Bloemen en knoppen(1878)–Eliza Laurillard– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Een jeugdig leven. In drie bedrijven. I. Blijd en frisch is haar leven, Bij het woud en de weî, Rijk aan lief'lijke hope, Als aan bloesem de Mei. Vol van ziel is haar oogblik, Warm en zonnig altoos, En haar wang draagt de tinten Van de room en de roos. Om het schoon van haar wezen Is haar naam ook haar roem; En wat bloem haar nabij koom', Zij blijft de edelste bloem. [pagina 78] [p. 78] Als een lach is haar 't leven, Als een tintelend lied, Als een geurige ruiker, Als een zilveren vliet. II. De natuur is ontaard, door gekunstel bedorven, En verdwenen is de eenvoud, in weelde vergaan; En dat oog, eens zoo helder, zoo zuiver en open, Nam het loensche gelonk der onheiligheid aan. Uit den glastoon der stem is de volheid verloren, Bij 't onstuimige feest en den schuimenden wijn; Maar de glans is verhoogd, want de dorplijke kleeding Is nu rijk'lijk vervangen door kant en satijn. Als een licht en een lach en een lied is nog 't leven, Maar 't is 't licht, noch de lach, noch het lied van weleer: 't Is 't geschater der wildheid, 't getier van den hartstocht, 't Is het licht van den bliksem, geen zonneschijn meer. III. Daar ligt ze op een stroozak, In de ijzeren krib, [pagina 79] [p. 79] Met geelwitte wangen, En loodgrauwe lip. Haar hart is van wroeging En vreeze vervuld; Ze is kwijnende beelt'nis Van armoê en schuld. Ze denkt aan haar jonkheid, - De weemoed wordt vlijm. Ze denkt aan haar toekomst, - Haar hoop ligt in zwijm. 't Gezelschap van vroeger Liet wreed haar alleen; De Rechter - - zij durft niet, En moet er toch heen! Vorige Volgende