| |
| |
| |
Negende morgen.
eerman. Tot nu toe hebben wij van de nuttige dieren gehandeld, nu zullen wij tot de schadelijke overgaan, en dit getal is veel grooter, dezulken noemt men vleescheetende dieren, ten minsten buffon geeft hun dezen naam.
karel. Ziet gij wel broeder, gij hebt gisteren niet regt gehad.
gustaaf. Wel hoe kon ik dit weeten, ik dacht terwijl de wilde dieren nog niet geëindigd waren, moesten nu de leeuwen en beeren volgen.
eerman. Zijn dat dan ook geen vleescheetende dieren? in zo verre hebt gij gelijk, het is maar dat buffon een andere rangorde in acht neemt, zo als wij spoedig hooren zullen. Vleescheetende dieren noemt men dezulken, die enkel van dat gene leeven, wat bereids of bijna zijn wasdom verkreegen heeft, als vleesch, eijeren, zaad, korrens en spruiten van allerlei aart, zijn hun gewoonlijk voedsel, en hier door alleen kan de overtollige vruchtbaarheid der Natuur beperkt worden. Beschouw slegts eene der geringste soorten der dieren, welken aan anderen wederom tot spijze dienen, bij voorbeeld de haring, deze, na dat zij te vooren alle zeemons- | |
| |
ters van het Noorden tot voedsel verstrekt heeft, loopt daarna onze visschers bij duizenden in den mond, en moeten geduurende een zeker saisoen, tot onderhoud van veele Europische volkeren, het hunne toebrengen.
karel. Daar heb ik dikwijls over gedacht, de haring moet toch ontzachlijk vermenigvuldigen.
eerman. En wanneer zij niet grootendeels weder door andere dieren verslonden wierd, wat moest 'er dan uit zulk eene vermeerdering volgen?
gustaaf. o Ik zou denken, dat dit wel heel goed was, dat de haring niet verslonden wierd, dan hadden wij 'er des te meer om te eeten.
karel. Wel mij dunkt dat wij waarlijk over het gebrek aan haring niet te klaagen hebben, daar is waarlijk nog al overvloed van.
eerman. Dat dunkt mij ook, en zo veele dieren hun voedsel niet van de kleine hadden, zouden wij de eersten minder hebben; kortom het is een leevendig bewijs, dat de eene noodwendig van den ander leeven moet, en dat de geweldige dood dezer dieren eene onschuldige en te regt ingevoerde zaake is, daar de dieren tot geen andere bestemming gebooren, en ook buitendien te groot van getal zouden worden.
gustaaf. Maar het is toch raar dat men sommige dieren geheel koelbloedig dooden kan, en bij
| |
| |
andere zo veel medelijden heeft; bij voorbeeld: men schiet een haas dood, maar een lam kan men niet zonder gevoel zien slachten.
eerman. Dat is mooglijk inbeelding, mijn goede gustaaf, want alle dieren welken een herssengestel, vleesch en bloed hebben, zijn gevoelige wezens, en even als wij menschen, voor genoegen en smert vatbaar, en dit gaat bij de haazen eveneens als bij de lammeren, gevolglijk hebben alle dieren even veel aanspraak op ons medelijden; doch in zo verre kan uwe aanmerking regt zijn, wijl het medelijden zich bijzonder tot de dieren uitstrekt, welken om ons heen zijn, en waar mede wij omgaan, zo als het geval omtrent de huisdieren is.
Ook bij de dieren wier lighaamsgestel meerder met dat der menschen overeenkomt, ontstaat bij ons meer medelijden dan bij dieren wier natuur van de onze vervreemd is; daarom gevoelen wij meer als 'er een kalf geslacht wordt, dan wanneer wij in een' leevendigen oester bijten; maar laat ons weder op onze taak komen, op de vleescheetende dieren, en inzonderheid dit in het oog houden, dat die dieren welke ééne maag en kleine ingewanden hebben, gedwongen zijn zich met vleesch te voeden.
karel. Dan kan men dit besluit maaken, dat dieren welken met meer dan eene maag en wijde dar- | |
| |
men voorzien zijn, gedwongen zijn gras te eeten, en de dieren met ééne maag en naauwe darmen, daarentegen vleesch.
eerman. Juist geraaden, echter met deze aanmerking daar bij, dat de dieren met veel maagen en wijde darmen, het substantieele van het vleesch en het voedsel van de andere dieren missen kunnen.
Het eerste vleescheetende dier 't welk buffon ons voorlegt, is de wolf, welke zo wel uiterlijk als innerlijk naar den hond gelijkt.
lotje. Ik herinner mij gehoord te hebben, dat de wolf een wilde hond is.
eerman. Dat komt zeeker van daar, om dat deze beide dieren zo veel overeenkomst met elkander hebben, doch buiten deze uiterlijke gelijkheid, is hun aart toch zeer onderscheiden, zo dat zij elkander maar in 't geheel niet veelen kunnen, en uit de natuur vijanden zijn. buffon verzeekert ons, dat een jonge hond, wanneer hij voor 't eerst een' wolf ziet, eene huivering door zijn geheele lighaam gevoelt, en zich beevende tusschen de beenen van zijn' heer verschuilt.
sophie. Ja maar dat doen de jonge honden dikwijls als zij een' anderen of grooteren hond zien, en het behoeft juist geen wolf te zijn om een' jongen hond bevreesd te maaken, dat heb ik verscheidene
| |
| |
maalen gezien, toen mijn Figaro nog klein was.
eerman. Gij wilt dus zeggen, dat deze aanmerking van den Heer buffon niet zeer juist is; ik stem dit zelf met u toe, men kan juist niet uit dit bijgebragte voorbeeld besluiten, dat de natuur van den wolf en den hond zo zeer verschillen, want jonge honden zijn gemeenlijk vreesachtig.
gustaaf. Het is onbegrijplijk dat de wolf zo sterk is, daar hij toch niet groot is.
eerman. Zijn kracht bestaat meest in de voorste deelen van zijn lighaam; dan zo wild als hij is, is het zeer zonderling dat hij zich dikwerf als een zeer zachtmoedig dier vertoont.
lotje. Dat komt mij ongelooflijk voor, ik had den wolf altoos als een zeer kloekmoedig dier beschouwd.
eerman. Met regt schrijft buffon de reden van de gedweeheid van den wolf daar aan toe, dat hij, wanneer hij in den hem gelegden valstrik geraakt, zo zeer verbaasd en ontzet is, dat men hem, zonder wederstand dooden kan of levendig vangen, zonder dat hij bezef heeft zich te verdedigen; men kan hem een halsband aandoen, aan ketenen sluiten, een' muilband omdoen en hem daar aan leiden waar men hem hebben wil, zonder dat hij zich verstout het geringste bewijs van gramschap te laaten zien.
| |
| |
sophie. Zo veel weet ik toch, dat ik niet gaarne met een' wolf om zou willen gaan.
eerman. Nu dat zou ook niet raadzaam zijn; want een wolf is toch in alle opzichten een grimmig dier, zijn uiterlijke zintuigen zijn zeer goed, zijn gezicht, gehoor, en inzonderheid zijn reuk, want hij snuffelt de levendige dieren op, als zij nog heel ver zijn, en daarom mankeert hij ook niet zich zodra hij uit het woud komt, naar den wind te keeren.
karel. De wolfsjagt moet heel ongemaklijk zijn, want als dit dier zo een fijne lucht heeft, zal hij zich wel wachten om digt bij de menschen te komen.
gustaaf. Dat geloof ik niet, want hij zoekt de menschen op en valt hen aan.
eerman. Dat is geheel iets anders; wanneer hij de menschen aanvalt, geschiedt zulks gewoonlijk uit honger, en bij de jagt wagt hij zich wel om den jager te na te komen; doch men richt het ook zo in, dat hij niet ligt ontsnappen kan, als men hem maar eenmaal op speur heeft, dan jaagt men hem met honden, of men spant netten, of men vangt hem in kuilen.
sophie. Hebben alle wolven één kleur?
lotje. Dat verstaat zich, zij zijn grauw, want men pleeg immers wolfsgraauw als een kleur op te geeven.
| |
| |
eerman. Kleur en hair van deze dieren veranderen naar de verschillende luchtstreeken, en zijn dikwerf in een land onderscheiden; zo vindt men buiten de ordinaire wolven, eene soort met dikke en geelachtige hairen; in de Noordsche landen vindt men heele witte en heele zwarte.
karel. Men kan zeeker niets van den wolf gebruiken als de huid?
eerman. Nu dat is ook waarlijk genoeg; want die is warm en duurzaam. Een ander dier dat noch zo groot, noch zo wreed als de wolf, maar veel listiger is, en over 't algemeen veele dieren in sluwheid overtreft, is de vos.
lotje. De vos! dien heb ik veel liever als de bloeddorstige wolf, althands om dat hij 'er zo lief uitziet.
eerman. Bloeddorstig is de vos ook; want gij weet immers wel welk eene slachting hij onder het gevogelte kan aanrechten.
sophie. o De vos heeft veel overeenkomst met den hond, niet waar?
gustaaf. Weet gij wel zuster, dat wij ook eens een jonge vos hadden, die al heel tam was, en somtijds net blafte als een hond.
sophie. Ja maar op het laatst werd hij toch ook wild.
eerman. Dat is gemeenlijk het geval; want hoe
| |
| |
veel overeenkomst hij ook met den hond hebbe, is hij toch ten aanzien van den aart, even als de wolf, grootelijks van hem onderscheiden.
gustaaf. Van de vos kan men ook niets anders als de huid gebruiken, en de meesten zijn rood, niet waar?
eerman. Ja, maar dat zijn de vossen in onze plaatsen, maar in de noordelijke landen vindt men ze van alle kleuren, als zwarte, blaauwe, ijzerkleurige, zilvergraauwe en witte. Men vindt in alle waerelddeelen vossen, niet alleen in Europa, maar ook in de noordelijke en gemaatigde deelen van Asia en in Amerika; maar in Afrika zijn zij integendeel heel raar.
karel. Na dat ik aan onze jonge vos gemerkt heb, kunnen deze dieren veel koude uitstaan.
eerman. Dat komt om dat zij uit koude landen afkomstig zijn. De witte vossenhuiden zijn niet zeer in tel, om dat dit hair wel eens uit wil vallen, daarom zijn de blaauwe beter, en de zwarte zijn eigenlijk de allerbeste en ook de duurste.
Zie daar alles wat ik van de vossen te zeggen weet; want buffon heeft hunne geschiedenis maar kort doorloopen.
sophie. Ik dacht 'er eigentlijk meer van te hooren, ten minsten hebben wij in verscheide natuur- | |
| |
geschiedenissen menig eene vrolijke Anecdote geleezen, welke de sluuwheid van dit dier aanging.
eerman. Dat is ook de oorzaak waarom ik u zo weinig van hem verhaald heb, wijl ik niet gaarne de vossenhistorien herhaalen wilde, waarvan zo menig boek vol is.
lotje. Maar hoe zal het nu met onze tekeningen gaan, wij moeten 'er nog verscheidene natekenen.
sophie. Wij zullen indedaad regt vlijtig moeten werken; want sedert het hert hebben wij nog niets geleverd.
eerman. Dat is niets, dan kunt gijlieden de wilde dieren in 't vervolg natekenen; ik wilde u toch voorslaan onze natuurlijke historie een weinig op te schorten, ten einde onze lectuur bezadigder te kunnen herhaalen en vervatten.
Deze voorslag scheen niet zeer in den smaak van onze jongelieden te vallen, zij lieten het zich intusschen met dit beding echter welgevallen, dat wanneer zij over het een of ander, aangaande de tot hier toe verhandelde dieren, spreeken en antwoorden konden, hun leermeester als dan ook aanstonds den buffon, waar in zij zo veel belang stelden, verder voort zou zetten.
*
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
|
|