft, en eens in-gebrooken is, dog daar na weder door Godes hulpe, met goede ordre en couragie, is aangevangen en vol trokken, en alzoo in kavelingen gebragt zijnde, genoegzaam ander halfmaal bedykt is. Doen ieder Morgen ontrent gekost hadde 250. guld. behalven de koop van het water, en in ’t geheel gekost hadde ontrent 190000. gulden. So dat nu alle Meeren die na der hand bedykt zijn, ende kleiner waren, veel meer gekost hebben op ider Morgen. De oorzaake van dien is deze, dat de kleine Meeren altoos hebben de meeste Roeden Dyks op de Morgentalen, en andere onkosten die de groote Meeren niet te dragen hebben. |
|