aan mitrailleurvuur. Wanneer ze aan de overkant met machinegeweren begonnen te schieten, zette hij zijn veren overeind, legde het kopje scheef en kraste als een nijdige kwajongen ‘kra kra’ tegen de vijand. Wanneer ik dan voorbijging hield Juan-Antonio mij staande en zei met een gelukkige glimlach: ‘Hoort u wel, teniente, no pasaran, no pasaran zegt hij!’ Deze toestand duurde verscheidene weken en ik heb een sterke verdenking tegen Carlo Suarez, onze oude schrijver, die iedere dag, met het grootboek op zijn knieën, keurig als vroeger toen hij nog boekhouder in Madrid was, met rode en zwarte inkt de lijst der compagnie opmaakt, dat hij daarbij onze pajaro negro eenvoudig als milicien no. zo- of zoveel inschreef. Toen gaf ik, op een morgen als vele andere, mijn gewone theoretisch militaire instructie aan de vrije wacht in de tweede linie. De zon scheen in die dagen al onbarmhartig en verschillende miliciens, die 's nachts op wacht gestaan hadden, keken slechts knikkebollend en lodderogend naar de kogelbanen die ik op het zwarte bord van de compagnie had getekend. De komst van de veldpost was een welkome aanleiding om er een eind aan te maken. In groepjes trokken zich de kameraden terug voor hun hutten. Wie lezen kon had altijd nog wel een paar makkers om zich heen die meelazen over zijn schouder, en wie de kunst niet verstond, liet zich de brief woord na woord voorspellen door geletterder kameraden. Ik zelf had geen brief gekregen en zat op een steen een beetje triest en verveeld voor me uit te kijken. Ik werd opgeschrikt uit mijn overpeinzing door het ruwe lawaai van vloeken en scheldwoorden en zag tot mijn verbazing - want in onze compagnie, die reeds tien maanden aan het front stond, was ruzie tussen kameraden iets wat slechts hoogst zelden voorkwam -, hoe, voor een hutje aan het andere einde van de loopgraaf, blijkbaar een handgemeen ontstaan was. Haastig stond ik op en liep naar hen toe, maar ze hadden mij al zien aankomen en kwamen mij tegemoet, voorop ‘het zigeunertje’ met op zijn open handen het lijkje van onze pajaro negro. ‘Assassinau’ (vermoord), zei hij alleen maar. Uit hun verwarde en opgewonden stemmen, die allemaal door elkaar schreeuwden, begreep ik wel, dat Juan-Antonio zelf zijn vogel de nek omgedraaid had. Verbaasd keek ik hem aan. Hij zat met een blauwgeslagen oog, zijn haren in wanorde en een ge-