‘Maar er zijn toch altijd wel mensen die een afwijkende mening hebben?’
‘We kunnen en mogen geen andere mening hebben dan de regering’, zegt de student korzelig en neemt de kaarten weer op: ‘Kom, jongens, spelen we nog een robber?’ Het is duidelijk, dat ze het gesprek niet wensen voort te zetten.
Die avond reeds om acht uur ben ik aan de Puente. De naam Eugenio is me onderweg ineens ingevallen. Dat moet Eugenio Valdez zijn, niet van mijn compagnie, maar van die van kapitein Bodega, die ze later de benen onder het lijf hebben weggeschoten. Dan was hij een van onze vier ‘chicquetillos’, zoals we de jongens van onder de zestien noemden. Dan moet hij veel jonger zijn dan hij er uitziet.
Daar Eugenio ‘negen uur precies’ gezegd heeft, ga ik voorlopig op een terrasje langs de Avenida zitten. Schuin tegenover me zit een stumperig oud mannetje, ook invalide.
De handen waarmee hij zijn krant vasthoudt beven, en als hij opstaat schiet zijn riem los en zakt zijn broek af.
Tegen de kelner die mijn koffie brengt zeg ik: ‘Wat een stumper! Vreselijk, als je zo oud wordt’.
De kelner antwoordt: ‘Hij is nog niet zo oud, en hij is niet altijd een stumper geweest. Hij is een van de politieke kopstukken geweest, u begrijpt wel, vóór de oorlog...’
Dan haalt hij de schouders op en zegt, terwijl hij het blad opneemt om verder te bedienen: ‘Castigado!’ (Gestraft)
Even loopt een rilling over mijn rug. Ik zou niet graag op die wijze ‘gestraft’ worden!
Toch ben ik precies negen uur bij het cafeetje. Eugenio is er nog niet, maar de bediende achter de bar kent me nu reeds. ‘Ha, de Hollander, komt u weer eens kijken?’
‘Ach ja, ik ken deze buurt van lang voor de oorlog. Ik heb toen een tijdje hier gewoond’.
Het is nu halftien, en Eugenio is nog steeds niet gekomen.
Wel staat er nog een andere oude invalide in het café, maar het is me opgevallen, dat hij geen vrienden schijnt te hebben, die met hem komen praten. Ineens staat hij naast me aan de toonbank. Ik bied hem een glas wijn aan en maak een praatje over het weer. ‘Ja, ik heb in de krant gelezen dat het in Holland verschrikkelijk regent. En dat, terwijl het hier haast te warm is!’