| |
Constantijn Canaris.
Onder de Grieksche helden, die zich jegens hun vaderland verdienstelijk gemaakt hebben in den strijd tegen de Turksche overheersching, bekleedde constantijn canaris eene eervolle plaats. Op het eiland Ipsara geboren, werd hij al vroeg een bekwaam zeeman. Zacht en rustig van aard en eenvoudig van zeden zijnde, trok hij in het eerste jaar des opstands nog door geenerlei geruchtmakende daad de aandacht zijner landgenooten. Maar toen, een jaar later, na den moord, door de Turken op Scio gepleegd, de Grieksche krijgsraad besloot om den brand in de vijandelijke vloot te steken, voor welk waagstuk vele anders moedige strijders terugdeinsden, toen trad canaris met weinige dapperen op, en zwoer, dat hij het admiraalschip der Turken in vlammen zou doen opgaan. Zijne helpers waren georgius pépinis en nog een veertigtal Ipsarioten.
Twee tot branders ingerigte brikken werden door de vrijwilligers bemand, en met godsdienstige plegtigheden aan hare bestemming gewijd. Op den 18den Junij 1822 heschen zij de zeilen. De geheele bevolking des eilands, aan strand verzameld, wuifde hun een roerend vaarwel toe, en verbeidde daarop met een beklemd hart het welslagen of mislukken der stoute onderneming. Het begin daarvan beloofde weinig goeds. Windstilte, in het gezigt der Turksche wachtschepen, deed vrees en
| |
| |
zelfs gemor onder het scheepsvolk ontstaan; het wilde den vermetelen togt opgeven; maar canaris riep: Hoe! wilt gij nu terug? Zijt gij bang? Springt dan in zee, en zwemt terug naar Ipsara! Ik blijf. Vreest echter de stilte, niet; die belemmert den vijand evenzeer als ons; tegen tien uren zal de wind doorschieten.
De wind verhief zich reeds iets vroeger, en straks herleefde de moed. Men bemerkte het kanaal van Scio, waar de Turksche vloot voor anker lag. Bij het keeren van den wind moesten de branders intusschen lavéren; doch juist dit gaf aan canaris gelegenheid om den dag met kunstige wendingen door te brengen, zonder den vijand al te nabij te komen. De Turken vermoedden uit dit alles geen kwaad, en meenden dat hij naar Smyrna koers wilde zetten. Onder het heen en weder wenden had onze held inmiddels de ligging der Turksche bodems naauwkeurig opgenomen, vooral die van het admiraalschip, en wachtte zoo den avond. Het was in den Ramazan, of den tijd der groote vasten, waarbij de volgers van mohammed, den dag in ontbering en den nacht in brasserij en ongebondenheid doorbrengen. Zorgeloosheid vervangt dan hij hen de waakzaamheid. Zoo was het ook nu. De schepen schitterden van kunstlicht, en dat van den vlootvoogd onderscheidde zich boven de andere door veelkleurige glazen. Onopgemerkt naderden de Grieken hun doel. De beide bevelhebbers stuurden hunne vaartuigen met eigen hand; canaris naar het Turksche admiraalschip, pépinis naar dat van den onderbevelhebber. Aan hun boord heerschte de diepste stilte en elk stond op zijn post. Doch eensklaps davert de kreet: Victorie aan 't kruis! den Muzelmannen ontzettend in de ooren. Het was canaris gelukt zijnen brander aan boord van den vijandelijken vlootvoogd vast te hechten. De laatste op het zijne vertoevende, stak hij met eigen hand
| |
| |
de lont aan, en verwijderde zich toen ijlings. Weldra zag men het vuur veld winnen. De Muzelmannen verdrongen elkander in de grootste verwarring, stortten zich in zee, om al zwemmende te ontkomen, en vonden meestal hun graf in de golven. Zelfs de Admiraal kwam om, en met hem, helaas! ook tusschen de zeven en acht honderd meisjes, uit den moord op Scio voor de harems der Turksche grooten gespaard, en op den vernielden bodem gevangen gehouden. De brander van pépinis was wel niet zoo goed aan het schip van den Kapudan-Bey vastgehecht geworden; maar deed toch, daarvan weder losgeraakt zijnde, het beoogde nut door een ander schip aan boord te klampen. De halve maan verloor dien nacht twee duizend strijders, benevens een' hoogst aanzienlijken schat, gedeeltelijk van roof afkomstig. Scio was gewroken en canaris sedert dit oogenblik Griekenlands eerste zeeheld.
Grenzeloos was de vreugde bij de terugkomst der helden op Ipsara. Men verdrong er elkander om hen te ontvangen. Niets vergalde de blijdschap, want geen enkel man was verloren. De bevolking snelde, met de dapperen, naar het huis des Heeren, om dezen te loven en te danken. Daarop onttrok canaris zich aan de algemeene toejuiching, en ging naar zijn huis, niet veel beter dan eene schamele hut, waar zijne gade hem knielend ontving, en de hand kuste, die de verterende vlam aan 's vijands boord ontstoken had. Schrik en verslagenheid verlamde de magt van den Grooten Heer, terwijl de moed der Grieken tot geestdrift, steeg. Dit toonden die van Samos door strooptogt op strooptogt langs de vaste kust van Klein-Azië. De hoop op algemeene bevrijding verdubbelde de dapperheid der Hellenen, en warme belangstelling in het lot der verdrukte afstammelingen van het beroemdste volk der oudheid vervulde het hart van alle weldenkenden in Europa. Zoo veel bragt één man te weeg.
| |
| |
Slechts vier maanden later toonde canaris zich weder bereid tot een dergelijk waagstuk. Eene andere vloot onder mehemed-Bassa, met ingevorderde schattingen beladen, maar die reeds zoowel door de Grieken als door stormen geleden had, zocht den Hellespont te bereiken. Weder was het oogmerk om er den brand in te steken; maar de onderneming was veel hagchelijker; want de Turken waren nu op hunne hoede, en met angstvallige zorg hielden ettelijke ligte vaartuigen dag en nacht de wacht rondom de vloot. En toch wist canaris, vindingrijk als een tweede ulysses, raad. Ten einde den vijand te verschalken, stelde hij voor de Turksche vlag op de branders te hijschen, de manschap als Turken te kleeden en den schijn aan te nemen, als of men voor Grieksche kapers, die het kruis in top voerden, vlugtte, en bescherming zocht bij mehemed. Zijn raad vond natuurlijk bijval. Eenen brander zal hij zelf, een' tweeden zekere kiziacos rigten. Daartoe koos men een paar ligte schuiten van Turksch maaksel en bij dezen alleen nog zoo in gebruik. Met veel beleid werden de branders, zoowel als de hen schijnbaar najagende brikken, die aanhoudend vuurden, bestuurd. Zij verschenen den 10den November in het gezigt van Tenedos, niet verre van den mond der Dardanellen. Zonder argwaan zagen de kustwachters en de Turksche zeemagt hen naderen, tot dat de branders onder het bereik van het geschut der vloot gekomen waren, waarop de brikken de vervolging staakten en den boeg wendden.
Nu, riep canaris, mannen, nu is het onze beurt! houdt moed! Het admiraalschip, kenbaar aan de vlag, was weêr zijn doel; maar om dit op zijde te komen, moest hij de geheele vloot voorbij. Tusschen het land en de schepen heen stevenende, was men de naaste bodems spoedig voorbij, en de Turken, nog steeds in den waan dat zij geloofsgenooten voorhadden, wenschten hun
| |
| |
geluk met het ontkomen gevaar, en noodigden hen zelfs aan boord. Een sterke wind en onstuimige zee verhinderden canaris intusschen zijne prooi naar welgevallen te kiezen; hij klampte dus het schip dat het naast onder zijn bereik lag aan boord, en riep toen luidkeels: Om Scio! Vervolgens stuurde hij zijn boegspriet in eene der geschutspoorten, stak de lont aan en verwijderde zich ijlings. Vergeefs trachtten de Turken den brander van hun schip los te maken; de vlammen namen te snel toe, de verwarring was te groot, en het schip sprong met een vreesselijken slag, met 1600 man en de krijgskas der vloot, in de lucht. Niemand dacht er aan om de booten na te zetten, en zoo bereikten canaris en kiriacos, wiens brander minder gelukkig was geweest, behouden de brikken weder, en stevenden gezamenlijk, met nieuwen roem overdekt, naar Ipsara terug.
Een lauwerkroon werd canaris door den voorzitter van den Raad op het hoofd geplaatst, met de woorden: Het dankbaar vaderland vereert in U zijnen wreker! Wie hem niet de handen kon kussen, drong toch door, om althans zijne kleederen aan te raken; ja er waren er, die de lippen op zijne voetstappen drukten. Intusschen ontdeed canaris zich spoedig van den eerekrans, en begaf zich tempelwaarts, om Gode het offer zijner dankbaarheid te brengen. Men wil, dat hij bij deze gelegenheid eene aanzienlijke belooning afwees; alleen onderstand voor zijne manschappen begeerende, gelijk hij ook den titel van vlootvoogd weigerde, zeggende: Ik ben wel in staat om een' brander te besturen; maar niet om over zoo vele schepen te berelen.
Van nu af bedekten de Ipsarioten de zee met hunne kapers. Ipsara bloeide en was een doren in des Sultans oog. ‘Men wijze mij dat eiland! riep hij in woede, en, op de kaart deszelfs geringen omvang ontwarende, vervolgde hij: Is het anders niet!
| |
| |
Bereel mijn vlootroogd, dat hij 't aan zijn schip hechte en hier brenge! Eene talrijke vloot werd nu te Mitylene uitgerust om Ipsara zijne vermetelheid te doen boeten, en den 22sten Julij 1824 verscheen de Turksche zeemagt, 200 zeilen sterk, voor de kust. canaris wilde op nieuw zijn geducht wapen, het vuur, aanwenden, en met branders den vijand bestoken; maar zijn voorstel werd verworpen, en Ipsara ging, door de moedeloosheid van anderen en door verraad, verloren.
Onze dappere canaris ontkwam en vond met de zijnen een toevlugt op Syra; waar hij hongerig en dorstig en met gescheurde kleèren landde. Behalve voedsel en kleeding bood men hem ook geld aan, dat hij echter, schoon te arm om een kop koffï te betalen, van de hand wees. Reeds den volgenden dag stak hij weer in zee, om, zoo mogelijk, aan de op Ipsara achtergelatene Turksche bezetting, die niet minder dan 2000 man telde, het vaderland te wreken. Dit gelukte hem den 14den Julij, toen hij met zeshonderd Hellenen den vijand overviel, over de kling joeg en Ipsara herwon!
Later werkte de onversaagde held onder den vice-admiraal sachtoris mede aan de verdediging van Samos, en nam deel aan menigen aanval op de Turksche vloot, die bestemd was om dit eiland te verwoesten. Ook gelukte het hem, den 18den Augustus van dat zelfde jaar, dus slechts vier weken na zijne vorige heldendaad, weder een Turksch fregat in brand te steken, terwijl hij uitriep: Het is canaris die u verbrandt! De vijand, nu meer bij de hand, zette met twaalf sloepen zijne boot achterna, doch te vergeefs. Bijna was hij echter het slagtoffer zijner stoutheid geworden; want om te ontkomen, moest hij zoo digt de kust naderen, dat twee zijner matrozen door klein geweervuur gedood werden.
Rusteloos in den strijd, hechtte de onvergelijkelijke brander- | |
| |
Kapitein in October van datzelfde jaar ten vierde male, zijn verschrikkelijk vernielings-werktuig aan eene Turksche korvet van den eersten rang, die juist in de haven van Sigris wilde vlugten, en ten vierde male mogt hij zich verheugen over den welgeslaagden toeleg.
Bij al deze schitterende daden bleef canaris ongekwetst, maar ook arm. Moed was zijn eenige schat en een dagelijksch rantsoen zijn gansche onderhoud. Naar Nauplia verhuizende verzocht hij om eene der daar verlatene Turksche woningen, die tot eigendom van den Staat verklaard waren, en - de Staat weigerde hem die geringe belooning! Doch nu blonk de adel van zijne ziel des te luisterrijker uit. Van het regeringsbuis in schamele kleeding terug komende, werd hem door Britsche, officieren, die hem omringden, gevraagd naar de hem geschonkene vergelding. Waarvoor? was zijn eenvoudig antwoord. Waarvoor! herhalen de verbaasde Engelschen. Waarvoor!... ‘Misschien,’ hernam canaris, ‘heb ik eenige aanspraak op schadeloosstelling voor de verliezen te Ipsara geleden, en de Regering zal mij die geven als zij het goed acht; doch ik heb om niets gevraagd.’ Hij sprak eene onwaarheid; maar eene onwaarheid, om Griekenland van de smet der ondankbaarheid vrij te waren.
Eenvoudig opgevoed, bleef hij eenvoudig in woorden, begrippen en zeden. Zelfs was hij, in het bijzijn van beschaafde lieden, eenigzins verlegen, zoo lang de opmerkzaamheid op hem zich vestigde. Als zeeman en bewoner van een rotsachtig eiland was zijn uiterlijk ruw, sterk en gezond. Na zoo veel glorierijks verrigt te hebben, droeg bij nog de roode wollen muts, vroeger het teeken der slavernij. Aan boord ging hij blootsvoets, maar ontkleedde zich niet, zelfs niet aan land, en eene stroomat diende hem tot rustbed. Zijne gelaatskleur was bruinachtig,
| |
| |
zijn neus een weinig ingedrukt, met wijde openingen; zijn blik was open, en zijne breede kaken liepen in eene vierkante kin uit; zijne armen waren, zoo als wij ons die van de oude worstelaars voorstellen. Inspanning had zijn voorhoofd gerimpeld.
Toen de beschrijving zijner manhafte bedrijven in 1825 het licht zag, had hij nog zoo weinig gevoel van zijne waarde, dat hij, op het zien van een Fransch officier, die zijne beeldtenis teekende, tot een' strijdmakker zeide: Zie eens, jorjaki, te Marseille vroeg men mij veel gelds voor mijn portret: nu maakt men het voor niet!
Iemand, die hem zijne groote bedrijven herinnerde, beantwoordde hij eens met te zeggen: Loop heen! eene fraaije onderneming, om met een brander een schip te vernielen! Neen, 't is te paard, met eene goede sabel in de vvist, dat ik verlang mij met den Turk te meten.
Ook zijne vrouw was zijns waardig. De Engelsche zee-kapitein clotz vond haar eens met hare geburen bezig aan het maken van kardoezen, en sprak haar aan, zeggende: Gij hebt een dapper man. Haar antwoord luidde: Denkt gij dat ik hem anders zou hebben genomen? Regt Spartaansch gesproken door de echtgenoote van hem, die 5000 Turken deed sneven, en den naam der aloude Grieken waardig was!
|
|